ECLI:NL:RBARN:2009:BK7288

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
21 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/801062-08
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. E. de Boer
  • mr. T.P.E.E. van Groeningen
  • kolonel mr. B.F.M. Klappe
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor meermalen mishandelen en bedreigen van levensgezel met vuurwapen

In deze zaak heeft de militaire kamer van de Rechtbank Arnhem op 21 december 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 31-jarige man, die werd beschuldigd van meermalen mishandeling en bedreiging van zijn levensgezel, [slachtoffer]. De verdachte werd veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van 131 dagen en een werkstraf van 180 uren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zijn vriendin meerdere keren had bedreigd met zware mishandeling en de dood, waarbij hij dreigende woorden gebruikte en een geladen pistool op haar richtte. De rechtbank hield rekening met het feit dat de verdachte en de aangeefster inmiddels weer een relatie hadden en een kind verwachtten, maar vond de ernst van de feiten zwaarwegend genoeg om een straf op te leggen. De militaire kamer concludeerde dat de verklaringen van de aangeefster, ondanks haar inconsistenties, geloofwaardig waren en dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het derde feit, dat betrekking had op het voorhanden hebben van een vuurwapen, omdat het aangetroffen wapen niet overeenkwam met de tenlastelegging. De uitspraak benadrukt het belang van veiligheid binnen een relatie en de gevolgen van geweld en bedreiging.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Militaire Kamer
Promis II
Parketnummer : 05/801062-08
Datum zitting : 7 december 2009
Datum uitspraak : 21 december 2009
TEGENSPRAAK
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
Raadsman : mr. C.H.M. Geraedts, advocaat te Heerlen.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2005
tot en met 18 juli 2008 te [woonplaats], althans in Nederland, [slachtoffer] heeft
bedreigd met zware mishandeling en/of de dood, immers heeft verdachte
(telkens) opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik
snij je kop er af" en/of "Ik snij je keel door" en/of "Al heb je de kinderen
op je armen, ik snij je kop er af" en/of "Ik giet benzine over je heen en
steek je in de fik" en/of "Ik sla je zo, als ik jou een klap geef zijn je
tanden er uit" en/of "Ik maak je het liefste dood. Maar ik wil niet de bak in
gaan" en/of "Ik kan je ook hiermee op je kop slaan, dan ben je ook dood",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking
en/of
op een of meer tijdstippen in genoemde periode (telkens) opzettelijk aan
genoemde [slachtoffer] een (geladen) pistool, althans een op een pistool
gelijkend voorwerp, heeft laten zien en/of genoemd pistool (althans een op
een pistool gelijkend voorwerp) op die [slachtoffer] heeft gericht en/of genoemd
pistool (althans een op een pistool gelijkend voorwerp) op/tegen het hooofd
van die [slachtoffer] gehouden/gedrukt;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks 1 januari 2005 tot en met 18
juli 2008, te [woonplaats], althans in Nederland, (telkens) opzettelijk
mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon, te weten [slachtoffer], met
(gebalde) vuist en/of met de hand heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze
letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij op of omstreeks 18 juli 2008 te [woonplaats] een of meer wapens van categorie
III, te weten een pistool, merk Browning, kaliber .22, en/of munitie van
categorie III, te weten een aantal patronen kaliber .22, voorhanden heeft
gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 7 december 2009 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. C.H.M. Geraedts, advocaat te Heerlen.
