zaaknummer / rolnummer: 173060 / HA ZA 08-1255
Vonnis van 16 september 2009
[eisers],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. J.H. van Vliet te Wageningen,
[gedaagden],
beiden wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. B.H.M. Karens te Ede.
Partijen zullen hierna [eisers] c.s. en [gedaagden] c.s. genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 december 2008,
- het proces-verbaal van comparitie van 25 maart 2009 en de brief d.d. 25 maart 2009 van mr. Van Vliet voornoemd naar aanleiding van de comparitie,
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- de akte van [gedaagden] c.s.,
- de akte van [eisers] c.s.
Tot de stukken behoren voorts twee op 12 november 2008 door mr. Van Vliet ter griffie gedeponeerde foto’s.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn buren van elkaar. [eisers] c.s. wonen aan de [adres] 36a te [woonplaats]. [gedaagden] c.s. wonen aan de [adres] 38 te [woonplaats]. Partijen zijn eigenaar van de door hen bewoonde woningen.
2.2. Oorspronkelijk waren beide percelen eigendom van [X].
Bij notariële akte van 7 april 1961 heeft hij aan zijn zoon, [Y], in eigendom overgedragen:
- het perceel, kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie M, nummer 427, groot 5.91.70 ha,
met uitzondering van een gedeelte van ongeveer 0.25 ha, zodat resteert een oppervlakte van 5.66.70 ha,
- een kennelijk op het terrein afgescheiden gedeelte ter grootte van ongeveer 0.25 ha van het perceel kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie M, nummer 873.
2.3. Op diezelfde dag heeft [X] aan [Q] in eigendom overgedragen:
- de boerderij genaamd ‘[naam boerderij]’ staande en gelegen aan de [adres] 38 en 40 onder [woonplaats], uitmakende een kennelijk op het terrein afgescheiden gedeelte, ter grootte van ongeveer 1.44.45 ha van het perceel kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie M, nummer 873,
- een kennelijk op het terrein afgescheiden gedeelte ter grootte van ongeveer 0.25 ha van het perceel kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie M, nummer 427.
2.4. Bij een kadastrale meting in 1962 is gebleken dat het perceel van [Q] 0.13.80 ha kleiner was dan de kadastrale aanduidingen.
2.5. Op 30 september 1987 hebben [gedaagden] c.s. de boerderij genaamd ‘[naam boerderij]’, toen kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie M nummer 876 en groot 1.55.65 ha, van de rechtsopvolgster van [Q] geleverd gekregen.
2.6. Bij notariële akte van 11 januari 1991 hebben [gedaagden] c.s. en mevrouw [betrokkene], rechtsopvolgster van [Y], handelend voor zich en als lasthebster van haar kinderen, een overeenkomst van grondruil vastgelegd.
[betrokkene] heeft daarbij aan [gedaagden] c.s. in eigendom overgedragen een perceel grond, gelegen nabij de [adres] te [woonplaats], uitmakende een op het terrein afgepaald gedeelte, groot ongeveer 0.33.20 ha, van het perceel kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie M, nummer 1148, als met schuine arcering aangegeven op de aan de akte gehechte tekening. [gedaagden] c.s. hebben aan [betrokkene] overgedragen een perceel grond, gelegen nabij de [adres] te [woonplaats], uitmakende een op het terrein afgepaald gedeelte, groot ongeveer 0.19.40 ha, van het perceel kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie M nummer 876, als met ruitarcering aangegeven op gemelde tekening.
2.7. Ter verduidelijking wordt een deel van de tekening hieronder weergegeven. Op de tekening is met pijlen naar de onderbroken streep geschreven “bestaande afrastering”.
2.8. Bij notariële akte van 18 januari 1991 heeft [betrokkene] de eigendom van de woning met bedrijfsruimte en opstallen, staande en gelegen aan de [adres] 36a te [woonplaats], uitmakende op het terrein afgepaalde gedeelten, tezamen groot ongeveer 0.24.46 ha van de percelen kadastraal bekend gemeente [woonplaats] sectie M nummers 1148 en 876, “als schetsmatig met arcering aangegeven op de aan deze akte gehechte tekening” aan [eisers] c.s. geleverd. Een deel van de bij de levering behorende tekening wordt hieronder weergegeven.
2.9. Op 17 maart 1992 heeft het kadaster op verzoek van [gedaagden] c.s. de nieuwe kadastrale grens in het terrein uitgezet. Blijkens het relaas van bevindingen van 19 juni 1992 hebben [eisers] c.s. tegen de uitgezette grens bezwaar gemaakt. Omdat geen eensluidende verklaring kon worden verkregen, kon de nieuwe kadastrale grens niet worden vastgesteld.
2.10. In een procedure tussen [gedaagden] c.s. en [betrokkene] over de overeenkomst van grondruil heeft deze rechtbank op 6 oktober 1994 vonnis gewezen. Daarbij is de vordering tot schadevergoeding van [gedaagden] c.s., die was gebaseerd op dwaling en op onrechtmatig handelen door [betrokkene], afgewezen.
