ECLI:NL:RBARN:2009:BK1769

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
7 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
146175 / 153634 / 161978
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring en bewijsopdracht in civiele procedure met meerdere gedaagden

In deze civiele procedure, die diende voor de Rechtbank Arnhem, stond de verjaring van een vordering centraal. De eiseres, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B.V. Roomboterfabriek 'De Beste Boter', had in een tussenvonnis te horen gekregen dat haar vordering was verjaard. Echter, de eiseres overhandigde een brief waaruit zou blijken dat de verjaring in 1999 was gestuit. De rechtbank oordeelde dat, gezien de centrale rol van de stuiting van de verjaring, niet verder kon worden gegaan op basis van de eerdere beslissingen als er een mogelijkheid bestond dat de verjaring inderdaad was gestuit. De rechtbank gaf de eiseres de bewijsopdracht om aan te tonen dat zij de brief destijds aan de gedaagde had verzonden en dat deze door de gedaagde was ontvangen.

De gedaagden in deze zaak waren onder andere de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Rath & Doodeheefver B.V. en de naamloze vennootschap Rath & Doodeheefver Group N.V., die zich verzetten tegen de stelling van de eiseres. De rechtbank hield de verdere beoordeling aan en bepaalde dat het getuigenverhoor zou plaatsvinden op een later tijdstip. De rechtbank benadrukte dat als de eiseres in haar bewijs slaagde, de eerdere beslissingen heroverwogen zouden worden. Dit vonnis is uitgesproken op 7 oktober 2009 door de rechters J.D.A. den Tonkelaar, M.M. Vanhommerig en D.T. Boks.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
Vonnis in hoofdzaak, vrijwaring en ondervrijwaring van 7 oktober 2009
in de hoofdzaak met zaaknummer / rolnummer: 146175 / HA ZA 06-1751 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.V. ROOMBOTERFABRIEK "DE BESTE BOTER",
gevestigd te Son, gemeente Son en Breugel,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A. Hendrikse te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RATH & DOODEHEEFVER B.V.,
gevestigd te Zutphen,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. C.W. Houtman te Nijmegen,
2. de naamloze vennootschap
RATH & DOODEHEEFVER GROUP N.V.,
gevestigd te Zutphen,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. C.W. Houtman te Nijmegen,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RATH & DOODEHEEFVER GROUP NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Zutphen,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. C.W. Houtman te Nijmegen,
4. de stichting
STICHTING RATH & DOODEHEEFVER,
gevestigd te Zutphen,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. C.W. Houtman te Nijmegen,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BARGE TRUST B.V.,
gevestigd te Ellecom, gemeente Rheden,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. P.M. Wilmink te Arnhem,
6. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
advocaat mr. P.M. Wilmink te Arnhem,
7. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
advocaat mr. W.J.G.M. van den Broek te Nijmegen,
en in de vrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer 153634 / HA ZA 07-509 van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RATH & DOODEHEEFVER B.V.,
gevestigd te Helmond,
2. de naamloze vennootschap
RATH & DOODEHEEFVER GROUP N.V.,
gevestigd te Zutphen,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RATH & DOODEHEEFVER GROUP NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Helmond,
4. de stichting
STICHTING RATH & DOODEHEEFVER,
gevestigd te Deventer,
5. [eiser],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. C.W. Houtman te Nijmegen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem,
en in de ondervrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer 161978 / HA ZA 07-1696 van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem,
tegen
1. de naamloze vennootschap
RATH & DOODEHEEFVER GROUP N.V.,
gevestigd te Zutphen,
gedaagde,
advocaat mr. C.W. Houtman te Nijmegen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RATH & DOODEHEEFVER GROUP NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Helmond,
gedaagde,
advocaat mr. C.W. Houtman te Nijmegen,
3. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. P.M. Wilmink te Arnhem,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.V. ROOMBOTERFABRIEK “DE BESTE BOTER”,
gevestigd te Son, gemeente Son en Breugel,
gedaagde,
niet verschenen,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BARGE TRUST B.V.,
gevestigd te Ellecom, gemeente Rheden,
gedaagde,
advocaat mr. P.M. Wilmink te Arnhem.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Roomboterfabriek DBB, Rath & Doodeheefver B.V., Rath & Doodeheefver Group N.V., Rath & Doodeheefver Group Nederland B.V., de Stichting, Barge Trust, [gedaagde in conventie], [gedaagde sub 7 in de hoofdzaak] en [gedaagde in de vrijwaring].
