ECLI:NL:RBARN:2009:BK7306

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
21 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/900235-08
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. T.P.E.E. van Groeningen
  • mr. E. de Boer
  • kolonel mr. B.F.M. Klappe
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling ex-militair voor feitelijke aanranding van een collega

In deze zaak heeft de militaire kamer van de Rechtbank Arnhem op 21 december 2009 uitspraak gedaan in de zaak tegen een ex-militair, die werd beschuldigd van het feitelijk aanranden van een vrouwelijke collega. De verdachte heeft op twee verschillende momenten, op 29 juni 2007 en 2 november 2007, in de vroege ochtend ongevraagd de kamer van de aangeefster betreden en is bij haar in bed gaan liggen. Tijdens deze incidenten heeft hij haar onzedelijk betast. De officier van justitie heeft een werkstraf van 150 uren geëist, waarvan een deel voorwaardelijk. De militaire kamer heeft vastgesteld dat de verklaringen van de aangeefster consistent en gedetailleerd zijn, en dat de verdachte, die beide keren onder invloed van alcohol was, niet geloofwaardig heeft verklaard. De militaire kamer heeft de verdachte schuldig bevonden aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd, en heeft hem veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de aangeefster, die psychische schade heeft opgelopen door de incidenten. De verdachte is niet eerder voor soortgelijke feiten met justitie in aanraking gekomen, wat meegewogen is in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Militaire Kamer
Promis II
Parketnummer : 05/900235-08
Datum zitting : 7 december 2009
Datum uitspraak : 21 december 2009
TEGENSPRAAK
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
Raadsman : mr. H.M.A. van den Boogaard, advocaat te Uden.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, als militair, (op meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 29
juni 2007 tot en met 02 november 2007 te Ede en/of Vredepeel, althans
(telkens) in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer], die
toen militair was, heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van ontuchtige
handelingen, door opzettelijk ontuchtig
- op of omstreeks 29 juni 2007, op de Prins Mauritskazerne te Ede, tegen die
[slachtoffer] (die in haar nachtkleding in bed lag) aan te gaan liggen en/of zich
(vervolgens) (volledig) uit te kleden en/of de bil(len) en/of be(e)n(en) van
die [slachtoffer], althans haar lichaam, te strelen/betasten
en welk geweld of andere feitelijkheid bestond uit het (omstreeks 04.45 uur)
terwijl die [slachtoffer] sliep, althans in haar bed lag, onverwacht de
(legerings)kamer van die [slachtoffer] betreden en/of het achter zich op slot doen
van de kamerdeur en/of het (ongevraagd) bij die [slachtoffer] in bed gaan liggen
en/of het vastpakken van het lichaam van die [slachtoffer] en/of het naar zich toe
draaien van het gezicht van die [slachtoffer] (teneinde haar te zoenen), zodat zij
zich aan voornoemde ontuchtige handelingen niet heeft kunnen onttrekken, en/of
- op of omstreeks 2 november 2007, op vliegbasis De Peel te Vredepeel bij die
[slachtoffer] (die in haar nachtkleding in bed lag) aan te gaan liggen en/of
(vervolgens) haar bovenbe(e)n(en) te strelen/betasten (onder meer in de
richting van haar vagina),
en welk geweld of andere feitelijkheid bestond uit het (omstreeks 04.30 uur)
terwijl die [slachtoffer] sliep, althans in haar bed lag, onverwacht de
legeringskamer van die [slachtoffer] betreden en/of het (ongevraagd) bij die [slachtoffer]
in bed gaan liggen en/of (daarbij) voorbij te gaan aan haar (verbale en/of
non-verbale) signalen van verzet zodat zij zich aan voornoemde ontuchtige
handelingen niet heeft kunnen onttrekken;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij als militair (op meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 29
juni 2007 tot en met 02 november 2007, te Ede (Prins Mauritskazerne) en/of te
Vredepeel (Vliegbasis De Peel), in elk geval (telkens) in Nederland,
opzettelijk [slachtoffer], die toen militair was, althans die bij of ten behoeve
van de krijgsmacht werkzaam was, feitelijk heeft aangerand door (telkens)
opzettelijk,
- tegen die [slachtoffer] (die in haar bed lag) aan te gaan liggen en/of
- het lichaam van die [slachtoffer] vast te pakken en/of te draaien, althans haar
lichaam te betasten en/of
- die [slachtoffer] bij haar gezicht/hoofd te pakken (teneinde haar te zoenen);
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 7 december 2009 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. H.M.A. van den Boogaard, advocaat te Uden.
