ECLI:NL:RBARN:2009:BK7237

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
21 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/800156-09
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling marinier eerste klasse voor poging tot moord na gewelddadig incident

In deze zaak heeft de militaire kamer van de Rechtbank Arnhem op 21 december 2009 uitspraak gedaan in de zaak tegen een marinier eerste klasse, die werd beschuldigd van poging tot moord. De verdachte had op 1 februari 2009 in Maastricht, na een eerdere confrontatie met het slachtoffer, met een survivalmes in de borst van het slachtoffer gestoken. De militaire kamer oordeelde dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade handelde, ondanks zijn beroep op noodweer en putatief noodweer, welke werden verworpen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich bewust was van de risico's van zijn handelen en dat er sprake was van voorbedachte rade. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 4 jaar en 6 maanden geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 3 jaar op, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de beperkte schade aan het slachtoffer. De benadeelde partij werd ook in het gelijk gesteld en de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding van € 2.133,02. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsdelicten en de verantwoordelijkheid van de verdachte, vooral gezien zijn achtergrond als marinier.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Militaire kamer
Promis
Parketnummer : 05/800156-09
Datum zitting : 7 december 2009
Datum uitspraak : 21 december 2009
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte],
rang/stand : Marinier der 1e klasse
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats].
thans gedetineerd in : MPC Stroe,
: Wolweg 76 Stroe.
Raadsman : mr M.P.K. Ruperti, advocaat te Amersfoort.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 01 februari 2009 te Maastricht,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk en met
voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk na kalm
beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, na
een eerdere confrontatie welke kort tevoren met voornoemde [slachtoffer] had
plaatsgevonden naar de (vakantie)woning - waar verdachte op dat moment
verbleef - is teruggekeerd teneinde de sleutels van zijn auto te pakken
waarna hij, verdachte, uit zijn auto een (rambo/survival)mes, althans een
scherp/puntig voorwerp, heeft gepakt en/of (vervolgens) met dat mes, althans
voornoemd scherp/puntig voorwerp op voornoemde [slachtoffer] is toegelopen, althans
gegaan, waarna hij, verdachte, met voornoemd mes, althans voornoemde
scherp/puntig voorwerp, een of meermalen in de borststreek van die [slachtoffer]
heeft gestoken, althans gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 01 februari 2009 te Maastricht,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk [slachtoffer]
van het leven te beroven, opzettelijk met een (rambo/survival)mes, althans een
scherp/puntig voorwerp, voornoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, in de
borststreek heeft gestoken, althans gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 7 december 2009 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. M.P.K. Ruperti, advocaat te Amersfoort.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd:
• [slachtoffer]
De officier van justitie, mr. J.T. Pouw, heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren en 6 maanden met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De officier van justitie heeft voorts verzocht dat de vordering van de benadeelde partij [slacht[slachtoffer] tot een bedrag van € 2.133,02 wordt toegewezen en heeft gevorderd dat er een schadever¬goedingsmaat¬regel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opge¬legd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door het aantal daarvoor staande dagen hechte¬nis.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
3.1 Vaststaande feiten
Op grond van de bewijsmiddelen worden de navolgende feiten, die verder ook niet ter discussie staan, vastgesteld.
inleidend
Verdachte heeft met een groep vrienden, te weten [betrokkene1], [betrokkene2], [betrokkene3], [betrokkene4], [betrokkene5], [betrokkene6], [betrokkene7], [betrokkene8][betrokkene9]etrokkene9] in Maastricht een vakantiehuisje gehuurd. In de avond/nacht van 31 januari op 1 februari 2009 is de groep vrienden uitgegaan in Maastricht. [betrokkene1], [betrokkene2], [betrokkene3] en verdachte zijn nog in de stad gebleven toen de anderen naar het huisje terug waren gegaan .
Toen de vier laatst genoemde personen naar het vakantiehuisje terugkeerden heeft er een confrontatie plaatsgevonden (verder: incident 1), waarbij naast hen, de heren [slachtoffer] (verder [slachtoffer]) en [betrokkene10] (verder [betrokkene10]) betrokken waren. Bij die confrontatie is verdachte met een glazen voorwerp op zijn hoofd geslagen en is het hoofd van [betrokkene3] door een stuk steen geraakt . [slachtoffer] heeft een fors postuur , [betrokkene10] is ongeveer 1 meter 70 groot en van Marokkaanse afkomst .
ten aanzien van het tenlaste gelegde
Later die nacht, op 1 februari 2009, is [slachtoffer] in Maastricht met een mes, met een beweging van boven naar beneden, in zijn borststreek gestoken .