De officier van justitie, mr. J.T. Pouw, heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 131 dagen waarvan 90 dagen voorwaardelijk met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, met een proeftijd van twee jaren en met daarbij de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal houden aan de aanwijzingen van de Reclassering. De officier van justitie heeft verder geëist dat verdachte tevens zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Het recht op bijstand van een raadsman (Salduz)
Verdachte is op 19 juli 2008 in verzekering gesteld. Voorafgaand aan de inverzekeringstelling is verdachte, op 19 juli 2008, verhoord. Hij is vervolgens verhoord op 19, 20 en 21 juli 2008. Het verhoor op 20 juli 2008 is omstreeks 09.55 uur aangevangen en is tussen 11.40 uur en 12.35 uur onderbroken zodat verdachte kon overleggen met zijn raadsman. Dat was het eerste contact dat verdachte met zijn raadsman had.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van verdachte, zoals afgelegd op 19 juli 2008 en op 20 juli 2008, kunnen worden gebruikt voor de bewezenverklaring omdat verdachte voorafgaande aan de verhoren de cautie heeft gehad en na het consulteren van zijn raadsman zijn proceshouding niet heeft gewijzigd, dat wil zeggen is gebleven bij zijn eerdere verklaringen. Het feit dat verdachte voorafgaand aan deze verhoren niet met zijn raadsman heeft kunnen overleggen, doet hieraan naar het oordeel van de officier van justitie niet af.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich hierover niet uitgelaten.
Beoordeling van het standpunt
Op 27 november 2008 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de mens (EHRM) uitspraak gedaan in de zaak Salduz tegen Turkije. In dit arrest is overwogen dat een verdachte ‘from the first interrogation’ recht heeft op ‘access to a lawyer’. Schending van dit recht leverde in die zaak schending van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) op.
Een aangehouden verdachte moet dus, behoudens uitzonderingen, binnen redelijke grenzen gelegenheid worden geboden vóór het politieverhoor een raadsman te raadplegen en op dat recht moet hij worden gewezen.
Verdachte is na de inverzekeringstelling tweemaal verhoord zonder dat hij voorafgaande aan die verhoren een raadsman heeft kunnen consulteren en zonder dat hij op dit recht is gewezen en daarvan afstand heeft gedaan. Naar het oordeel van de militaire kamer is daarmee in deze zaak de in artikel 6 lid 1 EHRM vastgelegde regel dat een verdachte vanaf het eerste politieverhoor toegang moet hebben tot een advocaat, geschonden. Dat verdachte voorafgaande aan deze verhoren de cautie heeft gehad, doet daaraan niet af. Het recht om te zwijgen is iets anders dan het recht om een raadsman te consulteren. Ook het feit dat verdachte onmiddellijk nádat hij met zijn raadsman heeft gesproken is blijven verklaren, acht de militaire kamer niet van belang.
Niet-naleving van deze regel zal – waar verdachte belastende verklaringen heeft afgelegd – moeten leiden tot bewijsuitsluiting van die verklaringen van de verdachte die zijn afgelegd voordat hij een raadsman kon raadplegen en van het bewijsmateriaal dat is verkregen als rechtstreeks gevolg daarvan, met uitzondering van de verklaring(en) die de verdachte heeft afgelegd nadat hij een raadsman heeft kunnen raadplegen en hem de cautie is gegeven.
Conclusie
De militaire kamer sluit de verklaringen van verdachte die zijn afgelegd bij de Koninklijke Marechaussee op 19 juli 2008 en op 20 juli 2008 tot 11.40 uur uit van het bewijs.
De verklaring van aangeefster [slachtoffer], zoals afgelegd ter terechtzitting
[slachtoffer] is op de terechtzitting van 7 december 2009 op verzoek van de verdediging als getuige gehoord. Zij heeft toen onder meer verklaard dat het allemaal wel mee viel, dat zij nooit de intentie heeft gehad om aangifte te doen, dat zij heeft overdreven en dat de verbalisanten sommige van haar verklaringen verkeerd hebben opgeschreven. Zij heeft tevens verklaard dat de blauwe plekken waarvan de Koninklijke Marechaussee foto’s heeft gemaakt, zijn gekomen doordat zij eerder van de trap was gevallen en dat verdachte, hoewel zij en verdachte wel vaker lelijke dingen tegen elkaar riepen, haar nooit heeft bedreigd met de tenlastegelegde woorden noch dreigend een pistool heeft getoond/tegen haar hoofd heeft gehouden.