De officier van justitie, mr. I.J.M. Monsma, heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis waarvan 70 uren subsidiair 35 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Bewijsmiddelen
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld:
Verdachte is op twee tijdstippen en plaatsen, te weten op 29 juni 2007 op de Prins Mauritskazerne te Ede en op 2 november 2007 op vliegbasis De Peel te Vredepeel, in de vroege ochtend omstreeks 04.30/04.45 uur op de legeringskamer van aangeefster [slachtoffer] geweest. Bij de eerste gelegenheid is verdachte in bed gaan liggen bij aangeefster, die in nachtkleding in bed lag. Verdachte had beide keren een forse hoeveelheid alcohol genuttigd. Zowel verdachte als [slachtoffer] waren op de genoemde data militair.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft tijdens beide nachtelijke bezoeken aan aangeefster haar onzedelijk betast. De verklaringen van aangeefster zijn gedetailleerd en consistent en worden ondersteund door de de-auditu verklaringen. De verklaringen van verdachte zijn niet geloofwaardig. Hij heeft geen bevredigende uitleg kunnen geven voor zijn nachtelijke bezoeken, waarbij meespeelt dat hij beide keren dronken was. De verklaringen van verdachte worden bovendien deels weersproken door getuigen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken aangezien hij ontkent. Ook refereert de raadsman aan de houding en gedragingen van aangeefster tijdens en na het incident. Aangeefster zou niet hebben geprotesteerd toen verdachte haar kamer binnenkwam en bij haar in bed ging liggen en evenmin heeft zij gereageerd op de verhalen en roddels die na het ‘eerste incident’ de ronde deden. Zij heeft verzwegen dat zij na het ‘tweede incident’ contact heeft gezocht met verdachte. Aangeefster heeft voorts de schuld bij zichzelf gezocht. Ten slotte is aangeefster niet uit zichzelf met [getuige1] over de beweerdelijke daden van verdachte gaan praten, maar zij deed dit toen [getuige1] vroeg hoe de vork in de steel zat. [getuige1] heeft haar ook bewogen aangifte te doen.
Aangeefster heeft in eerste instantie aan [betrokkene] een verhaal verteld om haar eigen blazoen te zuiveren. [betrokkene] heeft dit weer doorverteld aan [getuige1] die aangeefster er op heeft doorgevraagd. Aangeefster moest toen wel volhouden en is verstrikt geraakt in haar eigen leugens.
De raadsman vindt de verklaringen van aangeefster, gelet hierop, niet overtuigend. De verklaringen van [getuige1] hebben dezelfde bron en voegen dus niets toe en de verklaring [getuige2] is bijzonder kort en mede daarom ook niet overtuigend.
