zaaknummer / rolnummer: 190739 / KG ZA 09-661
Vonnis in kort geding van 5 november 2009
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. J.C.M. Bonnier te Wijchen,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
bijgestaan door mr. H. ten Kortenaar te Duiven.
Partijen zullen hierna de zoon en de vader genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van de zoon
- de pleitnota van de vader.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De zoon is jarenlang professioneel motorcrosser geweest. Samen met zijn vader heeft hij gedurende dertig jaar internationaal diverse motorcrossevenementen bezocht.
2.2. De vader was eigenaar van de eenmanszaak [bedrijf], een bedrijf dat twee- en viertaktmotoren tunede. Vader en zoon zijn in 2003 gaan samenwerken in die eenmanszaak. Vanwege de pensionering van de vader besloten partijen op enig moment dat de zoon de activiteiten zou voorzetten, waarna in oktober 2004 de eenmanszaak [naam bedrijf] werd opgericht. De vader heeft steeds werkzaamheden voor die eenmanszaak verricht.
2.3. Op enig moment in november 2008 is er tussen partijen een geschil in de privé- sfeer ontstaan. De zoon heeft de vader toen aangezegd met onmiddellijke ingang het bedrijf te verlaten. Sindsdien drijft de zoon de eenmanszaak alleen.
2.4. Op 6 januari 2009 heeft tussen partijen een gesprek plaatsgevonden over de afwikkeling van hun voormalige samenwerking. De zoon werd toen bijgestaan door zijn advocaat en de vader door zijn gemachtigde. Partijen zijn tot overeenstemming gekomen, welk akkoord bij brief van 7 januari 2009 door de gemachtigde van de vader is bevestigd. In deze brief gericht aan de advocaat van de zoon is voor zover thans relevant het volgende opgenomen:
Tijdens de bespreking tussen ons beider cliënten, u en mij van 6 januari jl. is uiteindelijk overeenstemming bereikt over de afwikkeling in der minne van dit dossier.
Graag bevestig ik u de gemaakte afspraken:
2. Uw cliënt voldoet binnen 14 dagen na heden een bedrag ad € 2.000,- op de derdengeldrekening van mijn kantoor, ABN AMRO Bank, rek. nr. 49.33.49.731 t.n.v. Derdengelden Praktijk voor Rechtsbijstand Ten Kortenaar te Duiven.
3. Mijn cliënt stelt binnen 14 dagen na heden aan uw cliënt beschikbaar de Kawasaki-motor met verdere bijbehorende onderdelen en toebehoren welke goederen uw cliënt bij mijn cliënt ophaalt.
Met betrekking tot de door uw cliënt te betalen som hebben wij voorts afgesproken dat ik dat bedrag onder mij houd totdat u mij hebt bericht dat tot doorbetaling kan worden overgegaan, waarna ik met cliënt zal afrekenen.
(…)
Nadat aan de vorenstaande punten uitvoering is gegeven geven partijen daarvan kennis aan hun raadslieden die elkaar daarvan vervolgens in kennis stellen. Uwerzijds kan daaraan dan tevens de vrijgave van het depot worden gekoppeld.
(…)
2.5. Op 20 januari 2009 heeft de zoon het bedrag van € 2.000,- overgemaakt op de derdengeldrekening van de gemachtigde van de vader. Op 21 januari 2009 heeft de zoon de motor, die gedemonteerd in dozen was verpakt, bij zijn vader afgehaald.
2.6. Enkele dagen later heeft de zoon zich op het standpunt gesteld dat hij een incomplete motor had ontvangen en heeft hij de gemachtigde van de vader verboden het bedrag van € 2.000,- aan de vader door te betalen, totdat de vader de zoon de ontbrekende onderdelen zou doen toekomen.
2.7. Bij e-mailbericht van 14 april 2009 heeft de advocaat van de zoon de gemachtigde van de vader het volgende bericht:
Inzake opgemelde kwestie zijn wij thans kennelijk in een impasse geraakt waar vermoedelijk alleen via een rechterlijke uitspraak uit te komen valt.
Wij schieten geen centimeter op. Cliënt blijft er bij dat uw cliënt in gebreke is gebleven waar het betreft de levering van de Kawasaki motor met toebehoren.
Hij stelt daarom dan ook voor dat de tot op heden gemaakte afspraken worden teruggedraaid, in die zin dat uw cliënt de door hem afgegeven motorfietsonderdelen weer terug ontvangt, cliënt de door hem geleverde spullen terugkrijgt en die 2.000 euro die bij u op de derdenrekening staan, ook weer correct worden teruggestort.
Vervolgens is het aan de meest gerede partij om een procedure te starten.
Indien en voorzoveel nodig roept cliënt hierbij ook de buitengerechtelijke ontbinding in van de tussen partijen gesloten overeenkomst betrekking hebben op de regeling in der minne, een en ander zoals ook vervat in uw schrijven aan mij van 07 januari 2009.
2.8. Op 21 april 2009 heeft de vader de zoon bericht dat hij niet instemt met een buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst van 6 januari 2009.
3.1. De zoon vordert dat de voorzieningenrechter de vader veroordeelt om binnen tweemaal 24 uur na betekening van dit vonnis op straffe van verbeurte van een dwangsom het door de zoon betaalde bedrag van € 2.000,00 aan hem te doen restitueren.