In het vakantiehuisje is, op aanwijzingen van verdachte, in een lade in een dressoir in de woonkamer, een survivalmes aangetroffen met een lemmet van 15 centimeter lang . Dit is het mes van verdachte. Het mes lag de avond van 31 januari 2009 in de auto van verdachte .
3.2 Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte niet degene is geweest die [slachtoffer] heeft gestoken. [slachtoffer] verklaart immers dat degene die hem stak een persoon was die niet bij incident 1 aanwezig was, terwijl verdachte daar wel bij aanwezig was. Het signalement dat [slachtoffer] geeft van degene die hem zou hebben gestoken komt niet overeen met het uiterlijk van verdachte. Verdachte had voorts geen capuchon terwijl [slachtoffer] verklaart dat de dader een capuchon op had. Verdachte bloedde door de klap met het glazen voorwerp hevig. Aangever verklaart echter niet dat degene die hem stak bloedde of een wond had. Verdachte heeft weliswaar eerder steeds verklaard dat hij degene was die gestoken heeft, maar deze verklaringen waren onjuist. Verdachte heeft steeds aangegeven dat hij zich niet meer precies voor de geest kon halen wat er gebeurd was. Er werd door de opsporingsinstanties zo op gehamerd dat hij het gedaan zou hebben dat hij er ten onrechte in was gaan geloven dat hij het gedaan had.
Voorts is er geen sprake van opzet om [slachtoffer] van het leven te beroven en ontbrak in ieder geval de voorbedachte raad.
3.3 Standpunt van de officier van justitie
De officier stelt zich op het standpunt dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte degene is geweest die gestoken heeft. Uit zijn handelen, het met een mes steken in de borststreek, volgt dat er sprake was van (voorwaardelijk) opzet tot het doden van [slachtoffer]. Verdachte is, aldus de officier van justitie, na incident 1 teruggerend naar het vakantiehuisje, heeft daar zijn autosleutels gepakt, heeft zijn mes uit de auto gepakt en is met dat mes teruggerend naar aangever. Hij heeft daarbij honderden meters afgelegd. Dit heeft minuten gekost. Er was dus ruim voldoende tijd voor beraad. Er is dus sprake van voorbedachte raad.
3.4 Beoordeling en conclusie
3.4.1. T.a.v. het steken van [slachtoffer]
De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer] heeft gestoken.
Verdachte heeft zelf op de bewuste avond tijdens het transport naar het ziekenhuis verklaard dat hij “de man had gestoken met een stuk glas” . Hij heeft direct bij de eerste verhoren bij de politie verklaard dat hij een van de jongens die bij incident 1 betrokken waren met een mes heeft gestoken . Bij de rechter-commissaris verklaart hij dat hij “het ongelooflijk erg” vindt dat hij “überhaupt dit gedaan” heeft . Ook ter terechtzitting van 18 mei 2009 heeft verdachte nog verklaard dat hij heeft gestoken “en niemand anders” . Nu verdachte vanaf het begin, zelfs al op weg naar het ziekenhuis en dus voordat de verhoren van de andere betrokkenen bij de opsporingsinstanties waren aangevangen, tot en met de zitting van 18 mei 2009 heeft verklaard dat hij heeft gestoken en nu hij in zijn verklaringen ook details geeft, waaronder over de bergplaats van het mes , acht de militaire kamer niet geloofwaardig dat hij dit slechts heeft verklaard omdat hij daar ten onrechte door de mededelingen van de opsporings¬instanties in is gaan geloven.
