Parketnummer : 05/800081-09
Datum zitting : 19 oktober 2009
Datum uitspraak : 02 november 2009
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats]
voormalig opperwachtmeester der Koninklijke Marechaussee, [nummer], laatstelijk ingedeeld bij [standplaats].
Raadsman: mr. P.Reitsma, advocaat te Nijkerk.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een toegelaten vordering wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
1.
hij (op meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 december 1991 tot en met 23 juli 1994 te Baarn en /of Ter Apel, althans in Nederland, handelingen heeft gepleegd, met [slachtoffer], zijnde de dochter van verdachte, geboren op 24 juli 1982, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, welke handelingen (mede) bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam, te weten het strelen van de vagina en/of het likken aan en/of in de vagina;
althans, indien het onder 1 tenlastegelegde niet tot een veroordeling leidt:
hij (op meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 december 1991 tot en met 23 juli 1994 te Baarn en/of Ter Apel, althans in Nederland, handelingen heeft gepleegd met zijn minderjarige dochter, zijnde [slachtoffer], geboren op 24 juli 1982, te weten het strelen van de vagina en/of het likken aan en/of in de vagina.
2.
hij (op meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 24 juli 1994 tot en met 31 december 1996 te Baarn, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer], geboren op 24 juli 1982, zijnde de dochter van verdachte, die toen de leeftijd van
twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, welke handelingen (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, te weten het strelen van de vagina en/of het likken aan en/of in de vagina en/of het duwen van zijn penis tegen en/of in de anus van die [slachtoffer];
althans, indien het onder 2 tenlastegelegde niet tot een veroordeling leidt:
hij (op meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 24 juli 1994 tot en met 31 december 1996 te Baarn, althans in Nederland, ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn minderjarige dochter [slachtoffer], geboren op 24 juli 1982, te weten het strelen van de vagina en/of het likken aan en/of in de vagina en/of het duwen van zijn penis tegen en/of in de anus van die [slachtoffer];
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 19 oktober 2009 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. P. Reitsma, advocaat te Nijkerk.
De officier van justitie, mr. J.T. Pouw, heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde onder 1 en 2 zal worden veroordeeld tot: een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, met een proeftijd van 10 jaar. Daarbij vordert de officier van justitie dat als bijzondere voorwaarde, dit gedurende de eerste twee jaar van de proeftijd, wordt opgelegd dat verdachte zich gedraagd naar de aanwijzingen en voorschriften van Reclassering Nederland, ook indien dit inhoudt het volgen van een delictscenario-training bij De Waag. Voorts dient verdachte binnen de proeftijd van twee jaar mee te werken aan een door de reclassering op te maken risicotaxatie.
De officier van justitie heeft voorts verzocht dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van € 4.056,88 wordt toegewezen en heeft gevorderd dat er een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 50 dagen hechtenis.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 primair:
De feiten:
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld:
Op tijdstippen in de periode van 1 december 1991 tot en met 23 juli 1994 heeft verdachte te Baarn en Ter Apel diverse seksuele handelingen gepleegd met zijn dochter [slachtoffer], geboren op 24 juli 1982, die toen dus nog niet de leeftijd van twaalf jaren had bereikt.
Op tijdstippen in de periode van 24 juli 1994 tot en met 31 december 1996 heeft verdachte te Baarn buiten echt ontuchtige handelingen gepleegd met zijn dochter [slachtoffer], geboren op 24 juli 1982, die toen de leeftijd van twaalf jaar, maar nog niet die van zestien jaren had bereikt.
Het standpunt van de officier van justitie:
De officier van justitie acht het onder 1 primair en onder 2 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van de verklaring van de aangeefster [slachtoffer] alsmede op grond van de verklaringen van verdachte, afgelegd ten overstaan van de Koninklijke Marechaussee. Anders dan de raadsman stelt is, naar het oordeel van de officier van justitie, wel degelijke sprake van seksueel binnendringen van het lichaam.
Het binnendringen van de penis in de anus volgens de officier van justitie niet bewezen worden.
Het standpunt van de verdediging:
De verdediging stelt zich op het standpunt dat van seksueel binnendringen van het lichaam geen sprake is geweest; verdachte geeft toe dat hij wel met zijn tong tussen de schaamlippen van aangeefster is geweest maar niet in de vagina. Hij is evenmin met zijn penis in de anus van aangeefster gedrongen.