2.11. In hoger beroep heeft het gerechtshof te Arnhem bij arrest van 23 januari 1996 het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het hof heeft daartoe onder meer overwogen:
- dat de overeenkomst van ruiling, die inhoudt dat de nieuwe eigendomsgrens samenvalt met de bestaande feitelijke grens, volledig aansluit bij de bedoeling van partijen,
- dat [gedaagden] c.s. er bewust voor hebben gekozen de feitelijke grens in plaats van de vroegere kadastrale grens als nieuwe eigendomsgrens te accepteren, zonder precies na te gaan wat daarvan de consequenties zouden zijn, en dat zij daarom geacht moeten worden het risico, dat het verschil in oppervlakte groter zou zijn dan zij veronderstelden, te hebben aanvaard,
- dat op grond daarvan geconcludeerd moet worden dat de grondruil rechtsgeldig tot stand is gekomen, zodat de eigendomsgrens samenvalt met de feitelijke grens.
3. Het geschil
in conventie
3.1. [eisers] c.s. vorderen samengevat:
- een verklaring voor recht dat de bestaande feitelijke en in het terrein aanwezige grens de juridische eigendomsgrens tussen de percelen van partijen vormt,
- veroordeling van [gedaagden] c.s. mee te werken aan plaatsing van grenstekens door het kadaster,
- veroordeling van [gedaagden] c.s. in de proceskosten.
Ter onderbouwing van hun vordering voeren [eisers] c.s. primair aan dat zij door de levering bij notariële akte van 18 januari 1991 eigenaar zijn geworden van de grond. Subsidiair stellen [eisers] c.s. dat zij door verkrijgende verjaring althans extinctieve verjaring eigenaar zijn geworden.
3.2. [gedaagden] c.s. voeren gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.3. [gedaagden] c.s. vorderen op hun beurt samengevat:
- primair een verklaring voor recht dat de grens moet worden vastgesteld aan de hand van de akte van ruiling van 11 januari 1991 met de daarbij gevoegde tekening, met inachtneming van het gegeven dat de stippellijn niet gelijk is aan de huidige afrastering, althans subsidiair de grens te bepalen op grond van artikel 5:47 BW,
- veroordeling van [eisers] c.s. mee te werken aan de plaatsing van grenstekens door het kadaster,
- veroordeling van [eisers] c.s. de bij hen in gebruik zijnde (delen van de) percelen kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie M, nummers 1215 en 1216, voor zover deze in eigendom toebehoren aan [gedaagden] c.s. te ontruimen en ontruimd te houden op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag of dagdeel,
- veroordeling van [eisers] c.s. in de proceskosten.
3.4. [eisers] c.s. voeren gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie en in reconventie
4.1. Vanwege de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zal de rechtbank deze gezamenlijk bespreken.
4.2. Partijen verschillen van mening over de vraag waar precies de eigendomsgrens tussen hun percelen ligt. [eisers] c.s. stellen dat de eigendomsgrens samenvalt met de bestaande feitelijke grens. [gedaagden] c.s. stellen zich op het standpunt dat de door het kadaster op 17 maart 1992 nieuw in het terrein uitgezette grens de eigendomsgrens is.
4.3. Bij de beoordeling van het geschil wordt vooropgesteld dat voor de overdracht van een goed vereist is de levering op grond van een geldige titel en verricht door degene die bevoegd is over dat goed te beschikken. Voor de overdracht van een onroerende zaak geldt tevens het vereiste van levering door een daartoe bestemde notariële akte gevolgd door de inschrijving daarvan. Naar aanleiding van het arrest van het gerechtshof te Arnhem hebben [gedaagden] c.s. niet langer betwist dat de overeenkomst van grondruil tussen hen en [betrokkene] rechtsgeldig tot stand is gekomen. Dat betekent dat [betrokkene] bevoegd was tot verkoop en levering aan [eisers] c.s. van de grond die zij bij de grondruil heeft verkregen.
4.4. [gedaagden] c.s. betwisten dat [betrokkene] door de grondruil eigenaar is geworden van het stuk grond dat ligt tussen de plaats van de feitelijke afrastering en de op 17 maart 1992 uitgezette grens. Op de tekening hieronder is gearceerd om welk stuk grond het volgens [gedaagden] c.s. gaat.
[gedaagden] c.s. voeren aan dat zij en [betrokkene] bij de overeenkomst hebben beoogd de percelen terug te brengen naar de situatie zoals die was voor 7 april 1961. De grondruil die toen heeft plaatsgevonden zou worden teruggedraaid, doordat aan [gedaagden] c.s. een stuk van 0.33.20 ha zou worden overgedragen waartegenover zij aan [betrokkene] een stuk van 0.19.40 ha zouden overdragen. Het was volgens [gedaagden] c.s. niet de bedoeling dat het hele stuk grond tot aan de in het land aanwezige afrastering zou worden geruild.
4.5. De vraag die [gedaagden] c.s. hiermee opwerpen is wat [betrokkene] en [gedaagden] c.s. destijds in feite aan elkaar hebben overgedragen. Bij de beantwoording van die vraag komt het aan op de in de akte van ruiling tot uitdrukking gebracht partijbedoeling. Dit moet worden uitgelegd naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de ingeschreven transportakte.