Beoordeling van de standpunten
De militaire kamer is van oordeel dat aangeefster consistent en gedetailleerd heeft verklaard over beide tenlastegelegde feiten. Zij heeft uiteengezet dat zij – zowel op 29 juni als op 2 november 2007 – in bed lag toen verdachte binnenkwam. Verdachte had beide keren gedronken. Ze schrok van de plotselinge verschijning van verdachte. Ze had hem niet uitgenodigd. Aangeefster verklaart gedetailleerd over de aanrakingen door verdachte. De eerste keer zou verdachte bij haar in bed zijn gaan liggen en “lepeltje lepeltje” tegen haar aan zijn gaan liggen. Hij zou met zijn hand de bil van aangeefster hebben gestreeld. Ook zou hij haar gezicht hebben vastgepakt en hebben geprobeerd haar te kussen. Aangeefster heeft aanvankelijk geprobeerd “met feiten” – zoals het aan verdachte melden dat beiden een relatie met een ander hadden – verdachte weg te krijgen. Dat lukte niet. Daarna begreep ze dat het serieus was omdat zij toen merkte dat verdachte zich had ontkleed. Zij is toen uit bed gesprongen en achter de bank in haar kamer gaan staan omdat ze zich daar veiliger voelde. Toen verdachte uiteindelijk wegging, draaide hij het draaislot van de deur open. Aangeefster wist toen dat hij de deur op slot had gedraaid bij binnenkomst.
Aangeefster heeft verklaard dat ze schaamde omdat ze aanvankelijk niet feller had gereageerd. Ze was bang dat anderen haar niet zouden geloven. De tweede keer zou verdachte wederom ineens in haar kamer hebben gestaan en bij haar in bed zijn gaan liggen, op zijn linkerzijde. Opnieuw zou aangeefster hebben geprobeerd hem, onder meer door te wijzen op het vroege tijdstip, weg te krijgen. Verdachte zou vervolgens met zijn rechterhand de bovenbenen van aangeefster hebben gestreeld, richting haar vagina. Aangeefster heeft toen de hand van verdachte weggeslagen en gezegd dat hij weg moest gaan. Hij is – na te hebben gesmeekt – uiteindelijk opgestaan en heeft overgegeven in een hoek van de kamer.
De de-auditu verklaringen van getuige [getuige1] komen overeen met wat aangeefster hieromtrent tijdens haar aangifte heeft gezegd zoals: het bij aangeefster in bed willen kruipen; het aan verdachte duidelijk maken dat ze dit niet wilde; het in eerste instantie niet aan anderen willen vertellen wegens schaamte; het achter de bank gaan staan omdat dit veiliger was en het zoeken van de schuld bij zichzelf, immers had ze haar kamerdeur niet op slot gedaan. De omstandigheid dat [getuige1] zelf op aangeefster is afgestapt om haar te vragen wat er gebeurd is, betekent niet dat aan haar verklaring over wat aangeefster haar over de gebeurtenissen heeft verteld in samenhang met de andere bewijsmiddelen geen waarde toekomt.
Daarnaast heeft getuige [getuige1] ook verklaard dat aangeefster haar een berichtje van verdachte had doorgestuurd op de vrijdagmiddag na het tweede incident. In dat berichtje bood verdachte aangeefster zijn excuses aan. Er stond volgens getuige [getuige1] “zoiets als: “Sorry, ik weet niet wat ik jou heb aangedaan. Wil je mij bellen.” . Zij heeft het berichtje verwijderd. Dit feit wordt door verdachte niet weersproken. Het sms-berichtje onderschrijft – in het licht van alle omstandigheden – het oordeel van de militaire kamer dat verdachte ontucht heeft gepleegd of heeft willen plegen met aangeefster. Dat verdachte zijn excuses heeft willen aanbieden voor het overgeven in de kamer van aangeefster, zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard, acht de militaire kamer niet geloofwaardig, mede gezien de door hem in het berichtje gebruikte bewoordingen.