Daarbij komt dat zijn verklaring dat hij [slachtoffer] met een mes heeft gestoken wordt ondersteund door de volgende getuigenverklaringen:
- [betrokkene1] verklaart dat:
­ hij na incident 1 met verdachte en [betrokkene3] terug naar het huisje is gelopen,
­ verdachte echt boos was en vernederd,
­ er onderweg vermoedelijk is gesproken over het ophalen van de rest van de vrienden teneinde “de gasten” terug te pakken,
­ het de bedoeling was om ze een pak rammel te geven ,
­ hij verdachte in het huisje heeft horen zeggen dat hij naarstig op zoek was naar zijn autosleutels,
­ verdachte op enig moment weg was, dat verdachte buiten was,
­ hij achter verdachte en [betrokkene9] aanliep ,
­ hij zag dat verdachte op de Marokkaanse jongen afliep, die er vandoor ging,
­ hij zag dat verdachte en [betrokkene9] zich richtten op de dikke jongen,
­ hij dacht te zien dat verdachte de dikke jongen een klap gaf op zijn hoofd of wang,
­ het er op leek dat verdachte de jongen gewoon sloeg,
­ de slaande beweging met rechts richting hoofd ging, naar hij dacht van boven naar beneden,
­ hij direct daarna hoorde dat de dikke jongen de naam van zijn maat riep en daarna iets van dat “hij” een mes had of dat hij (de dikke jongen) gestoken was .
- [betrokkene3] verklaart dat
­ ze na incident 1 met zijn vieren erover hebben gesproken naar het huisje te gaan en vervolgens weer terug naar “de mannen”,
­ ze dat vervolgens ook hebben gedaan,
­ ze zijn teruggegaan naar de twee mannen die ze waren tegengekomen,
­ hij met verdachte voorop liep,
­ hij achter de kleine man is aangelopen,
­ hij, toen hij terug kwam, verdachte uit de richting van de grote man zag komen,
­ hij de man “au” hoorde schreeuwen ,
­ hij verdachte hoorde zeggen “dat hij hem te pakken had” .
- [betrokkene6] verklaart dat
­ hij 1 februari 2009 om 3:45 in het vakantiehuisje was toen [betrokkene1], [betrokkene3] en verdachte het huisje binnen kwamen,
­ hij zag dat verdachte een snee boven zijn wenkbrauw had zitten en behoorlijk bloedde,
­ hij hoorde dat verdachte zei dat ze terug naar buiten moesten om die “fucking klootzakken” te grazen te nemen,
­ verdachte kort daarna naar buiten ging maar intussen wel zijn autosleutels had gepakt,
­ hij enige tijd later naar buiten is gegaan en de groep toen weer terug zag komen ,
­ hij toen iedereen binnen was verdachte hoorde zeggen dat hij “fucking iemand had neergestoken” .
- [betrokkene4] verklaart dat
­ hij op 1 februari 2009 even voor 04.00 uur wakker werd,
­ hij [betrokkene3] hoorde zeggen dat hij een baksteen op zijn hoofd had gehad en dat verdachte ook gewond was,
­ hij daarna verdachte heel hard hoorde schreeuwen: “aan de kant, waar zijn mijn autosleutels?”,
­ hij uit bed is gestapt dat hij zag dat verdachte [betrokkene3] en [betrokkene1] ontbraken,
­ meerdere personen zeiden dat zij naar buiten waren, “achter ze aan”,
­ hij toen naar buiten is gelopen en dat hij verdachte, [betrokkene1] en [betrokkene3] aan zag komen lopen,
­ hij, eenmaal binnen, zag dat verdachte een mes in de schede vast hield,
­ hij vroeg wat er was gebeurd,
­ verdachte, [betrokkene1] en [betrokkene3] hortend en stotend vertelden dat ze ruzie hadden gekregen met twee Turken, dat [betrokkene3] een baksteen op zijn hoofd had gekregen en verdachte met een stuk glas in zijn gezicht was gestoken, dat verdachte daarna was teruggerend met een mes en dat hij een van de Turken had gestoken in zijn borst,
­ hij verdachte toen heeft gevraagd waar hij precies de Turk had gestoken, waarop verdachte bij zichzelf aanwees waar hij de Turk had gestoken, waarbij hij de linkerzijde van zijn borst aanwees en vertelde dat hij van boven naar beneden had gestoken,
­ hij hem heeft toen gevraagd of hij diep had gestoken waarop hij verdachte hoorde zeggen “Ja” .
Naar het oordeel van de militaire kamer volgt uit bovenstaande verklaringen dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer] met een mes heeft gestoken.