De militaire kamer stelt vast dat de door [slachtoffer] op de terechtzitting afgelegde verklaring op diverse punten inconsistent is. Zo heeft zij wisselend verklaard over of zij wel of niet met haar kind op de arm van de trap is gevallen, over of dit de dag vóór 18 juli 2008 zou zijn gebeurd of veel eerder, over de vraag of verdachte daarbij wel of niet aanwezig was en of zij wel of niet naderhand naar het ziekenhuis is geweest. Na lang doorvragen heeft zij toegegeven dat verdachte haar wel eens heeft geslagen maar dat zij hem ook sloeg. Op de vraag waarom zij haar aangifte heeft ondertekend wanneer zij het niet met de inhoud eens was, antwoordt zij dat de aangifte nooit aan haar is voorgelezen en dat zij maar snel getekend heeft omdat haar kind huilde en ze weg wilde.
De militaire kamer acht de verklaring van [slachtoffer] ter terechtzitting afgelegd inconsistent en daarom niet geloofwaardig. [slachtoffer] heeft bij de Koninklijke Marechaussee een gedetailleerde aangifte afgelegd, die wordt ondersteund door foto’s van letsel. De verbalisant die de aangifte heeft opgemaakt, heeft op ambtsbelofte verklaard dat de aangifte aan haar is voorgelezen en [slachtoffer] heeft deze verklaring ondertekend. De militaire kamer hecht daarom meer waarde aan de verklaring van [slachtoffer] zoals afgelegd bij de Koninklijke Marechaussee en zal deze verklaring bezigen tot het bewijs en de verklaring zoals afgelegd ter terechtzitting buiten beschouwing laten.
Feit 1:
Vaststaande feiten
Verdachte en [slachtoffer]] waren in de tenlastegelegde periode levensgezellen en zij woonden samen in Brunsum.
Verdachte heeft op 18 juli 2008 in hun woning in Brunsum opzettelijk aan [slachtoffer] een (geladen) pistool laten zien.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft bedreigd met woorden van gelijkende dreigende aard of strekking als genoemd in de tenlastelegging. Voorts acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 18 juli 2008 [slachtoffer] met een geladen pistool heeft bedreigd door dit wapen op haar te richten en tegen haar hoofd te drukken. De officier van justitie acht niet bewezen dat er ook op andere data in de tenlastegelegde periode bedreigingen hebben plaatsgevonden.
Standpunt van de verdediging
Verdachte ontkent het tenlastegelegde te hebben gepleegd. Verdachte bekent wel op 18 juli 2008 een wapen aan [slachtoffer] te hebben getoond maar stelt dat hij dit wapen toonde omdat hij wilde weten waarom dit open en bloot op zolder lag.
Beoordeling van de standpunten
[slachtoffer] heeft op 18 juli 2008 aangifte gedaan van bedreiging door verdachte. Zij verklaart daarover onder andere het volgende:
“Ongeveer drie jaar geleden (…) hadden [verdachte] en ik ruzie. (…)
Ook bedreigde hij mij toen al mij dood te maken. Hij zegt dan dingen als: “Ik snij je kop eraf! Ik snij je keel door!“
“(…) Ik ben een tijdje van [verdachte] afgeweest, ongeveer drie jaar terug, en toen ben ik in een flatje gaan wonen. Ik heb toen al aan de politie verteld dat [verdachte] dit pistool heeft. (…) [verdachte] heeft dit pistool wel eens op mijn hoofd gericht en met de loop tegen mijn hoofd aan gedrukt. Dat was in de tijd dat wij uit elkaar waren. Ik heb toen gezien vlak bij mijn gezicht, dat hij de bovenkant naar achteren trok. Dat gaf een klik. Hij zei toen tegen mij dat het wapen weigerde en hij zei dat als het wel gewerkt had, hij mij dood had geschoten. Hij dreigde mij toen dus dood te schieten. Hij heeft wel vaker gedreigd mij dood te schieten. Hij heeft zelfs een keer gezegd: “Al heb je de kinderen op je armen, ik snij nog je kop eraf”of “ik giet benzine over je heen en steek je in de fik, en dan kunnen anderen daar naar kijken!.”
“(…) Dat is op 8 juli geweest. [verdachte] is toen meerdere malen voor mij komen staan en hield zijn vuist dan voor mijn gezicht. Hij zei tegen mij meerdere malen: “Ooh joh, wat heb ik zin om je te slaan. Ik sla je zo! Als ik jou één klap geef, zijn je tanden eruit.”