De militaire kamer acht voorts ook de verklaring van getuige [getuige2] geloofwaardig. Verdachte zou uit eigen beweging tegen [getuige2] hebben gezegd dat hij naar aangeefster toe was gegaan en “aan haar tieten” had gezeten, dat aangeefster toen had gezegd “je hebt een vriendin” en dat verdachte toen is weggegaan. Verdachte ontkent dat hij dit gezegd heeft maar geeft geen reden waarom getuige [getuige2] hem ten onrechte zou willen belasten. De militaire kamer acht niet aannemelijk dat getuige [getuige2] dit verhaal verzint aangezien hij tot aan het incident goed met verdachte omging en ook de avond ervoor nog met verdachte was gaan stappen. De omstandigheid dat [getuige2] verklaart van verdachte te hebben gehoord dat hij aan de “tieten” van aangeefster heeft gezeten, terwijl aangeefster het heeft over andere ongewenste aanrakingen, betekent niet dat de verklaring de aangifte van aangeefster niet ondersteunt. De strekking van de verklaring van [getuige2] is dat verdachte aan [getuige2] verklaard heeft aangeefster seksueel te hebben betast en dat aangeefster dat, conform haar eigen verklaring, heeft afgehouden door te wijzen op de relatie van verdachte. Dat, hetzij al door verdachte hetzij later door [getuige2], een andere invulling is gegeven aan de seksuele betasting doet naar het oordeel van de militaire kamer geen afbreuk aan ondersteunende waarde van de verklaring van [getuige2].
Ten aanzien van het door de raadsman gevoerde verweer dat aangeefster verdachte aanvankelijk wel in haar kamer duldt en dat zij zich eerst nog niet geïntimideerd voelt, geldt dat de militaire kamer de verklaring van aangeefster hierover niet onbegrijpelijk acht. Immers, zij verklaart dat zij eerst dacht dat verdachte aan het geinen was en dat het een grapje van verdachte was. Zij was op dat moment nog niet geïntimideerd omdat zij verdachte al wat langer kende.
Ten aanzien van het verweer dat aangeefster niet reageert wanneer verdachte haar aanraakt en tracht te kussen, maar pas reageert als zij beseft dat verdacht naakt is, overweegt de militaire kamer dat uit de verklaring van aangeefster blijkt dat zij wel heeft gereageerd door eerst verbaal trachten duidelijk te maken dat zij de aanrakingen van verdachte onprettig vond en dit niet wilde en vervolgens door verdachtes hand weg te duwen nadat hij haar betastte.
De raadsman heeft ten slotte aangevoerd dat aangeefster niemand in vertrouwen neemt en zij ook de schuld bij zich zelf zoekt en dat dit het relaas van aangeefster twijfelachtig maakt.
De militaire kamer acht de verklaring van aangeefster hiervoor juist alleszins begrijpelijk. Zij heeft verklaard zich te erg hebben geschaamd voor haar “softe” optreden en bang te zijn geweest voor roddels. Gezien de context en de militaire omgeving waarin verdachte en aangeefster zich bevonden, is deze insteek van aangeefster niet onbegrijpelijk. Dit wordt nog onderschreven door getuige [getuige2], die bij de Koninklijke Marechaussee heeft verklaard dat aangeefster meteen na het eerste voorval door mannen én vrouwen ‘sletje’ werd genoemd. Hij heeft bovendien verklaard dat aangeefster na het voorval is veranderd: zij was eerst toegankelijk en is al na het eerste incident teruggetrokken en verlegen geworden. Naar het oordeel van de militaire kamer onderschrijft dit de juistheid van de verklaringen van aangeefster.
Na het tweede incident heeft aangeefster wel haar collega [betrokkene] ingelicht en daarna ook haar collega.
Ten aanzien van feit 2 heeft verdachte verklaard dat hij samen met zijn maatje [getuige2] de avond van 1 november 2007 bij aangeefster op de kamer is geweest en dat ‘zij aan ons gevraagd heeft of ik na het stappen nog even langs wilde komen’. Getuige [getuige2] zegt zich hiervan niets te kunnen herinneren en volgens hem is het ook niet gebeurd. Dit is in lijn met de verklaringen van aangeefster hieromtrent.
