RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 09/357
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 1 december 2009
[eiser], eiser,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. F. Tas,
de burgemeester van de gemeente Nijmegen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 8 december 2008.
Bij besluit van 23 september 2008 heeft verweerder aan eiser een verblijfsontzegging opgelegd op basis van artikel 2.4.1. van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Nijmegen gedurende een periode van twee weken.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het daartegen door eiser gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 10 november 2009. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Tas. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. Ö. Dalar-Ummaz.
Verweerder heeft aan de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van eiser samengevat ten grondslag gelegd dat de verblijfsontzegging waartegen het bezwaar zich richt, niet meer van kracht is. Door een inhoudelijke behandeling van het bezwaarschrift kan het besluit tot oplegging van een verblijfsontzegging niet meer ongedaan worden gemaakt. Om deze reden maar ook overigens heeft eiser volgens verweerder geen belang meer bij een heroverweging van dat besluit.
Naar het oordeel van de rechtbank bestrijdt eiser dit standpunt van verweerder met succes.
De rechtbank stelt daartoe allereerst vast dat eiser in zijn bezwaarschrift heeft verzocht om vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten in verband met de behandeling van het bezwaar. Reeds door dit verzoek heeft eiser belang bij het verkrijgen van een beoordeling van het bezwaar. In artikel 7:15, tweede lid, van de Awb is immers neergelegd dat proceskosten in de bezwaarfase uitsluitend worden vergoed voorzover het in bezwaar bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Voor dit oordeel is steun te vinden in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 juli 2008, LJN: BD8321.
De uitspraak van de rechtbank Arnhem van 31 augustus 2009, AWB 08/3790, waarop verweerder ter zitting heeft gewezen, is op deze situatie niet van toepassing, omdat het in die zaak ging om een verzoek tot vergoeding van in de beroepsfase gemaakte proceskosten.
Verder stelt de rechtbank vast dat eiser volgens het bestreden besluit door de politie, op basis van informatie uit het zogenoemde bedrijfsprocessensysteem (BPS), in verband is gebracht met de overlast in de wijk de Meijhorst te Nijmegen. Mededelingen van de politie aan verweerder, gebaseerd op die informatie, hebben verweerder tot het opleggen van de verblijfsontzegging doen besluiten. De rechtbank acht het, bij gebrek aan kennis van de informatie uit het BPS, niet denkbeeldig dat de politie eiser op basis van die informatie in verband zal brengen met een eventuele toekomstige overlastsituatie, hetgeen tot een nieuwe verblijfsontzegging voor eiser zou kunnen leiden. Verweerder is er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd aannemelijk te maken dat een dergelijke kans op een hernieuwde verblijfsontzegging niet reëel is. De stelling van verweerder dat hij geen lijst heeft bewaard van degenen die bij de ongeregeldheden in de Meijhorst waren betrokken, doet er niet aan af dat het BPS klaarblijkelijk gegevens bevat, die bij een mogelijke oplegging van een nieuwe verblijfsontzegging opnieuw een rol zouden kunnen spelen. Nu dus niet kan worden uitgesloten dat er kans bestaat op herhaling van dergelijke, voor eiser belastende, besluitvorming acht de rechtbank ook daarin een procesbelang gelegen.
Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en zal daarbij bepalen dat verweerder binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak alsnog een inhoudelijk besluit op het bezwaar van eiser moet nemen.
De vraag of eiser tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt dat hij schade heeft geleden ten gevolge van het bestreden besluit, behoeft gezien het voorgaande geen bespreking.
Ten overvloede, doch ter voorlichting aan verweerder merkt de rechtbank op dat zij voor de beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit van 23 september 2008 een onderzoek naar de inhoud van de door de politie gebruikte (BPS) informatie essentieel acht. Verweerder zal in het nieuw te nemen besluit op bezwaar dienen te motiveren of de informatie uit het BPS een zodanige inhoud bevat en gewicht toekomt dat het opleggen van een verblijfsontzegging daardoor was te rechtvaardigen.
Ten aanzien van het in bezwaar gedane verzoek van eiser om vergoeding van de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken, merkt de rechtbank op dat verweerder daarover eveneens bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar dient te beslissen.
De rechtbank acht wel termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op
€ 644 aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op om binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak alsnog inhoudelijk te beslissen op het bezwaar van eiser;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644;
bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 145 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Klein Egelink, voorzitter, mr. J.M.C Schuurman-Kleijberg en mr. H.J.M Besselink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.W.B. Heijmans, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2009.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 1 december 2009