“(…) Nu, vandaag vrijdag 18 juli 2008, heeft [verdachte] mij weer mishandeld en bedreigd met de dood. (…) Ik zag dat [verdachte] weg liep en [kind] op pakte en weg liep naar boven. Ik hoorde korte tijd later dat hij weer naar beneden kwam. Ik zag dat [verdachte] [kind] op zijn arm had en ik zag tot mijn schrik dat hij zijn zwarte pistool in zijn hand hield. Ik weet niet meer precies in welke hand hij het pistool vast had, dat komt van de angst. [verdachte] is rechtshandig maar ik weet het niet.
(…) Ik zat dus op de bank en zag dat [verdachte] het pistool op mij richtte. Hij wilde kennelijk het pistool weer een keer tegen mijn hoofd zetten maar ik liet dat dit keer niet toe. Ik duwde de hele tijd zijn hand met het pistool weg. Ik hoorde dat [verdachte] daarbij zei: “Ik maak je het liefst dood! Maar ik wil niet de bak in gaan. (…)” Ik bleef het pistool wegduwen maar ik kan u vertellen dat ik vreesde voor mijn leven. Ik dacht echt dat hij mij ieder moment dood zou schieten. Hij had weer die lege blik in zijn ogen. Ik ben ook echt doodsbang dat hij het een keer tot uitvoer zal brengen en mij dood zal maken. Ik zag dat [verdachte] het pistool in zijn hand omdraaide. Hij hield daarbij de loop vast, daar waar de kogels uitkomen, en het handvat stond daarbij naar voren. Ik hoorde dat hij tegen mij zei: “Ik kan je ook hiermee op je kop slaan, dan ben je ook dood. (…)”
De buurvrouw van verdachte heeft op 20 juli 2008 bij de Koninklijke Marechaussee het volgende verklaard:
“Ik woon hier samen met mijn kinderen sinds 9 juli 2007. (…)
De hele week was er op huisnummer [nummer] een hoop muziek en geschreeuw. Ik heb vaak brullende kinderen gehoord en hij heeft vaak zijn stem verheft naar zijn oudste kind en zijn vrouw. Ik vond het op een gegeven moment niet meer normaal en heb vier maanden geleden de politie gebeld. (…)
De zondag dat ik gebeld heb, had ik het idee dat als ik nu niet bel dat er iemand zo in elkaar geslagen werd. Ik vertrouwde het niet.”
Ook de buurman van verdachte is gehoord en hij bevestigt de verklaring van de buurvrouw.
Verdachte heeft hierover bij de Koninklijke Marechaussee verklaard dat aangeefster wel eens heeft gezegd dat ze zich door hem bedreigd voelde in het verleden. Hij heeft verklaard: “Ik weet niet meer waardoor zij zich bedreigd voelde. Het was niet mijn bedoeling.”
De moeder van [slachtoffer] verklaart dat zij twee keer van haar dochter heeft gehoord dat verdachte zijn pistool op haar hoofd heeft gezet en dat verdachte haar dood wilde maken.
Ter terechtzitting heeft verdachte ontkend [slachtoffer] verbaal te hebben bedreigd.
[slachtoffer] heeft bij de Koninklijke Marechaussee een gedetailleerde verklaring afgelegd. Deze verklaring wordt ondersteund door het feit dat verdachte bij de Koninklijke Marechaussee heeft verklaard dat zij wel eens tegen hem heeft gezegd dat zij zich bedreigd voelde, door het feit dat de buren hebben verklaard dat verdachte vaak zijn stem verhief en doordat de moeder van [slachtoffer] heeft verklaard van haar te hebben gehoord dat verdachte [slachtoffer] dood wilde maken. De militaire kamer ziet daarom geen aanleiding om aan de aangifte van [slachtoffer] wat betreft de verbale bedreigingen te twijfelen.