4.6. In de akte van grondruil is de bedoelde grond aangeduid met de bewoordingen “een op het terrein afgepaald gedeelte”. Uit die woorden kan worden opgemaakt dat partijen doelden op een feitelijke afrastering in het terrein en niet op de kadastrale grens zoals die tot 1961 gold. Dat volgt ook uit de aan de akte gehechte tekening waarop onder verwijzing naar de onderbroken streep “bestaande afrastering” met de hand is bijgeschreven. Een redelijke uitleg van de akte in samenhang met de daarbij behorende tekening, waarvan overigens niet vast staat dat deze is ingeschreven, leidt daarom tot de conclusie dat [betrokkene] en [gedaagden] c.s. een zodanige grondruil voor ogen hadden dat de kadastrale grens zou worden gevormd door de in het terrein aanwezige afrastering. De rechtbank acht in dit verband mede van belang dat [gedaagden] c.s. wisten dat de feitelijke erfafscheiding is ontstaan toen het huis (dat thans van [eisers] c.s. is) is gebouwd en dat die erfafscheiding in de loop van de tijd, maar vóór 1991 iets was opgeschoven, terwijl deze nadien niet meer is verplaatst. Het enkele feit dat de in de akte opgenomen oppervlaktematen niet in overeenstemming zijn met de omschreven stukken grond doet daaraan niet af, nu die oppervlaktematen slechts bedoeld zijn als een aanduiding.
4.7. De conclusie is dat door de grondruil tussen [gedaagden] c.s. en [betrokkene] de nieuwe eigendomsgrens is gevormd door de feitelijk in het terrein aanwezige afrastering. Dat betekent dat [betrokkene] op 11 januari 1991 eigenaar is geworden van de grond tot aan de bestaande afrastering. Zij was derhalve bevoegd deze grond aan [eisers] c.s. te leveren.
4.8. [gedaagden] c.s. betwisten vervolgens dat de levering aan [eisers] c.s. het gehele perceel tot aan de afrastering omvatte, omdat in de akte van levering een perceeloppervlakte is vermeld van 2446 m². In feite hebben [eisers] c.s. een stuk grond geleverd gekregen dat ongeveer tweemaal zo groot is. [gedaagden] c.s. stellen daarom dat [eisers] c.s. moeten hebben geweten dat er iets mis was met de levering en dat op hen een onderzoeksplicht rustte. [eisers] c.s. hebben in dit verband verklaard dat zij over de in de akte vermelde oppervlakte een opmerking hebben gemaakt tegenover de makelaar van [betrokkene] en tegenover de notaris. Volgens [eisers] c.s. hebben de makelaar en de notaris hun toen te kennen gegeven dat de genoemde oppervlakte een indicatie was en dat zij het afgepaalde gedeelte zouden kopen. Verder hebben [eisers] c.s. onbetwist verklaard dat de door hen betaalde koopprijs in overeenstemming was met de waarde van het geleverde perceel. In hun verhouding tot [betrokkene] hebben zij daarmee aan hun onderzoeksplicht voldaan. Dat geldt te meer nu in de akte van levering uitdrukkelijk is vermeld dat het gaat om de grond zoals die in het terrein is afgebakend. Tussen [betrokkene] en [eisers] c.s. bestond dus geen misverstand over de levering van de grond tot aan de in het terrein aanwezige afrastering.
4.9. Uit het voorgaande volgt dat partijen zowel bij de overeenkomst van grondruil als bij de verkoop en levering aan [eisers] c.s. uitvoering hebben gegeven aan hetgeen zij beoogden, namelijk de juridische situatie in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie in die zin dat de eigendomsgrens samenvalt met de in het terrein aanwezige afrastering.
4.10. De vorderingen van [eisers] c.s. zijn gezien het voorgaande toewijsbaar. De vorderingen van [gedaagden] c.s. zullen worden afgewezen. Alle overige stellingen en weren van partijen kunnen daarbij verder onbesproken blijven.
4.11. [gedaagden] c.s. zullen zowel in conventie als in reconventie als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers] c.s. worden in conventie begroot op:
- dagvaarding € 85,44
- vast recht 254,00
- salaris advocaat 1.130,00 (2,5 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.469,44.
De kosten aan de zijde van [eisers] c.s. worden in reconventie begroot op € 565,00 (2,5 punten × factor 0,5 × tarief € 452,00) voor salaris advocaat.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. verklaart voor recht dat de bestaande feitelijke en in het terrein aanwezige grens de juridische eigendomsgrens tussen de percelen van partijen vormt,
5.2. veroordeelt [gedaagden] c.s. mee te werken aan plaatsing van grenstekens door het kadaster,
5.3. veroordeelt [gedaagden] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] c.s. tot op heden begroot op € 1.469,44,
5.4. verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de onder 5.2. en 5.3. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.5. wijst de vorderingen af,
5.6. veroordeelt [gedaagden] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] c.s. tot op heden begroot op € 565,00,
5.7. verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E.M. Overkamp en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2009.