1. De procedure in de hoofdzaak
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 april 2009 (hierna: het tussenvonnis)
- het proces-verbaal van comparitie van 8 juni 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De procedure in de vrijwaringszaak
2.1. Het verloop van de procedure blijkt uit het tussenvonnis.
2.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
3. De procedure in de ondervrijwaringszaak
3.1. Het verloop van de procedure blijkt uit het tussenvonnis.
3.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
4. De feiten
4.1. De rechtbank heeft in het tussenvonnis de in deze procedures vaststaande feiten weergegeven. In aanvulling daarop geldt het volgende.
4.2. Bij fax van 6 mei 2009 heeft de raadsvrouw van Roomboterfabriek DBB drie stukken in het geding gebracht, te weten:
- een brief van Brabant aan Rath & Doodeheefver B.V. van 25 juni 1999, waarin onder meer staat vermeld:
Akte van economische eigendomsoverdracht betreffende het fabriekscomplex gelegen te [locatie]
(…) Koper (Brabant – de rechtbank) verlangt thans dat de eigendomsoverdracht van het fabriekscomplex op een zo kort mogelijke termijn, en in elk geval binnen 3 weken, wordt bewerkstelligd en heeft daartoe de notaris gevraagd de ontwerp akte van levering op te stellen (…).
Verkoper (Rath & Doodeheefver B.V. – de rechtbank) wordt hierbij verzocht volledige medewerking te verlenen aan de eigendomsoverdracht en daartoe hetzij in persoon hetzij door middel van een gevolmachtigde te compareren bij akte van levering en voorts om al het nodige te doen opdat NMB-Heller afstand doet van haar rechten van hypotheek op het fabriekscomplex.
- een brief van Brabant aan notaris Von Bergh, eveneens van 25 juni 1999, waarin de bovengenoemde brief van Brabant aan Rath & Doodeheefver B.V. onder de aandacht van de notaris wordt gebracht en aan de notaris wordt verzocht de ontwerpakte van levering op te stellen;
- een brief van Brabant aan notaris Von Bergh van 2 september 1999, waarin Brabant meedeelt dat de juridische overdracht van het fabriekscomplex “op dit moment nog niet zal plaatsvinden.”
5. De verdere beoordeling in de hoofdzaak
in conventie
5.1. In het tussenvonnis heeft de rechtbank in de hoofdzaak in conventie geoordeeld dat zowel de vordering met betrekking tot de hypotheekvrije levering als de vordering met betrekking tot de achtergestelde lening voor afwijzing gereed ligt (tussenvonnis r.o. 6.24). De beslissing is aangehouden opdat in conventie en in reconventie tegelijkertijd eindvonnis zal worden gewezen.
in reconventie
5.2. In het tussenvonnis heeft de rechtbank in de hoofdzaak in reconventie geoordeeld dat de vordering van Rath & Doodeheefver B.V. tot vernietiging van de in de akte van 6 december 1994 neergelegde rechtshandeling wegens doeloverschrijding is verjaard en niet kan worden toegewezen (tussenvonnis r.o. 6.28). Ook de vordering tot ontbinding van de in de akte neergelegde overeenkomst is verjaard en dus niet toewijsbaar, nu de in artikel 3:311 BW genoemde verjaringstermijn eveneens is verstreken (tussenvonnis r.o. 6.29). Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat het gebruik van de volmacht door Brabant gezien de omstandigheden onrechtmatig was en dat Rath & Doodeheefver B.V. daarom terecht aanspraak maakt op vergoeding van de schade die zij als gevolg van dit onrechtmatig handelen heeft geleden. Omdat de rechtbank behoefte had aan een nadere toelichting door Rath & Doodeheefver B.V. op de gestelde schade en aan een onderbouwing daarvan, heeft zij een comparitie van partijen bevolen. Die comparitie heeft plaatsgevonden op 8 juni 2009.
in conventie en in reconventie
5.3. Ter comparitie is in de eerste plaats aan de orde gekomen het verzoek van Roomboterfabriek DBB tot heroverweging van beslissingen in het tussenvonnis.