Ter terechtzitting heeft verdachte bevestigd dat hij op 18 juli 2008 een wapen in zijn hand heeft gehad maar hij heeft ontkend dat hij [slachtoffer] met dit wapen heeft bedreigd. De militaire kamer acht de verklaring hierover van verdachte, namelijk dat hij met dit wapen naar beneden is gegaan om te vragen waarom het op zolder slingerde, niet overtuigend. Dit geldt temeer waar verdachte ten overstaan van de Koninklijke Marechaussee heeft verklaard dat hij op 18 juli 2008 het wapen aan [slachtoffer] heeft getoond en dat hij met het wapen heeft gezwaaid.
De militaire kamer hecht, mede gelet op het voorgaande, geloof aan de verklaring van [slachtoffer] dat hij haar met het wapen heeft bedreigd en dat hij dat al eerder heeft gedaan. Dit laatste wordt ook bevestigd door de verklaring van haar moeder dat [slachtoffer] dat twee keer eerder heeft verteld.
Conclusie
De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op verschillende tijdstippen in de periode van 1 januari 2005 tot en met 18 juli 2008 te [woonplaats] [slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling en de dood, door telkens dreigend de tenlastegelegde woorden toe te voegen en telkens opzettelijk aan haar een geladen pistool te laten zien, op haar te richten en tegen haar hoofd te houden en te drukken.
Feit 2:
Vaststaande feiten
[slachtoffer] was van 1 januari 2005 tot en met 18 juli 2008 de levensgezel van verdachte. Zij woonden in [woonplaats].
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de tenlastegelegde periode meermalen [slachtoffer] heeft mishandeld door haar te slaan en te stompen.
Standpunt van de verdediging
Verdachte ontkent het tenlastegelegde te hebben gepleegd.
Beoordeling van de standpunten
[slachtoffer] heeft op 18 juli 2008 aangifte gedaan van stelselmatige mishandeling door verdachte. Zij verklaart daarover onder andere het volgende:
“Ik weet niet meer precies wanneer het was maar het was ongeveer 3 a 4 jaar geleden heeft [verdachte] mij voor het eerst geslagen. Ik werd geslagen ongeveer één keer per maand in het begin. Ik kreeg klappen met zijn vuisten over mijn hele lichaam en daarbij sloeg hij mij dan ook in mijn gezicht en op mijn hoofd.”
“(…) Dat was in de zomer van 2007, ik denk in juni of in juli. (…) Hij heeft mij toen met zijn vlakke hand een klap in mijn gezicht gegeven. (…) Ik heb toen een blauw oog aan deze klap overgehouden.”
“Ik zal u nog een voorbeeld geven van wat er gebeurd is. Dat is echt onlangs gebeurd. Dat is op 8 juli geweest. (…) Ik zag dat [verdachte] op een gegeven moment weer voor mij kwam staan. Ik zag en voelde dat [verdachte] mij opzettelijk en met kracht eenmaal op mijn rechterbovenarm sloeg. Dat deed heel erg veel pijn. (…) Iedere keer bedacht hij kennelijk iets nieuws want dan kwam hij weer naar mij toe en sloeg mij weer op mijn arm. (…) Iedere keer dat hij weer voor mij kwam staan, sloeg hij mij opzettelijk en met kracht met zijn vuist tegen mijn bovenarmen. Dat deed iedere keer ontzettend veel pijn.
(…) Ik zag toen dat [verdachte] naar mij toe gelopen kwam en ik voelde ineens een stekende pijn aan mijn voorhoofd. Ik voelde dat [verdachte] mij opzettelijk en met kracht met gebalde vuist tegen mijn voorhoofd aansloeg. Dat deed echt ontzettend veel pijn.
(…) Door de klappen en stoten op mijn armen heb ik blauwe plekken gekregen. Daar heeft een collega van u zojuist foto’s van gemaakt.
(…) Nu vandaag, vrijdag 18 juli 2008 heeft [verdachte] mij weer mishandeld. (…) Ik zat daarbij op de bank in de woonkamer. Ik zag en voelde dat [verdachte] mij opzettelijk en met kracht meerdere malen met zijn vuisten tegen mijn bovenarmen aan sloeg. Ik voelde iedere keer pijn aan mijn bovenarmen. Deze doen nu nog steeds veel pijn. Ook zag en voelde ik dat [verdachte] mij opzettelijk en met kracht met zijn gebalde vuist tegen mijn voorhoofd aansloeg. Dat deed ook weer pijn.”