Conclusie
De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij, als militair, (op meerdere tijdstippen) in de periode van 29
juni 2007 tot en met 02 november 2007 te Ede en Vredepeel, door een feitelijkheid [slachtoffer], die toen militair was, heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige
handelingen, door opzettelijk ontuchtig
- op 29 juni 2007, op de Prins Mauritskazerne te Ede, tegen die
[slachtoffer] (die in haar nachtkleding in bed lag) aan te gaan liggen en zich
(vervolgens) (volledig) uit te kleden en de bil en benen van
die [slachtoffer], te strelen/betasten welke feitelijkheid bestond uit het (omstreeks 04.45 uur) terwijl die [slachtoffer] sliep onverwacht de (legerings)kamer van die [slachtoffer] betreden en het achter zich op slot doen van de kamerdeur en het (ongevraagd) bij die [slachtoffer] in bed gaan liggen en het vastpakken van het lichaam van die [slachtoffer] en het naar zich toe draaien van het gezicht van die [slachtoffer] (teneinde haar te zoenen), zodat zij zich aan voornoemde ontuchtige handelingen niet heeft kunnen onttrekken, en
- op of omstreeks 2 november 2007, op vliegbasis De Peel te Vredepeel bij die
[slachtoffer] (die in haar nachtkleding in bed lag) aan te gaan liggen en
(vervolgens) haar bovenbe(e)n te strelen/betasten (onder meer in de
richting van haar vagina),
welke feitelijkheid bestond uit het (omstreeks 04.30 uur) terwijl die [slachtoffer] sliep, onverwacht de legeringskamer van die [slachtoffer] betreden en het (ongevraagd) bij die [slachtoffer] in bed gaan liggen en(daarbij) voorbij te gaan aan haar (verbale en
non-verbale) signalen van verzet zodat zij zich aan voornoemde ontuchtige
handelingen niet heeft kunnen onttrekken;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd
4b. De strafbaarheid van het feit
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de militaire kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 3 november 2009.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het feit, hoewel enig tijd geleden gepleegd, strafwaardig is. Het geeft geen pas om op dergelijke wijze vrouwen in het leger te bejegenen. Dergelijke feiten hebben bovendien hun weerslag op de bevolking, ze pleiten niet voor de werkomgeving bij Defensie. Gelet op het tijdsverloop acht de officier een deels voorwaardelijke taakstraf een passende sanctie.
Standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt vrijspraak en, indien het toch tot strafoplegging komt, rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, te weten vast werk, een vaste partner en een kort geleden gekocht huis.
Beoordeling van de standpunten
Verdachte is tweemaal zonder daartoe te zijn uitgenodigd en in aangeschoten toestand, bij een vrouwelijke collega militair in bed gaan liggen en heeft haar vervolgens onzedelijk betast. Dit zijn ernstige feiten, die het vertrouwen van deze collega ernstig hebben geschokt. Uit de verklaringen van aangeefster blijkt dat zij psychische schade heeft opgelopen. Zo had zij na de voorvallen angst om ’s nachts alleen over het kazerneterrein te lopen.
Een legeringskamer op een kazerne of luchtmachtbasis is een plaats waar een militair, zeker in vredestijd, zich veilig moet kunnen wanen. Ook het onzedelijk betasten van een militair door een collega schaadt het aanzien van de krijgsmacht in ernstige mate.
Daar staat tegenover dat de feiten geruime tijd geleden zijn gepleegd en voorts dat verdachte, zij het na aandringen van aangeefster, uit eigen beweging de kamer van aangeefster heeft verlaten. Bovendien is verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten met justitie in aanraking gekomen. Een voorwaardelijke straf acht de militaire kamer niet op zijn plaats, mede nu verdachte inmiddels niet meer werkzaam is bij Defensie.
Alles overwegende is de militaire kamer van oordeel dat een werkstraf van hier na te melden duur passend en geboden is.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 27 en 246 van het Wetboek van Straf¬recht.
8. De beslissing
De militaire kamer, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4a.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
het verrichten van een werkstraf gedurende 40 (veertig) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen 1 (één) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de
tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen, alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 20 (twintig) dagen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, te weten 2 dagen, zijnde 4 uren geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. T.P.E.E. van Groeningen (voorzitter), mr. E. de Boer en kolonel mr. B.F.M. Klappe (militair lid), in tegenwoordigheid van mr. S.C.A.M. Janssen (griffier),
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 december 2009.