ECLI:NL:RBARN:2009:BK1778

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
14 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
173753
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van eindbeslissingen in civiele procedures en de beoordeling van overeenkomsten

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Arnhem, hebben partijen hun onvrede geuit over de beslissingen in een eerder tussenvonnis. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 24 juni 2009 overwogen dat een verklaring van 1 december 2005 moet worden gezien als een overeenkomst tussen partijen en niet als een eenzijdige rechtshandeling. Hierdoor werd de vordering van de eiser tot nakoming van deze eenzijdige rechtshandeling afgewezen. De eiser had de overeenkomst inmiddels ontbonden, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet had aangetoond welke schade hij als gevolg van deze ontbinding had geleden. De rechtbank concludeerde dat de stellingen van partijen onvoldoende aanknopingspunten boden voor een vergoeding.

In reconventie betoogde de gedaagde dat de rechtbank haar oordeel moest heroverwegen, maar de rechtbank vond dat dit betoog berustte op een verkeerde lezing van het tussenvonnis. De rechtbank stelde vast dat er geen bewijs was dat de eiser ten koste van de gedaagde was verrijkt. De rechtbank heeft aansluiting gezocht bij de gebruikelijke bijdragen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding, waarbij ook niet-financiële inbreng werd meegeteld. De gedaagde erkende dat de eiser in haar woning had geïnvesteerd en dat hij bijdroeg aan de kosten van hun gezamenlijke hobby's.