In het dossier bevinden zich foto’s van [slachtoffer], gemaakt op 19 juli 2008. Daarop is letsel te zien op haar linkerhand, linkerpols, linkerarm, linkerbovenarm, hals en rechterbovenarm. Dit letsel wordt ook geconstateerd en benoemd door verbalisant Sanders in een door haar opgemaakt proces-verbaal.
Verdachte heeft bij de Koninklijke Marechaussee het volgende verklaard.
“Ik heb [slachtoffer] op 18 juli 2008 aangeraakt. Ik heb haar met mijn open hand op haar denk ik rechtse arm geslagen. Zij zat op de bank en ik stond bij haar in de buurt. Ik heb haar geslagen met mijn linkerhand. Ik denk dat zij wel pijn had van die klap.”
Ook heef verdachte verklaard dat hij [slachtoffer] vóór 18 juli 2008 wel eens heeft geslagen. Hij heeft verklaard: “Als zij wel eens sloeg, sloeg ik terug.”
Ook de ouders van [slachtoffer] zijn bij de politie gehoord. Haar moeder verklaart op 21 juli 2008 onder andere het volgende.
“ Ongeveer een jaar geleden is het de eerste keer dat ik zag dat [slachtoffer] blauwe plekken in haar gezicht en op haar lichaam had. Ik zag dat [slachtoffer] de blauwe plekken probeerde te verbergen door make-up op te doen.”
“Op een gegeven moment hoorde ik dat [slachtoffer] tegen mijn andere dochter [de vrouw] vertelde dat ze geslagen werd door [verdachte]. Hierop heb ik met [slachtoffer] gesproken, dat het niet meer verder kon zo. Als dit nog een keer gebeurde, dan ga ik de Kinderbescherming bellen. Hierna is [slachtoffer] vaker bij me gekomen om de baby te brengen. Ik moest dan oppassen op de baby. Ik zag dan dat [slachtoffer] blauwe plekken had op haar lichaam. Dit was over haar hele lichaam, in het gezicht, nek, armen. Ik zag ook dat [slachtoffer] wel eens een blauw oog had. Ze vertelde niet hoe ze aan deze blauwe plekken daar kwam. Soms vertelde ze dat ze werd geslagen door [verdachte]. Andere keren loog ze hierover. De laatste tijd vertelde ze dit altijd.”
Haar vader verklaart op 21 juli 2008 onder andere het volgende.
“Ik heb wel eens blauwe plekken bij haar gezien, in haar gezicht. Een maand, anderhalve maand, geleden had ze die, en ze zei dat ze van de trap was gevallen.”
“Afgelopen vrijdag kwam [slachtoffer] naar mij en mijn vrouw toe en liet blauwe plekken zien. Ze had de kinderen bij zich. [slachtoffer] vertelde dat ze met de hand geslagen is door [verdachte].”
“Ze zat vaker onder de blauwe plekken, dat zagen mijn vrouw en ik.”
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer] nooit heeft geslagen of gestompt. Op de vraag waarom hij bij de Koninklijke Marechaussee hierover anders heeft verklaard, heeft verdachte aangegeven dat hij tijdens het verhoor nog steeds geschrokken was van de aanhouding en dat de verbalisanten alles verkeerd hebben opgeschreven.
De militaire kamer is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer], zoals afgelegd bij de Koninklijke Marechaussee, consistent en gedetailleerd is. Bovendien wordt deze verklaring ondersteund door de foto’s van letsel, welk letsel ook door de verbalisant wordt geconstateerd. Daarnaast bevestigen de verklaringen van de ouders van [slachtoffer] de aangifte. Het verhaal van verdachte, dat hij een bekennende verklaring heeft afgelegd omdat hij onder de indruk was van de aanhouding en dat de verbalisanten alles verkeerd hebben opgeschreven, acht de militaire kamer niet aannemelijk omdat, mocht het al zo zijn dat verdachte onder de indruk was van de aanhouding, de verklaring van verdachte drie dagen na de aanhouding is afgelegd. Daarnaast ziet zij geen enkele reden om aan te nemen dat de betrokken verbalisant de verklaring van verdachte opzettelijk verkeerd zou hebben genoteerd.