De omstandigheid dat [slachtoffer] heeft verklaard dat degene die hem heeft gestoken niet bij incident 1 betrokken was, dat deze deels een capuchon over zijn hoofd droeg, dat hij ook overigens een signalement geeft dat niet geheel op verdachte past en dat hij niet verklaart dat de dader bloedde of een hoofdwond had doet aan het vorenstaande niet af. De militaire kamer stelt ter zitting vast dat de beschrijving van de dader door [slachtoffer] in ieder geval wel overeenkomt voor wat betreft lengte en postuur van verdachte. De militaire kamer acht daarbij van belang dat het voorval in de nacht heeft plaatsgevonden en dat de confrontatie tussen [slachtoffer] en verdachte kennelijk niet lang heeft geduurd. [slachtoffer] verklaart immers dat degene die hem stak op hem af kwam rennen, een mes pakte en in zijn richting bleef bewegen, een stekende beweging maakte, waarna [slachtoffer] geraakt werd, dat degene die stak het mes toen uit zijn borst trok en wegrende . In deze omstandigheden kan aan de verklaring van [slachtoffer] over het uiterlijk van degene die hem stak, geen doorslaggevende betekenis worden toegekend.
Verdachte heeft verklaard dat hij het mes in een la heeft gelegd en dat hij de politie heeft gezegd waar het mes lag en dat het als het goed is gevonden moet zijn . Naar het oordeel van de militaire kamer volgt uit het vorengaande dat verdachte heeft gestoken met het survivalmes dat in de vakantiewoning is aangetroffen en dat in de auto van verdachte heeft gelegen.
3.4.2. T.a.v. het opzet en de voorbedachte raad
Uit de in 3.4.1. aangehaalde verklaringen van [betrokkene1], [betrokkene3] [betrokkene6] en [betrokkene4] en [slachtoffer], aangevuld met de in 3.1. genoemde vaststaande feiten en de hierna nog nader aangeduide bewijsmiddelen, volgt het volgende:
Verdachte heeft na incident 1 samen met [betrokkene3] en [betrokkene1] besproken naar het vakantiehuisje te gaan en daarna terug te gaan naar [slachtoffer] en [betrokkene10] (verder samen ook “de twee mannen”) met de bedoeling om de twee mannen “te pakken te nemen” of “te grazen te nemen”. Verdachte was vernederd en boos. Ook [betrokkene2] verklaart dat de stemming van [betrokkene1], [betrokkene3] en verdachte agressief was . In het huisje heeft verdachte zijn autosleutel gezocht en gevonden. In de auto lag een survivalmes. Verdachte heeft ten overstaan van de politie bevestigd dat hij nadat hij uit het huisje kwam het mes uit de auto heeft gepakt . Verdachte is teruggerend naar de twee mannen, waarbij hij samen met [betrokkene3] voorop liep. [betrokkene3] is achter [betrokkene10] aangelopen, die wegrende, en verdachte is naar [slachtoffer] toegerend, die niet wegrende. [slachtoffer] verklaart dat verdachte daarbij heeft geroepen “Ik heb een mes, ik steek jullie allebei neer” . Verdachte heeft, zo verklaart [slachtoffer] verder, toen hij 2 of 3 meter van [slachtoffer] verwijderd was het survivalmes gepakt . Hij bleef in de richting van [slachtoffer] lopen en heeft van boven naar beneden een stekende beweging maakte, waarna [slachtoffer] links in zijn borst gestoken werd. Verdachte heeft het mes uit de borst van [slachtoffer] getrokken en is weggerend.
Uit het vorenstaande blijkt allereerst dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk met het survivalmes heeft gestoken. De militaire kamer is van oordeel dat het feit van algemene bekendheid is dat het links in de borststreek steken met een survivalmes met een lemmet van 15 centimeter de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel met zich brengt. Het besef dat het steken met een survivalmes links in de borststreek dodelijk kan zijn moet zeker bij verdachte, als Marinier eerste klas , aanwezig zijn. Uit het feit dat verdachte desondanks gestoken heeft volgt dat hij dit risico voor lief heeft genomen. De militaire kamer is daarom van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat bij verdachte het voorwaardelijk opzet op het van het leven beroven van [slachtoffer] aanwezig was. Dat het letsel bij [slachtoffer] relatief beperkt is gebleven doet, anders dan zijdens de verdediging is aangevoerd noch aan het bestaan van het risico op een dodelijke verwonding niet af, noch aan het besef van dat risico bij verdachte af. Daarbij komt dat [betrokkene4] verklaart dat verdachte hem desgevraagd bevestigde dat hij “diep” had gestoken .