De verdediging voert aan dat niet het telkens primair tenlastegelegde bewezen is, maar het subsidiair tenlastegelegde.
Beoordeling van de standpunten:
In de tenlastelegging wordt gesproken over de “vagina”. De militaire kamer legt het begrip “vagina” zoals in de tenlastelegging omschreven, uit als het gehele vrouwelijke geslacht bestaande uit de vulva, schede, schaamlippen en clitoris. In die zin wordt het woord in het normale spraakgebruik doorgaans ook gebruikt. De militaire kamer leest de “vagina” dus niet als de anatomische omschrijving, welke omschrijving beperkter is en waarmee alleen de ‘schede’, dat wil zeggen het kanaalvormig deel van de vrouwelijke geslachtsorganen tussen vulva en baarmoeder, wordt bedoeld.
Met betrekking tot de vraag of verdachte “in de vagina” is geweest is aangeefster nader gehoord. In haar eerste verklaring zegt aangeefster dat verdachte haar “in” haar vagina likte. In haar tweede verklaring geeft aangeefster aan op de vraag of verdachte ook in de vagina is geweest dat dat voor wat betreft de vingers en/of penis van verdachte niet het geval is geweest. In haar derde verklaring geeft aangeefster aan dat verdachte tijdens het likken over haar vagina ook “in” de vagina is geweest. Verdachte heeft, aldus aangeefster, tijdens het beffen niet alleen over haar vagina gelikt, maar hij stak zijn tong ook in haar vagina. Aangeefster maakt in haar verklaring naar het oordeel van de militaire kamer duidelijk onderscheid in het likken “in” en “over” de vagina en geeft aan dat op de momenten dat verdachte zijn vingers gebruikte hij niet “in” haar vagina is geweest, maar daarmee “over” haar vagina streelde, terwijl hij met zijn tong wel in de vagina is geweest.
Verdachte ontkent weliswaar met zijn tong in de schede van aangeefster te zijn geweest, maar verklaart wel dat hij met zijn tong tussen de schaamlippen heeft gelikt en dat hij “met zijn tong erin” is gegaan en dat hij dan wiebelde met zijn tong en draaiende bewegingen maakte totdat hij het gevoel had dat zij klaar kwam . Gelet op deze verklaring en de voornoemde verklaringen van aangeefster is naar het oordeel van de militaire kamer bewezen dat verdachte in de vagina - in de hiervoor omschreven, door de militaire kamer gebruikte betekenis - heeft gelikt. Dit op voornoemde wijze in de vagina, tussen de schaamlippen, van aangeefster likken door verdachte wordt, in afwijking van het standpunt van de verdediging, door de militaire kamer aangemerkt als het seksueel binnendringen van het lichaam.
Gedeeltelijke vrijspraak:
Met de officier van justitie en de verdediging is de militaire kamer van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte bij aangeefster seksueel is binnengedrongen door zijn penis in haar anus te duwen.
Conclusie:
De militaire kamer acht dan ook met betrekking tot verdachte wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 1 december 1991 tot en met 23 juli 1994 te Baarn en Ter Apel, handelingen heeft gepleegd, met [slachtoffer], zijnde de dochter van verdachte, geboren op 24 juli 1982, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, welke handelingen (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, te weten het likken in de vagina;
2.
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 24 juli 1994 tot en met 31 december 1996 te Baarn, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer], geboren op 24 juli 1982, zijnde de dochter van verdachte, die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, welke handelingen mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, te weten het likken in de vagina;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewe¬zen. Verdach¬te moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3 telkens:
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
4b. De strafbaarheid van het/de feit(en)
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de militaire kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 15 september 2009;
- een voorlichtingsrapportage van de Reclassering Nederland, regio Utrecht-Arnhem, gedateerd 26 mei 2009, betreffende verdachte;
- een psychiatrisch rapport d.d. 15 oktober 2009, opgemaakt door V. Versteeg arts en R.J.M. Mooren, psychiater, betreffende verdachte;
De militaire kamer overweegt in het bijzonder het navolgende met betrekking tot de strafmaat.
