ECLI:NL:RBARN:2009:BK5325

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
3 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/982025-09
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot beperking van toegang raadsman tot verdachte in strafzaak

Op 3 december 2009 heeft de Rechtbank Arnhem in een meervoudige raadkamer een beslissing genomen op basis van artikel 50, lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank oordeelde dat de raadsman geen toegang zal hebben tot de verdachte en dat brieven of andere stukken tussen de raadsman en de verdachte niet zullen worden uitgereikt voor de duur van zes dagen. Dit besluit is genomen in het kader van een lopend opsporingsonderzoek, waarbij de rechtbank van mening is dat het van groot belang is dat de opsporingsinstanties hun tactische mogelijkheden kunnen behouden. De rechtbank benadrukt dat de raadsman zich bewust moet zijn van de implicaties van zijn rol, vooral wanneer hij meerdere verdachten in dezelfde zaak bijstaat.

De officier van justitie had het bevel onverwijld aan de voorzitter van de rechtbank doen toekomen, waarbij hij het belang van het voorkomen van afstemming van verklaringen tussen de verdachten onderstreepte. De raadsman voerde aan dat hij de belangen van de verdachten behartigt en dat er geen sprake is van tegenstrijdige belangen. Echter, de rechtbank concludeerde dat er een ernstig vermoeden bestond dat het vrije verkeer tussen de raadsman en zijn cliënten zou kunnen leiden tot het bekend raken met informatie die voor het onderzoek van belang is.

De rechtbank bekrachtigde het bevel van de officier van justitie, waarbij zij de noodzaak van de beperkingen in het belang van het onderzoek onderstreepte. Deze beslissing is genomen in het kader van de waarborging van een eerlijk proces en het beschermen van de integriteit van het opsporingsonderzoek.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE RAADKAMER
Parketnummer : 05/982025-09
Rechtbanknummer : 09/910
Datum zitting : 03 december 2009
BESLISSING EX ARTIKEL 50, lid 2
VAN HET WETBOEK VAN STRAFVORDERING
Beslissing van de rechtbank Arnhem, meervoudige raadkamer, naar aanleiding van het op 2 december 2009 uitgevaardigde bevel ex artikel 50 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering tegen verdachte:
Naam : [verdachte]
Geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
Wonende te : [adres]
inhoudende dat de raadsman geen toegang zal hebben tot de verdachte en dat brieven of andere stukken tussen de raadsman en de verdachte gewisseld, niet zullen worden uitgereikt voor de duur van zes dagen.
De officier van justitie heeft de voorzitter van de rechtbank onverwijld dit bevel doen toekomen.
De procedure
Het bevel is in raadkamer van 3 december 2009 getoetst. In raadkamer is verschenen mr. A.G. Voorthuizen.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting het bevel — zakelijk weergegeven — gemotiveerd. De officier van justitie benadrukt het belang van het voorkomen van afstemming van de verklaringen van de verdachten dan wel het volharden in ontkenning en verwijst daarvoor naar (door hem bijgevoegde) jurisprudentie. De officier van justitie benadrukt dat de verdachten allen de beperkingen zijn opgelegd en rechtbijstand krijgen van één advocaat. Die omstandigheid op zich levert op het ernstig vermoeden als bedoeld in artikel 50, lid 2, Wetboek van Strafvordering.
De raadsman heeft ter terechtzitting - zakelijk en beknopt weergegeven - aangevoerd dat hij de belangen van de thans gedetineerde verdachten [medeverdachten] behartigt, dat er naar zijn oordeel geen sprake is van tegenstrijdige belangen en dat hij zich bewust is van de aan verdachten opgelegde beperkingen en daar in zijn optreden rekening mee houdt.
De beoordeling
Ter zitting is gebleken dat de raadsman nog een aantal verdachten in dezelfde zaak bijstaat, dan wel de intentie heeft deze bij te staan.
De rechtbank is van oordeel dat een behoorlijke taakuitoefening van de raadsman met zich brengt dat hij zijn cliënten, medeverdachten, over en weer zo volledig mogelijk op de hoogte zal stellen en houden van al wat in het onderzoek voor elk van zijn cliënten van betekenis is, daaronder begrepen ieders verklaringen.
Voorts is van algemene bekendheid in de kring der betrokkenen bij de rechtspleging dat zich tijdens opsporingsonderzoeken velerlei ontwikkelingen kunnen voordoen waarvan de opsporingsinstanties zich de kennis zullen voorbehouden totdat het tactisch geschikte moment aanwezig wordt geacht om deze kennis aan verdachten in het verhoor voor te leggen. Indien verschillende personen verdachten zijn in een zelfde feitencomplex en/of in met elkaar samenhangende feitencomplexen kan de geschiktheid van dat moment variëren. Voor de rechtsorde is het van eminent belang dat de opsporende instantie kan blijven beschikken over deze legitieme mogelijkheden tot het bepalen en benutten van een normale opsporingsstrategie en -tactiek.
Van dit soort overwegingen dient een raadsman in strafzaken zich bewust te zijn. Vanuit een dergelijke bewustheid moet het optreden van de raadsman dan ook worden beoordeeld, waarbij in het midden kan blijven of de raadsman zich al of niet deze achtergrond heeft gerealiseerd.
Dit geldt temeer in de situatie dat de raadsman van de bovengenoemde verdachten tevens raadsman is van andere medeverdachten, eveneens verdachten in het feitencomplex of in een daarmee samenhangend feitencomplex.
Bovendien zijn de cliënten van de raadsman, medeverdachten, alle in beperkingen gesteld.
Tot slot blijkt uit het overgelegde proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] d.d. 2 december 2009 te 10.00 uur dat zij aangeeft dat de raadsman haar had geadviseerd toestemming te vragen om aantekeningen te maken over de verhoorsvragen en alles wat besproken zou worden, hetgeen ter zitting door de raadsman niet is ontkracht.
Al het bovenstaande in onderlinge samenhang bezien is naar het oordeel van de rechtbank voldoende om te kunnen concluderen dat er sprake is van een ernstig vermoeden dat het vrije verkeer tussen de raadsman en zijn cliënten ertoe zal strekken dat deze bekend raken met omstandigheden waarvan zij in het belang van het onderzoek onkundig moeten blijven, dan wel dat dit vrije verkeer wordt misbruikt door pogingen om de opsporing der waarheid te belemmeren.
In een dergelijke situatie oordeelt de rechtbank dat er sprake is van een meer dan gerechtvaardigde vrees en een ernstig vermoeden dat de in art. 50 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering omschreven belangen zullen worden geschaad.
De rechtbank bekrachtigt het bevel van de officier van justitie.
De beslissing
Bekrachtigt het bevel van de officier van justitie.
Deze beschikking is gegeven op 3 december 2009 door:
mrs. C.N. Dijkstra als voorzitter,
J.T.H. van Belzen en J.P.M. Schwillens, rechters,
in tegenwoordigheid van N.G. van Dalen als griffier