Voorts volgt uit het vorenstaande dat bij verdachte en twee van zijn vrienden al terwijl zij naar het vakantiehuisje terugliepen besproken hadden dat zij de twee mannen die bij het eerste incident betrokken waren te grazen zouden nemen. Dit betekent dat dit voornemen om de mannen terug te pakken bij verdachte reeds bekend was op het moment dat hij de sleutel van zijn auto zocht en vond in het vakantiehuisje en hij vervolgens zijn survivalmes uit de auto haalde. Uit de omstandigheid dat verdachte, terwijl hij boos en in een agressieve stemming was en het plan had om de bij incident 1 betrokken mannen te grazen te nemen, een mes uit zijn auto haalt, volgt dat verdachte dit mes wilde gebruiken bij de confrontatie met de twee mannen. Dat verdachte, zoals hij bij de politie heeft verklaard, dit mes alleen wilde gebruiken om te dreigen, acht de militaire kamer ongeloofwaardig, temeer nu verdachte niet heeft aangegeven waarom en op welk moment hij nadien van gedachte zou zijn veranderd en hij alsnog besloten zou hebben te steken. Daarbij is van belang dat verdachte op [slachtoffer] af is blijven rennen/lopen bewegen en vrijwel direct heeft gestoken. De verklaring van [slachtoffer] op dit punt wordt bevestigd door de verklaring van [betrokkene3]: “[verdachte] is naar de man toegerend, toen slaakte de man een kreet en daarna kwam [verdachte] terug” . Het pakken van het mes uit de auto door verdachte kan naar het oordeel van de militaire kamer dan ook geen ander doel hebben gehad dan het te gebruiken zoals is geschied. De militaire kamer is van oordeel dat hieruit volgt dat verdachte bij het pakken van het mes en zelfs al bij het met dat doel zoeken van de sleutels, het besluit had genomen het mes te gebruiken om de twee mannen of één van hen te verwonden. Daarmee staat vast dat verdachte [slachtoffer] heeft gestoken na een tevoren genomen besluit. Verdachte heeft voor dit besluit zoveel handelingen moeten verrichten en dit heeft zoveel tijd gekost dat verdachte zich rekenschap moet hebben gegeven van en zich hebben beraden op de reikwijdte van het voorgenomen steken, inclusief de daarbij behorende risico’s. De omstandigheid dat verdachte daarbij steeds boos en vernederd was doet daar niet aan af. Er is dus sprake van voorbedachte rade.
De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op of omstreeks 01 februari 2009 te Maastricht, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk na een tevoren genomen besluit, na een eerdere confrontatie welke kort tevoren met voornoemde [slachtoffer] had plaatsgevonden naar de (vakantie)woning - waar verdachte op dat moment verbleef - is teruggekeerd teneinde de sleutels van zijn auto te pakken waarna hij, verdachte, uit zijn auto een (survival)mes, heeft gepakt vervolgens met dat mes, op voornoemde [slachtoffer] is toegelopen, waarna hij, verdachte, met voornoemd mes, eenmaal in de borststreek van die [slachtoffer] heeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
‘poging moord’
4b. De strafbaarheid van het feit
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
5.1 Standpunt van de verdediging
noodweerexces
Door de raadsman van verdachte is aangevoerd dat verdachte als eerste was aangevallen en dat hij zich tegen deze aanval mocht verdedigen. De noodweersituatie was op het moment van het steken weliswaar voorbij, maar er was bij cliënt sprake van een hevige gemoedstoestand tengevolge van die eerdere aanval zodat er sprake is van noodweerexces, wat betekent dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
putatief noodweer
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat verdachte, achteraf gezien ten onrechte, maar destijds op redelijke gronden, vanwege de dreigementen van de wederpartij, dacht dat hij en zijn vrienden wederom zouden worden aangevallen, waardoor hij is overgegaan tot de wederaanval. Er is dus sprake van putatief noodweer, wat ook zal moeten leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging.
5.2 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de voornoemde verweren moeten worden verworpen
5.3 Beoordeling en conclusie
5.3.1. noodweerexces
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte na incident 1 met anderen heeft besproken dat ze naar het huisje zouden teruggaan en daarna weer naar de mannen zouden lopen om ze te grazen te nemen. Gelet op dit overleg, gelet op de tijd die er tussen incident 1 en het steken heeft gezeten en het relatief complex patroon van handelen en denken dat nodig was voor het naar huis lopen, sleutels zoeken, mes uit de auto halen en terugkeren naar de twee mannen is de militaire kamer van oordeel dat er geen sprake van is dat het handelen van verdachte het onmiddellijk gevolg is geweest van zijn aanranding ten tijde van incident 1.