Conclusie
De militaire kamer is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte op tijdstippen in de periode van 1 januari 2005 tot en met 18 juli 2008 te [woonplaats] telkens opzettelijk zijn levensgezel [slachtoffer] heeft mishandeld door haar met zijn gebalde vuist en met de hand te slaan en te stompen waardoor zij letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Feit 3
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat het aangetroffen wapen niet uitsluitend aan verdachte toebehoorde maar ook van zijn vriendin, [slachtoffer], was.
Beoordeling van de standpunten
Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij een pistool van het merk Browning, kaliber .22 en/of een aantal patronen van kaliber .22 voorhanden heeft gehad.
Bij verdachte is een vuurwapen en munitie aangetroffen. De Koninklijke Marechaussee heeft naar dit wapen onderzoek verricht en concludeert dat het aangetroffen wapen een pistool, voorzien van het merkteken STAR Cal. 6.35., betreft en dat dit is gefabriceerd voor het verschieten van scherpe munitie van het kaliber 6.35 millimeter (.25 auto). Tevens is er onderzoek verricht naar de aangetroffen munitie en daarvan wordt geconcludeerd dat het zes kogelpatronen van het kaliber 6.35 millimeter betreffen.
De militaire kamer stelt vast dat het wapen dat en de munitie die verdachte voorhanden heeft gehad een ander wapen en andere munitie betreffen dan het wapen dat verdachte volgens de tenlastelegging voorhanden heeft gehad.
Conclusie
De militaire kamer zal verdachte van het onder 3 tenlastegelegde vrijspreken.
De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2005
tot en met 18 juli 2008 te [woonplaats], [slachtoffer] heeft
bedreigd met zware mishandeling en de dood, immers heeft verdachte
telkens opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd:"Ik
snij je kop er af" en "Ik snij je keel door" en"Al heb je de kinderen
op je armen, ik snij je kop er af" en "Ik giet benzine over je heen en
steek je in de fik" en "Ik sla je zo, als ik jou een klap geef zijn je
tanden er uit" en "Ik maak je het liefste dood. Maar ik wil niet de bak in
gaan" en "Ik kan je ook hiermee op je kop slaan, dan ben je ook dood",
en op tijdstippen in genoemde periode telkens opzettelijk aan
genoemde [slachtoffer] een (geladen) pistool, heeft laten zien en genoemd pistool op die [slachtoffer] heeft gericht en genoemd pistool op/tegen het hoofd
van die [slachtoffer] gehouden/gedrukt;
2.
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2005 tot en met 18 juli 2008, te [woonplaats], telkens opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, te weten [slachtoffer], met (gebalde) vuist en met de hand heeft geslagen en gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd
en
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
ten aanzien van feit 2:
mishandeling, meermalen gepleegd, begaan tegen zijn levensgezel.
4b. De strafbaarheid van de feiten
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de militaire kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 3 november 2009;
- een adviesrapport van Reclassering Nederland, gedateerd 27 november 2009, betreffende verdachte;
- een psychologische rapportage van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, gedateerd 14 november 2008, betreffende verdachte;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 4 december 2008, betreffende verdachte.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 131 dagen waarvan 90 dagen voorwaardelijk met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, met een proeftijd van twee jaren en met daarbij de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal houden aan de aanwijzingen van de Reclassering en voorts tot een werkstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis. De officier van justitie benadrukt dat verdachte niet ontoerekeningsvatbaar is. Hij is kennelijk in staat zich te beheersen. Als sprake zou zijn van een stoornis, dan is behandeling daarvan wel geboden maar op eigen initiatief van verdachte. Behandeling via de Reclassering is daarom niet aangewezen, wel is toezicht door de Reclassering wenselijk.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte niet meer dient te worden opgelegd dan een gevangenisstraf waarvan de onvoorwaardelijke duur gelijk is aan de tijd door verdachte eerder in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf, eventueel met Reclasseringscontact.