Volgens Roomboterfabriek DBB is het onaanvaardbaar dat de rechtbank zou zijn gebonden aan de eindbeslissingen in conventie inhoudende dat de vordering tot medewerking aan de eigendomsoverdracht is verjaard (r.o. 6.11 van het tussenvonnis) en in reconventie dat er sprake is van onrechtmatig handelen van Roomboterfabriek DBB door gebruik te maken van de volmacht terwijl de vordering tot nakoming van de verplichting tot hypotheekvrije levering was verjaard (r.o. 6.31 van het tussenvonnis). Roomboterfabriek DBB stelt dat uit recent onderzoek in de laptop van de heer [betrokkene] is gebleken dat er wel degelijk sprake is geweest van stuiting van de verjaring. Zij verwijst in dit verband naar de door haar overgelegde kopie van de brief van haar rechtsvoorgangster Brabant van 25 juni 1999 (r.o. 4.2 hierboven). Voorts verwijst zij naar de notulen van de vergadering van de Raad van Commissarissen van Rath & Doodeheefver Groep N.V. van 8 juli 1999. Hieruit leidt zij af dat de brief van 25 juni 1999, die een stuitingshandeling bevat, Rath &Doodeheefver B.V., via haar indirect aandeelhouder en bestuurder Rath &Doodeheefver Groep N.V., daadwerkelijk heeft bereikt.
5.4. Rath & Doodeheefver B.V. heeft van haar kant betoogd dat de rechtbank niet terug kan komen op haar eindbeslissingen. Samengevat voert zij het volgende aan.
Zij betwist dat de door Roomboterfabriek DBB overgelegde brief van 25 juni 1999 destijds is verzonden. Zij merkt verder op dat, indien daartoe nog aanleiding bestaat, op grond van het bepaalde in artikel 85 lid 2 Rv de overgelegde producties in origineel in het geding moeten worden gebracht. Rath & Doodeheefver B.V. stelt ten slotte onder verwijzing naar HR 16 januari 2004, NJ 2004, 318, dat er geen mogelijkheid is om terug te komen op eerdere eindbeslissingen omdat mogelijke onjuistheid daarvan aan Roomboterfabriek DBB zelf te wijten is.
5.5. De rechtbank stelt voorop dat als de onder 4.2 geciteerde brief van Brabant d.d. 25 juni 1999 inderdaad door Rath & Doodeheefver B.V. ontvangen is, daarmee de verjaring gestuit is. De in het tussenvonnis in conventie en in reconventie genomen beslissingen zouden dan op een onjuiste feitelijke en – daardoor ook – onjuiste juridische grondslag berusten. De vraag die thans voorligt, is of de rechtbank onderzoek daarnaar moet doen en zonodig de beslissing moet herzien.
5.6. Juist is dat de Hoge Raad, zoals Rath & Doodeheefver B.V. betoogt, lange tijd als uitgangspunt heeft genomen dat van een bindende eindbeslissing “in dezelfde instantie niet meer kan worden teruggekomen, behoudens indien bijzondere, door de rechter in zijn desbetreffende beslissing nauwkeurig aan te geven omstandigheden het onaanvaardbaar zouden maken dat de rechter aan de eindbeslissing in kwestie zou zijn gebonden” en dat van deze onaanvaardbaarheid met name sprake kan zijn bij “een evidente feitelijke of juridische misslag van de rechter of indien de desbetreffende beslissing blijkt te berusten op een, niet aan de belanghebbende partij toe te rekenen, onjuiste feitelijke grondslag”(cursivering rechtbank). Deze regel treft men onder meer aan in het arrest van 16 januari 2004, NJ 2004, 318. In recenter jurisprudentie formuleert de Hoge Raad echter anders. Een afwijking van het verleden zit onder meer in het ontbreken van de in het hier gegeven citaat door de rechtbank gecursiveerde uitzondering. Zo is in het arrest van 25 april 2008, NJ 2008, 553, te lezen dat het hof bevoegd was om een beslissing te heroverwegen. “De eisen van een goede procesorde brengen immers mee,” vervolgt de Hoge Raad dan, “dat de rechter, aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen.”