5.3.2. putatief noodweer
De militaire kamer acht niet aannemelijk dat verdachte in de veronderstelling verkeerde dat de twee mannen een aanval op het vakantiehuisje zouden ondernemen die hij moest afweren of dat hij bij het vanuit het vakantiehuisje ophalen van zijn mes, het rennen naar de twee mannen en het steken met het mes dacht dat dit noodzakelijk was om zich zelf of anderen te verdedigen. Uit de getuigen¬verklaringen volgt immers dat het handelen van verdachte voortkwam uit de omstandigheid dat hij zich vernederd voelde, boos was en dat hij en zijn vrienden de mannen wilde terugpakken. Bij de politie heeft verdachte bevestigd dat hij zich heeft laten ophitsen doordat hij een klap heeft gekregen, door de adrenaline en het gevoel van “dat pik ik niet”.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
5.3.3. toerekenbaarheid
De militaire kamer overweegt nog dat de conclusies uit het hierna nader omschreven psychologisch en psychiatrisch pro justitia onderzoeken luiden dat er bij verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en dat verdachte “normaal” toerekeningsvatbaar is. De militaire kamer neemt deze conclusies over en is, in overeenstemming met de standpunten van de verdediging en de officier van justitie, van oordeel dat er geen sprake is van verminderde toerekenbaarheid.
Verdachte is derhalve strafbaar.
6. De motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de straf heeft de militaire kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 15 september 2009,
• een briefrapportage van het NFI betreffende verdachte, opgemaakt door B.H. Gotink (psychiater), gedateerd 09 februari 2009,
• een psychologisch onderzoek Pro Justitia betreffende verdachte, opgemaakt door drs. H.M.J. Vandenboorn (gz-psycholoog), gedateerd 11 mei 2009,
• een psychiatrisch onderzoek Pro Justitia betreffende verdachte, opgemaakt door V. Versteeg (arts) en R.J.M. Mooren (psychiater), gedateerd 11mei 2009
6.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om verdachte een gevangenisstraf op te leggen van vier jaar en zes maanden. Daarbij heeft hij rekening gehouden met enerzijds de ernst van het feit en de omstandigheid dat van verdachte als marinier, gelet op zijn taak en opleiding, verwacht mag worden dat hij zijn agressieve impulsen beter in bedwang heeft dan de gemiddelde burger en anderzijds de omstandigheden dat verdachte zelf ook letterlijk en figuurlijk ‘aangeslagen’ was, zijn gedrag mogelijk mede samenhangt dat hij niet lang ervoor terugkwam van een uitzending, waardoor er bij hem een te sterk groepgevoel is blijven hangen en dat verdachte een first offender is.
6.2 Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging gevraagd en subsidiair verzocht om, in het geval van strafoplegging, rekening te houden het overigens positieve gedrag van zijn cliënt en diens goede functioneren als marinier en met de gevolgen die de gebeurtenissen van 1 februari 2009 voor hem hebben, waaronder het einde van zijn carrière als marinier.
6.3 Beoordeling en conclusie
Verdachte heeft nadat hij een klap op zijn hoofd had gekregen, het besluit genomen om dit niet over zijn kant te laten gaan. Hij is teruggerend naar het vakantiehuisje waar hij verbleef, heeft zijn survivalmes opgehaald en heeft degenen die hij voor deze klap verantwoordelijk hield opnieuw opgezocht en een van hen met dat mes in de borst gestoken. Onder meer uit de verklaringen van de metgezellen van verdachte, blijkt echter dat degene die door deze wraakactie getroffen werd niet voor de klap op het hoofd van verdachte verantwoordelijk gehouden kan worden, maar dat deze man juist geprobeerd had om die eerdere klap te voorkomen.