Het standpunt van de officier van justitie:
De officier van justitie legt aan zijn eis ten grondslag de ernst van het delict en het gegeven dat de rechtsorde door een zedendelict zoals hier is gepleegd, ernstig is geschokt, temeer nu het gaat om een verdachte die ten tijde van het plegen van het delict opperwachtmeester was bij de Koninklijke Marechaussee. In dit geval is een kwetsbaar jong meisje ernstig benadeeld, terwijl zij juist bij haar vader veiligheid en geborgenheid had moeten vinden. Verdachte is een seksuele relatie met zijn eigen dochter aangegaan, een relatie die alle perken te buiten is gegaan. Ook wijst de officier van justitie op verdachtes proceshouding, te weten de rust die verdachte uitstraalt en zijn onbewogen overkomen. Daar staat tegenover dat verdachte een ‘first offender’ is en uit de psychiatrische rapportage blijkt dat verdachte ten tijde van het delict licht verminderd toerekeningsvatbaar was.
Het standpunt van de verdediging:
Verdachte weerspreekt het feit dat hij kennelijk als een onbewogen iemand overkomt. Ook weerspreekt verdachte de sfeer die omtrent hem uit het psychiatrisch rapport zou kunnen blijken. Verdachte schuift zijn verantwoordelijkheid niet van zich af en voelt zich wel degelijk verantwoordelijk voor hetgeen hij zijn dochter heeft aangedaan.
Met de gevolgen dient de militaire kamer rekening te houden. Verdachte is al zijn verworvenheden kwijtgeraakt en het geheel heeft ernstige financiële consequenties. Voorts is verdachte uit de kerkgenootschap gezet en is er een breuk ontstaan met medegelovigen. Om het financieel te kunnen bolwerken werkt verdachte in deeltijd bij zijn broer. Bij het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou dit inkomen wegvallen. De feiten zijn redelijk oud, binnen het gezin en de kerk is langdurig over de feiten gesproken en vanaf die tijd zijn er geen nieuwe feiten gepleegd en verkeert verdachte in feite in onzekerheid. Verdachte verzoekt het onvoorwaardelijke deel van de straf te beperken tot een werkstraf om te voorkomen dat het gezin verder ontwricht raakt.
De bespreking van de standpunten:
Bij het bepalen van de strafmaat slaat de militaire kamer acht op landelijk vastgestelde uitgangspunten waarbij, rekening houdend met de bewezenverklaring, zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij die uitgangspunten. Gelet op de bewezenverklaring is het uitgangspunt voor feiten zoals bewezenverklaard een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk.
De feiten zoals door verdachte gepleegd zijn bijzonder ernstig. Het is een feite van algemene bekendheid dat het plegen van seksuele delicten zoals bewezenverklaard met een meisje van haar 8e jaar tot haar 14de jaar ernstige psychische schade met zich mee kan brengen. Het slachtoffer heeft door verdachtes handelen niet de kans gehad zich normaal seksueel te ontwikkelen met als gevolg dat zij, toen het misbruik eenmaal gestopt was, in ernstige mate (seksueel) ontwricht is geraakt.
Verdachte voert aan dat het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf ernstige gevolgen heeft voor hem en zijn gezin. Hij geeft voorts aan dat hij al gestraft is door het verliezen van zijn baan en dat de feiten nu ruim 12 jaar geleden zijn gestopt.
Verdachte is als opperwachtmeester opsporingsambtenaar geweest. Met name van iemand in die functie kan en mag verwacht worden dat hij weet welke gevolgen het plegen van strafbare feiten kan hebben voor zijn functie. Ondanks die wetenschap heeft verdachte jaren het vertrouwen beschaamd van zijn dochter door haar gedurende een zeer lange periode ernstig seksueel te misbruiken. In plaats van het geven van geborgenheid aan zijn dochter heeft verdachte misbruik gemaakt van zijn positie en rol als vader ten koste van zijn dochter.
Dat het inmiddels ruim 12 jaar geleden is dat de feiten gestopt zijn is voor de militaire kamer geen reden daarmee in voor verdachte gunstige zin rekening te houden. Op het moment dat het seksueel misbruik stopte was het slachtoffer 14 jaar. Niet voor niets heeft de wetgever de verjaringstermijn voor dit soort feiten verlengd, aangezien slachtoffers vaak pas (vele) jaren na het gebeuren zover zijn dat zij daar aangifte van kunnen doen, namelijk wanneer de gevolgen die het misbruik voor hen heeft gehad, emotioneel en psychisch tot hen beginnen door te dringen.
Bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen straf heeft de militaire kamer tevens rekening gehouden met het omtrent verdachte opgemaakte psychiatrisch rapport waaruit blijkt dat bij verdachte, ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten, sprake is geweest van pedofilie, beperkt tot incest, bij een persoonlijkheidsproblematiek met narcistische en ontwijkende persoonlijkheidstrekken. Op grond hiervan zijn onderzoekers van mening dat betrokkene licht verminderd toerekeningsvatbaar is. De rechtbank neemt deze conclusie over.
De militaire kamer is, gelet op het voorgaande van mening dat een gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie geëist, hier passend en geboden is.
Naast de geëiste gevangenisstraf, welke deels voorwaardelijk moet zijn, eist de officier van justitie een proeftijd van 10 jaar. Dat deel van de eis volgt de militaire kamer niet. De lange proeftijd is kennelijk gebaseerd op het voornoemde psychiatrisch rapport, waarin een lange proeftijd wordt geadviseerd om verdachte over “bijvoorbeeld vijf jaar” nog tot een risicotaxatie te kunnen verplichten. Een proeftijd van meer dan 2 jaar kan echter niet aan een dergelijke bijzondere voorwaarde worden verbonden. De militaire kamer zal voor wat betreft de proeftijd daarom volstaan met een proeftijd van 2 jaar waarbij de bijzondere voorwaarden zoals in het omtrent verdachte opgemaakte reclasseringsrapport zullen worden overgenomen.
6a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een bedrag van € 4.056,88.
De vordering van immateriële schade ter omvang van € 2.000,- is niet betwist door verdachte en komt de militaire kamer gegrond voor. Dit deel van de vordering zal worden toegewezen.
De militaire kamer zal de vordering tot vergoeding van materiële schade ten dele toewijzen. De raadsman heeft onderbouwing verzocht van de opgevoerde therapiekosten, in het bijzonder het eigen risico. De benadeelde partij heeft ter zitting uiteengezet dat zij voor ieder consult een bijdrage van € 15,60 betaalde en dat zij daarnaast een bedrag van € 155,- heeft betaald, als kosten van eigen risico. Deze kosten zullen, evenals de gevorderde reis- en parkeerkosten, worden toegewezen. Voor wat betreft gemaakte kosten voor rechtsbijstand hanteert de militaire kamer forfaitaire kosten. Gelet op de hoofdsom, zonder kosten rechtsbijstand, worden deze kosten tot op heden begroot op de bij een kantongerechtprocedure, waarbij een raadsman niet ter zitting verschijnt, gehanteerd tarief van € 200,00.
Voor wat betreft de schadevergoedingsmaatregel blijven de kosten rechtsbijstand buiten beschouwing.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36f, 57, 244 en 245 van het Wetboek van Straf¬recht.
De militaire kamer, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 8 (acht) maanden niet tenuitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit dan wel navolgende bijzondere voorwaarde niet is nagekomen:
Veroordeelde dient zich gedurende de proeftijd te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die hem door of namens de (stichting) Reclassering Nederland zullen worden gegeven, (ook indien dit zal inhouden het volgen van een ambulante behandeling bij De Waag of een andere vergelijkbare instelling) voor zover en voor zolang dat door genoemde instelling nodig wordt geacht.
Geeft opdracht aan de (stichting) Reclassering Nederland om aan veroordeelde bij de naleving van voornoemde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoer¬legging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer], wonende te [adres], te betalen € 3.054,42 (zegge: drieduizendvierenvijftig euro en tweeënveertig eurocent).
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op € 200,- (advocaatkosten) en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding ad € 3.054,42, subsidiair 40 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], wonende te [adres], te betalen € 3.054,42, (zegge drieduizendvierenvijftig euro en tweeënveertig eurocent), bij gebreke van volledi¬ge betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 40 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Aldus gewezen door:
mrs. T.P.E.E. van Groeningen (voorzitter), E. de Boer en kolonel mr. B.F.M. Klappe, militair lid,
in tegenwoordigheid van R. van Dijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de militaire kamer op 02 november 2009.