5.7. De rechtbank is van oordeel dat deze gewijzigde jurisprudentie betekent dat de rechter tot heroverweging van een eindbeslissing die op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag berust, mag overgaan en geen reden mag vinden om dat niet te doen in de omstandigheid dat de onjuistheid was toe te rekenen aan de partij die bij de heroverweging belang heeft. Het afstraffen van het geven van onjuiste informatie wijkt voor het belang van een rechtspleging op juiste gronden in twee feitelijke instanties.
5.8. Waar de stuiting van de verjaring een zo centrale rol speelt als in deze zaak, meent de rechtbank niet voort te mogen gaan op grond van de in het tussenvonnis genomen beslissingen als de mogelijkheid bestaat dat de verjaring wél gestuit is.
5.9. Nu op grond van de door Roomboterfabriek DBB verschafte gegevens – een recente uitdraai van een stuk dat een brief van 25 juni 1999 zou moeten zijn – niet is vast te stellen of de verjaring is gestuit, ligt het op de weg van Roomboterfabriek DBB de juistheid van haar desbetreffende stellingen te bewijzen. Dit betekent dat haar te bewijzen zal worden opgedragen dat zij de hierboven onder 4.2 geciteerde brief van 25 juni 1999 destijds aan Rath & Doodeheefver B.V. heeft verzonden en dat Rath & Doodeheefver B.V. deze heeft ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat deze bewijsopdracht de vraag naar het overleggen van het originele stuk overbodig maakt.
5.10. Slaagt Roomboterfabriek DBB in haar bewijs, dan zal de rechtbank de beslissingen in het tussenvonnis heroverwegen. Zij zal daarom thans iedere verdere beslissing aanhouden.
6. De verdere beoordeling in de vrijwaringszaak en in de ondervrijwaringszaak
6.1. De rechtbank zal in beide zaken iedere beslissing aanhouden.
7. De beslissing
De rechtbank
in de hoofdzaak in conventie en in reconventie
7.1. draagt Roomboterfabriek DBB op te bewijzen dat zij de hierboven onder 4.2 bedoelde en geciteerde brief van 25 juni 1999 destijds aan Rath & Doodeheefver B.V. heeft verzonden en dat Rath & Doodeheefver B.V. deze heeft ontvangen,
7.2. bepaalt dat, indien Roomboterfabriek DBB het bewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van de daartoe tot rechter-commissaris benoemde mr. M.M. Vanhommerig in het paleis van justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4 op donderdag 3 december 2009 van 9:00 tot 14:00 uur,
7.3. bepaalt dat Roomboterfabriek DBB binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank – ter attentie van de enquêtegriffie van de sector civiel (e-mail: rc.civiel.rb.arnhem@rechtspraak.nl) – en aan de wederpartij moet berichten of hij bewijs door getuigen wil leveren en zo ja, onder opgave van het aantal en de namen van de te horen getuigen.
7.4. bepaalt dat de partij die op genoemd tijdstip niet kan verschijnen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk en gemotiveerd aan de rechtbank – ter attentie van de enquêtegriffie van de sector civiel (e-mail: rc.civiel.rb.arnhem@rechtspraak.nl)
– om een nadere dag- en uurbepaling dient te vragen onder opgave van het aantal en de namen van de te horen getuigen en de verhinderdata van alle partijen in de drie maanden volgend op genoemde datum,
7.5. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle bewijsstukken die zij nog in het geding willen brengen aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
7.6. houdt iedere verdere beslissing aan,
in de zaak in vrijwaring
7.7. houdt iedere verdere beslissing aan,
in de zaak in ondervrijwaring
7.8. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar, mr. M.M. Vanhommerig en mr. D.T. Boks en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2009.