3.2. De vader voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De zoon legt aan zijn vordering ten grondslag dat de vader wanprestatie heeft gepleegd door een gedemonteerde motor aan hem af te geven, die bovendien niet geheel compleet meer was. Er ontbreken bijvoorbeeld essentiële delen van de voorvork, het motorblok en de schokbrekers. Dit terwijl overeengekomen was dat de vader een volledige motor in zijn geheel, en dus niet volledig gedemonteerd, zou afleveren. Nu de zoon de motor vanwege het ontbreken van meerdere essentiële onderdelen niet kan monteren, heeft hij de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden en wenst hij thans teruggave van het bedrag van € 2.000,-.
4.2. De vader heeft zich op het standpunt gesteld dat hij de overeenkomst is nagekomen en dat hij een volledige motor, zoals afgesproken in gedemonteerde staat, aan de zoon heeft geleverd. De vader heeft zich verzet tegen de buitengerechtelijke ontbinding, alsook tegen toewijzing van de vordering.
4.3. De gevorderde voorziening strekt tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een dergelijke vordering in kort geding is slechts dan plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling bij afweging van de belangen van partijen - aan toewijzing niet in de weg staat.
4.4. Of het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn, is afhankelijk van de vraag of de verwachting gewettigd is dat in een nog te voeren bodemprocedure de vordering tot ontbinding van de overeenkomst, althans een verklaring voor recht dat de overeenkomst buitengerechtelijk is ontbonden, zal worden toegewezen. Het is aan de voorzieningenrechter om thans een inschatting te geven van het oordeel van de bodemrechter.
4.5. Van belang voor een beoordeling van deze zaak is wat partijen zijn overeengekomen over het afleveren van de motor. Dit is vastgelegd in de brief van 7 januari 2009 van de gemachtigde van de vader.
4.6. De vraag hoe in een schriftelijke overeenkomst de verhouding van partijen is geregeld en of deze overeenkomst een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van die overeenkomst. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.7. In de brief van 7 januari 2009 van de gemachtigde van de vader gericht aan de advocaat van de zoon is vastgelegd dat de vader “binnen 14 dagen na heden aan uw cliënt beschikbaar [stelt] de Kawasaki-motor met verdere bijbehorende onderdelen en toebehoren welke goederen uw cliënt bij mijn cliënt ophaalt.”. Uit deze afspraak blijkt dat de zoon een motor met bijbehorende onderdelen bij de vader zou ophalen. Niet wordt gesproken over een gedemonteerde motor. Dat de advocaat van de zoon tijdens het gesprek op 6 januari 2009 meerdere malen uitdrukkelijk zou hebben verzocht om de motor in delen terug te geven zoals de vader stelt, is onvoldoende aannemelijk geworden. De advocaat van de zoon heeft dit immers uitdrukkelijk betwist en dit blijkt ook niet uit hetgeen in de brief van 7 januari 2009 is vastgelegd. Bovendien zijn de afspraken tussen partijen verwoord door de gemachtigde van de vader. Onvoldoende aannemelijk is dat indien partijen op 6 januari 2009 uitdrukkelijk zouden hebben afgesproken dat de motor gedemonteerd moest worden afgegeven, de gemachtigde van de vader dit anders of niet zou hebben opgenomen in zijn brief van 7 januari 2009. Op dit punt is verder nog van belang dat niet weersproken is dat de motor (nagenoeg) volledig gemonteerd op de zolder van de vader stond. Vooralsnog is dan ook voldoende aannemelijk geworden dat de vader toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst met de zoon, zodat voorlopig geoordeeld in een bodemprocedure een verklaring voor recht zal worden afgegeven dat de overeenkomst van 6 januari 2009 bij brief van 14 april 2009 buitengerechtelijk ontbonden is. Hierop vooruitlopend kan de onderhavige vordering tot betaling van een bedrag van € 2.000,- worden toegewezen. De enkele omstandigheid dat de zoon niet aanstonds na 21 april 2009 dit kort geding heeft aangespannen, doet aan het spoedeisend belang van de zoon bij de gevraagde voorziening niet af. De zoon heeft kennelijk nog gewacht met het aanhangig maken van dit kort geding opdat partijen mogelijk alsnog tot overeenstemming zouden kunnen komen. Thans heeft de zoon het geld nodig om zijn crediteuren te voldoen. Onvoldoende aannemelijk is geworden dat de zoon, mocht de bodemrechter tot een andersluidend oordeel komen, dit bedrag niet terug zou kunnen betalen.
4.8. De vordering zal dus worden toegewezen. Aan de veroordeling kan gelet op artikel 611a, eerste lid Rv geen dwangsom worden verbonden.
4.9. De vader zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de zoon worden begroot op:
- dagvaarding € 85,98
- vast recht 262,00
- salaris advocaat 150,00
Totaal € 497,98
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt de vader om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis aan de zoon te restitueren een bedrag van € 2.000,00 (tweeduizend euro),
5.2. veroordeelt de vader in de proceskosten, aan de zijde van de zoon tot op heden begroot op € 497,98,
5.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. de Vries en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. B.J.M. Vermulst op 5 november 2009.