De rechtbank heeft uiteindelijk de vorderingen van zowel de eiser als de gedaagde afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken door mr. A.E.M. Overkamp op 14 oktober 2009, en de rechtbank zag geen aanleiding om haar eerdere oordeel te heroverwegen, ondanks de bezwaren van de eiser.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 173753 / HA ZA 08-1358
Vonnis van 14 oktober 2009
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. A.J. Israëls te Leerdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. N.J.C. Spapen te Zaltbommel.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 juni 2009,
- de akte van [eiser],
- de antwoordakte van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
in conventie
2.1. In het tussenvonnis van 24 juni 2009 heeft de rechtbank – kort samengevat – overwogen:
- dat de verklaring van 1 december 2005 moet worden opgevat als (onderdeel van) een overeenkomst tussen partijen en niet als een eenzijdige rechtshandeling, zodat de vordering die strekt tot nakoming van een eenzijdige rechtshandeling zal worden afgewezen,
- dat [eiser] geen nakoming van de overeenkomst van 1 december 2005 kan vorderen omdat hij deze overeenkomst heeft ontbonden, en
- dat [eiser] niet heeft geconcretiseerd waaruit zijn schade als gevolg van de ontbinding bestaat, zodat ook deze vordering niet kan worden toegewezen.
In vervolg hierop heeft de rechtbank overwogen dat niet uitgesloten is dat [eiser] terecht (alsnog) aanspraak maakt op een vergoeding, maar dat de stellingen van partijen daarvoor onvoldoende aanknopingspunten bieden.
2.2. Dit zijn bindende eindbeslissingen. [eiser] is het met deze beslissingen van de rechtbank niet eens. In bepaalde gevallen waarin de eindbeslissing berust op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag is de rechter op grond van de eisen van een goede procesorde bevoegd de eindbeslissing te heroverwegen (HR 25 april 2008, NJ 2008, 553).
2.3. [eiser] is van mening dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat hier geen sprake is van een eenzijdige rechtshandeling. Hij heeft daartoe de eenzijdige rechtshandeling gedefinieerd als het soort handeling dat één verbintenis doet ontstaan. Die definitie is echter niet juist. Van een eenzijdige rechtshandeling is sprake wanneer een rechtsgevolg intreedt door het handelen van één partij. De medewerking of instemming van de ander is daarvoor niet nodig. Dat is hier naar het oordeel van de rechtbank niet het geval. Zoals in het tussenvonnis al is overwogen hebben partijen in 2005 geprobeerd de gevolgen van het verbreken van hun relatie te regelen. In dat kader hebben zij de vergoeding voor [eiser] vastgesteld op een gefixeerd bedrag. Deze afspraak is op één lijn te stellen met (bijvoorbeeld) een alimentatieovereenkomst of een echtscheidingsconvenant. In wezen is dit dus een vaststellingsovereenkomst. Dat alleen vast ligt dat één van partijen een prestatie moet leveren, maakt dat niet anders. De rechtbank ziet geen aanleiding op grond van hetgeen [eiser] heeft aangevoerd haar oordeel op dit punt te herzien.
2.4. De conclusie blijft dus dat er sprake was van een overeenkomst tussen partijen. Dit brengt mee dat de ingeroepen ontbinding niet zonder gevolgen is gebleven. [eiser] heeft weliswaar betoogd dat de ontbinding geen doel kan hebben getroffen, omdat deze alleen bedoeld was de zaak vlot te trekken en hij (natuurlijk) niet de bedoeling heeft gehad van zijn recht op vergoeding af te zien, maar dat betoog slaagt niet. Niet gesteld of gebleken is dat aan de ingeroepen ontbinding een wilsgebrek kleefde dat de nietigheid of vernietigbaarheid zou kunnen meebrengen. Het enkele feit dat de ontbinding onbedoelde gevolgen heeft, is daarvoor onvoldoende. Het betoog van [eiser] geeft daarom geen aanleiding het in het tussenvonnis gegeven oordeel te herzien.
2.5. De vergoeding voor [eiser] was vastgesteld op een gefixeerd bedrag. Niet gesteld of gebleken is dat daar een exacte berekening van de kosten en investeringen van [eiser] aan ten grondslag lag. Wat de werkelijke waarde van de door [eiser] gemaakte kosten en gedane investeringen is geweest is dus onbekend. Alleen al daarom kan zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet worden geconcludeerd dat de schade gelijk is aan het gefixeerde bedrag. [eiser] heeft niet concreet gemaakt wat zijn schade, bestaande uit het uitblijven van een vergoeding voor door hem gemaakte kosten en gedane investeringen, precies is. De rechtbank blijft dan ook bij het eerder gegeven oordeel dat de gevorderde schadevergoeding onvoldoende is onderbouwd en daarom zal worden afgewezen.
2.6. [eiser] heeft verder geen (nieuwe) argumenten aangedragen op grond waarvan hij alsnog aanspraak zou kunnen maken op een vergoeding. Het enkele feit dat partijen met elkaar hebben samengeleefd is daarvoor niet voldoende. Zijn vordering wordt daarom afgewezen. Omdat deze procedure voortvloeit uit de verbroken relatie van partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in reconventie
2.7. [gedaagde] heeft in reconventie eveneens betoogd dat de rechtbank haar oordeel moet heroverwegen, omdat hier het algemeen vermogensrecht van toepassing is en niet het huwelijksvermogensrecht. Dit betoog berust echter op een verkeerde lezing van het tussenvonnis. De rechtbank heeft in de eerste plaats overwogen dat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van een verrijking van [eiser] enerzijds en een verarming van [gedaagde] anderzijds. Gesteld dat dit het geval is geweest, moet vervolgens de vraag worden beantwoord of er sprake is van een ongerechtvaardigde situatie doordat [eiser] in vergelijking met [gedaagde] minder heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding. In dat kader heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij wat in het huwelijksvermogensrecht gebruikelijk is, namelijk dat partners naar rato van hun inkomens bijdragen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding, waarbij ook niet-financiële inbreng meetelt. [gedaagde] erkent dat [eiser] in haar woning heeft geïnvesteerd, dat hij de kosten van hun hobby’s betaalde en dat hij daarnaast zo nu en dan kosten voor de gemeenschappelijke huishouding betaalde. Tegen die achtergrond heeft zij onvoldoende geconcretiseerd of met bewijsstukken onderbouwd dat [eiser] ten koste van haar is verrijkt. In het verlengde daarvan is niet aannemelijk geworden dat voor die verrijking, voor zover daarvan al sprake is geweest, een redelijke grond ontbrak.
2.8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er geen aanleiding is het eerder gegeven oordeel te heroverwegen. De vordering van [gedaagde] zal worden afgewezen. Omdat deze procedure voortvloeit uit de verbroken relatie van partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3. De beslissing
De rechtbank
in conventie
3.1. wijst de vorderingen af,
3.2. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in reconventie
3.3. wijst de vorderingen af,
3.4. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E.M. Overkamp en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2009.