Het steken met een mes in de borststreek kan dodelijke gevolgen hebben en zeker verdachte moet zich daar als marinier van bewust zijn geweest. Het desalniettemin steken is daarom een zeer ernstig strafbaar feit. Het gegeven dat verdachte dit gedaan heeft als een welbewuste wraakactie waarvoor de nodige tijd en moeite vereist was, te weten het heen en weer rennen naar zijn verblijfplaats, het daar opzoeken van zijn autosleutels en het vervolgens uit de auto halen van het mes, maakt dat deze daad gekwalificeerd kan worden als poging moord. Voor poging moord is in beginsel slechts een gevangenisstraf voor de duur zoals geëist door de officier van justitie, of langer, gepast. Het op een dergelijke, in potentie dodelijke, wijze wraak nemen kan niet getolereerd worden, nog daargelaten dat de wraak werd uitgeoefend op de verkeerde persoon. Niet alleen is het slachtoffer door het oog van de naald gekropen en zal hij er desondanks de nodige psychische gevolgen aan over houden, ook de maatschappelijke onrust veroorzaakt door een dergelijke handelen is groot.
De militaire kamer zal echter in het voordeel van verdachte rekening houden met de volgende omstandigheden. Verdachte heeft allereerst het geluk gehad dat de gevolgen voor het slachtoffer in zoverre zeer beperkt zijn gebleven, dat hij kennelijk niet in levensgevaar heeft verkeerd, de hersteltijd kort was en dat hij er, op een lidteken na, geen blijvende fysieke gevolgen aan heeft overgehouden.
Voorts gaat de militaire kamer er van uit dat het denken en handelen van verdachte - zonder dat er in de verste verte sprake is van een strafuitsluitingsgrond - beïnvloed werd door de klap die hij zelf had ontvangen. Daarbij heeft mogelijk, zoals door de psycholoog in de Pro Justitia rapportage wordt gesignaleerd, een aanpassingsreactie na de uitzending van verdachte, te weten het nog enige tijd verkeren in “een toestand van verhoogde spanning, paraatheid, waakzaamheid of ‘arousal’” meegespeeld.
Ten slotte acht de militaire kamer van belang dat verdachte een goede staat van dienst heeft, hij niet eerder voor een misdrijf veroordeeld is geweest en dat de gevolgen voor verdachte van zijn handelen groot zijn.
Alles afwegend acht de militaire kamer een gevangenisstraf van drie jaar, en dus van kortere duur dan geëist, gepast.
6a. De beoordeling van de civiele vorde¬ring, alsmede de gevor¬derde op¬legging van de schadevergoedings¬maat¬regel
De benadeelde partijen hebben overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vorde¬ring, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een bedrag van € 2.133,02, verdeeld over de navolgende posten:
• € 383,02 materiële schade:
? € 259,00 Jas
? € 60,00 Hemd
? € 12,00 T-shirt
? € 52,02 Inkomstenderving
• € 1.750,00 immateriële schade
6a.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier acht de vordering voldoende onderbouwd en vraagt de volledige toewijzing van de vordering, met oplegging van de schadever¬goedingsmaat¬regel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht tot het gevorderde bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door het aantal daarvoor staande dagen hechte¬nis.
6a.2 Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte vraagt afwijzing van de vordering althans, nu verdachte in zijn optiek dient te worden vrijgesproken, althans te worden ontslagen van iedere vervolging, om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
6a.3 Beoordeling en conclusie
De militaire kamer acht de gevorderde schade in voldoende causaal verband staan met hetgeen waarvoor verdachte veroordeeld wordt en ook verder, temeer nu de gevorderde posten voldoende onderbouwde zijn, deze niet als kennelijk onredelijk aan te merken zijn en deze overigens niet onderbouwd zijn betwist, toewijsbaar.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 24c, 27, 36f, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De militaire kamer, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4a.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
Een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoer¬legging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer], wonende te [adres] [woonplaats], te betalen € 2.133,02 (zegge tweeduizend honderddrieëndertig euro en twee cent).
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is zijn vordering.
Maatregel van schadevergoeding ad € 2.133,02, subsidiair 41 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], wonende te [adres] [woonplaats], te betalen
€ 2.133,02 (zegge tweeduizend honderddrieëndertig euro en twee cent), bij gebreke van volledi¬ge betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 41 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Aldus gewezen door:
mrs. T.P.E.E. van Groeningen (voorzitter), E. de Boer, kolonel mr. B.F.M. Klappe (militair lid),
in tegenwoordigheid van S.P. Visser (griffier).
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 21 december 2009.