RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 08/5879 WAO
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 19 oktober 2009
[naam], eiser,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. S. Jacobs,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 21 november 2008, uitgereikt door UWV te Arnhem.
In een besluit van 4 juni 2008 heeft verweerder eiser meegedeeld dat zijn uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) per 5 augustus 2008 wordt berekend en vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
In het onder 1 aangeduide besluit heeft verweerder het gemaakte bezwaar gegrond verklaard in die zin dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 5 augustus 2008 is vastgesteld op 55 tot 65%.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld op de zitting van de rechtbank van 8 september 2009. Eiser is daar verschenen, bijgestaan door mr. S. Jacobs, advocaat in Nijmegen. Verweerder werd daar vertegenwoordigd door mr. M. Diekema, werkzaam bij UWV Arnhem.
Arbeidsongeschikt in de zin van de WAO is, kort weergegeven, degene die op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten niet in staat is om met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 85% te verdienen van het inkomen dat een met hem of haar wat betreft opleiding en arbeidservaring vergelijkbare gezonde persoon (de maatman) kan verwerven.
Eerst moet worden vastgesteld welke medische beperkingen betrokkene heeft en welke algemeen geaccepteerde arbeid betrokkene, rekening houdend met die beperkingen, kan verrichten. Om de mate van arbeidsongeschiktheid te bepalen moet vervolgens een vergelijking worden gemaakt tussen het inkomen dat de betrokkene met algemeen geaccepteerde arbeid kan verdienen en het maatgevende inkomen.
Gelet op de beschikbare medische gegevens, waaronder de rapporten van de verzekeringsarts H.P.M. Kessener van 4 april 2007 en 5 juni 2007 en 26 november 2007 en de bezwaarverzekeringsartsen R. Rombout van 17 maart 2009 en A.D.C. Huijsmans van 29 mei 2009, is de rechtbank van oordeel dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de door verweerder vastgestelde belastbaarheid van eiser per 5 augustus 2008. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat de (bezwaar)verzekeringsartsen de grote hoeveelheid medische informatie uit de behandelend sector bij hun beoordeling hebben betrokken.
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank er in bezwaar van kunnen afzien een rapportage door de bezwaarverzekeringsarts te laten opmaken, aangezien eiser en zijn gemachtigde op de hoorzitting in bezwaar van 31 oktober 2008 zich akkoord hebben verklaard met de opgestelde FML van 23 september 2008. Verweerder heeft in bezwaar daarom alleen een arbeidskundig onderzoek verricht. Naar aanleiding van het beroepschrift waarin medische gronden zijn aangevoerd, heeft verweerder in beroep een geheel nieuw verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht waarbij het primaire verzekeringgeneeskundige onderzoek volledig in heroverweging is genomen.
Eiser heeft aangevoerd dat hij beperkt is ten aanzien van koude en tocht in verband met zijn gewrichtsklachten. De rechtbank overweegt hieromtrent dat verweerder heeft aangevoerd eiser zich kan kleden op koude en tocht en koude en tocht bovendien bij geen van de geduide functies een kenmerkende belasting is. De rechtbank sluit zich hierbij aan.
Verder heeft eiser aangevoerd dat hij beperkt is ten aanzien van zijn hand- en vingergebruik als gevolg van artrose in zijn handen. Hij zou niet de gehele dag met een toetsenbord of muis kunnen werken. Ook zou eiser als gevolg van klachten aan zijn arm en schouder geen schroefbeweging kunnen maken. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder eiser beperkt heeft geacht ten aanzien van kracht zetten met zijn hand en vingers. Ook met eisers klachten aan zijn arm en schouder is rekening gehouden. De rechtbank is niet gebleken dat sprake is van verdergaande beperkingen aangezien uit de door eiser in beroep overgelegde informatie van de reumatoloog M.A. Hoefnagels van 9 oktober 2008 en fysiotherapeut B.W. Maas van 18 februari 2009 niet blijkt dat eiser zijn hand en vingers niet kan gebruiken bij bewegingen die weinig kracht kosten of dat sprake is van andere beperkingen aan de vingers, handen, arm of schouder.
Ten slotte heeft eiser aangevoerd dat knielen, hurken en getordeerd actief zijn erg moeilijk en pijnlijk voor hem is en dat hij zijn houdingen moet afwisselen. De rechtbank merkt hierover op dat verweerder beperkingen heeft aangenomen ten aanzien van knielen, gehurkt actief zijn en buigen. Ten slotte heeft verweerder beperkingen aangenomen ten aanzien van lopen, zitten en staan, om in voldoende afwisseling in de houdingen te voorzien. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat de vastgestelde beperkingen ontoereikend zijn. Eiser heeft ook geen medische informatie in het geding gebracht waaruit dit blijkt.
Geoordeeld moet worden dat eiser op de in geding zijnde datum in staat moest worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor hem vastgestelde belastbaarheid.
In het kader van het arbeidskundig onderzoek zijn functies geduid die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, te weten productiemedewerker industrie (sbc-code 111180), productiemedewerker textiel (sbc-code 272043) en machinaal metaalbewerker (sbc-code 264122). Deze functies zijn te beschouwen als algemeen geaccepteerde arbeid.
Uit het arbeidskundig onderzoek blijkt voorts dat eiser met de functies waarop de schatting is gebaseerd een zodanig inkomen kan verdienen dat hij voor 55 tot 65% arbeidsongeschikt in de zin van de WAO moet worden beschouwd.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiser tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep moet dan ook ongegrond worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. A.J. Holtrop, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2009.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 19 oktober 2009