Beoordeling van de standpunten
Verdachte heeft op diverse momenten zijn vriendin [slachtoffer] mishandeld en bedreigd. Deze bedreigingen vonden tweemaal met een vuurwapen plaats. Dit zijn ernstige feiten. Verdachte heeft niet alleen zijn vriendin letsel en pijn bezorgd, hij moet haar ook veel angst aan hebben gejaagd. Een ieder behoort zich veilig te kunnen voelen in zijn of haar eigen huis en binnen zijn of haar relatie en het feit dat verdachte zijn vriendin deze gevoelens van angst en pijn heeft bezorgd, neemt de militaire kamer verdachte zeer kwalijk. Bovendien rekent zij verdachte zwaar aan dat een aantal van deze bedreigingen en mishandelingen hebben plaatsgevonden in het bijzijn van zijn kinderen. De militaire kamer acht dan ook oplegging van een gevangenisstraf in deze passend en geboden.
In het voordeel van verdachte houdt de militaire kamer rekening met het feit dat hij nooit eerder voor dergelijke feiten is veroordeeld. De militaire kamer laat ook meewegen dat verdachte en zijn vriendin weer bij elkaar zijn en een kind verwachten.
De militaire kamer zal aan verdachte opleggen een deels voorwaardelijke gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan de tijd door verdachte eerder in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht. Door het opleggen van een voorwaardelijk deel hoopt de militaire kamer dat verdachte zich er voor de toekomst van zal weerhouden wederom dergelijke feiten te plegen en zijn vriendin en gezin de rust in huis zal geven die een ieder toekomt.
Om recht te doen aan de ernst van de feiten zal de militaire kamer aan verdachte tevens een werkstraf opleggen van nader te noemen duur. De duur van de op te leggen vrijheidsstraf en werkstraf is gelijk aan de door de officier van justitie geëiste straffen, ondanks dat de militaire kamer verdachte vrijspreekt van het onder 3 tenlastegelegde feit. Daar staat echter tegenover dat de militaire kamer, anders dan waar de officier van justitie in zijn eis van uitgaat, bewezen acht dat de verbale bedreigingen en de bedreigingen met het vuurwapen in een lange periode meermalen zijn gepleegd.
Door de officier van justitie is gevorderd dat aan verdachte toezicht van de Reclassering zal worden opgelegd. De officier van justitie heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij geen behandeling voor ogen heeft maar uitsluitend wil bereiken dat iemand van de Reclassering een oogje kan houden op het reilen en zeilen binnen het gezin.
De militaire kamer begrijpt de bedoeling van de officier, maar ziet onder deze omstandigheden geen mogelijkheden om aan de wensen van de officier van justitie tegemoet te komen. Wanneer zij namelijk aan verdachte Reclasseringstoezicht zou opleggen, staat het de Reclassering in beginsel vrij om verdachte op zodanige wijze te begeleiden als zij noodzakelijk en wenselijk acht, ook wanneer dit de bedoeling van de officier van justitie te buiten zou gaan. Anders gezegd, bij een dergelijke formulering zou de Reclassering tot behandeling kunnen overgaan terwijl de officier van justitie uitsluitend wil dat er een oogje in het zeil wordt gehouden. De militaire kamer zal daarom aan verdachte geen reclasseringstoezicht opleggen.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 57, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Straf¬recht.
8. De beslissing
De militaire kamer, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het onder 3 tenlastegelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4a.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
A. een gevangenisstraf voor de duur van 131 (honderdeenendertig) dagen.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 90 (negentig) dagen niet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
B. Het verrichten van een werkstraf gedurende 180 (honderdtachtig) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen 1 (één) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de
tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen, alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 90 (negentig) dagen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis tegen verdachte.
Aldus gewezen door:
mr. E. de Boer (voorzitter), mr. T.P.E.E. van Groeningen en kolonel mr. B.F.M. Klappe (militair lid), in tegenwoordigheid van mr. S.C.A.M. Janssen (griffier)
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 december 2009.