ECLI:NL:RBARN:2009:BK1310

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
12 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/4235
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde maatregel bijstandsverlening wegens onvoldoende medewerking aan re-integratietraject

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 12 oktober 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Overbetuwe. Eiseres ontving sinds 23 december 2006 een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college had haar bij besluit van 6 augustus 2007 het recht op bijstand opgeschort, en bij besluiten van 14 en 27 september 2007 de bijstand ingetrokken en teruggevorderd. Eiseres betwistte de rechtmatigheid van deze besluiten, met name omdat zij niet was verschenen op een re-integratietraject bij Presikhaaf Bedrijven, wat volgens haar niet aansloot bij haar opleiding.

De rechtbank oordeelde dat het college niet had aangetoond dat de aangeboden voorziening noodzakelijk was voor eiseres om uit te stromen naar de reguliere arbeidsmarkt. De rechtbank volgde de eerdere uitspraak van 8 oktober 2008, waarin werd gesteld dat er voorafgaand aan een maatregel vastgesteld moet worden dat een voorziening noodzakelijk is. Eiseres had in een gesprek op 9 juli 2007 aangegeven dat de aangeboden arbeid niet passend was, en de rechtbank vond dat het college niet zonder nadere motivering kon stellen dat haar weigering om mee te werken verwijtbaar was.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de bestreden besluiten, herstelde de besluiten van 14 en 27 september 2007, en veroordeelde het college in de proceskosten van eiseres. De rechtbank concludeerde dat de besluiten tot intrekking van de bijstandsverlening en de terugvordering niet in stand konden blijven, omdat het college niet had voldaan aan de vereisten van de WWB.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 08/4235
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 12 oktober 2009
inzake
[naam], eiseres,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. M.P.J. Rubens,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Overbetuwe, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 12 augustus 2008, verzonden op 26 augustus 2008.
2. Procesverloop
Eiseres ontving vanaf 23 december 2006 een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ter voorziening in de noodzakelijke kosten van het bestaan.
Bij besluit van 6 augustus 2007 heeft verweerder het recht op bijstand van eiseres met ingang van 6 augustus 2007 opgeschort.
Bij besluit van 14 september 2007, verzonden op 1 oktober 2007, heeft verweerder het recht op bijstand van eiseres met ingang van 6 augustus 2007 ingetrokken. Tevens is met ingang van 1 juli 2007 een maatregel opgelegd van 20% voor de duur van een maand. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 27 september 2007, verzonden op 1 oktober 2007, heeft verweerder de te veel verstrekte bijstand – in verband met de aan eiseres opgelegde maatregel over de maand juli 2007 – ten bedrage van € 91,80 van eiseres teruggevorderd. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij brief van 21 oktober 2007 heeft eiseres de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen, welk verzoek bij uitspraak van 23 november 2007 (registratienummer: AWB 07/4609) is toegewezen.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de besluiten van 14 en 27 september 2007 ongegrond verklaard en de eerder genoemde besluiten gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 10 december 2008. Eiseres is daar verschenen, bijgestaan door mr. P.L.O. van de Waarsenburg. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. D.G.W. Radstaat.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:64 van de Awb het onderzoek ter zitting geschorst om eiseres in de gelegenheid te stellen een nieuwe gemachtigde aan te trekken.
Het beroep is vervolgens opnieuw behandeld ter zitting van de rechtbank van 27 mei 2009. Namens eiseres is daar verschenen mr. M.P.J. Rubens. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. D.G.W. Radstaat, werkzaam bij de gemeente Overbetuwe.
3. Overwegingen
De feiten
Op basis van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Bij brief van 19 juni 2007 is eiseres verwezen naar Presikhaaf Bedrijven in het kader van het traject Direct Werk.
Eiseres heeft een kennismakingsgesprek gevoerd bij Presikhaaf Bedrijven en daarbij een werkervaringsovereenkomst getekend. Afgesproken is dat eiseres zich op 25 juni 2007 om 12.25 uur zal melden Industriële Diensten.
Op 9 juli 2007 heeft eiseres een gesprek met [naam], werkzaam bij verweerder. In dit gesprek heeft eiseres aangegeven niet bij Presikhaaf Bedrijven te zijn gestart omdat zij geen inpakwerk wil doen en dit voor haar geen passend werk is gelet op haar opleiding. Aan eiseres is medegedeeld dat zij een maatregel opgelegd krijgt.
Bij brief van 19 juli 2007, verzonden op 23 juli 2007 heeft verweerder eiseres gemeld dat hij bericht heeft ontvangen van Presikhaaf Bedrijven dat eiseres zonder bericht van verhindering niet is komen opdagen op 25 juni 2007 en ook niet op 28 juni 2007. Verweerder waarschuwt eiseres dat zij zich binnen twee dagen na de verzenddatum van de brief dient te melden bij Presikhaaf Bedrijven en dat als zij dit niet doet, dit gevolgen kan hebben voor haar recht op bijstand.
Vervolgens is eiseres bij brief van 30 juli 2007 door verweerder uitgenodigd voor een gesprek op 6 augustus 2007 ten kantore van het (voormalig) Centrum voor werk en inkomen Arnhem-Zuid. Als reden voor het gesprek is opgegeven dat eiseres is aangemeld voor het traject Direct Werk bij Presikhaaf Bedrijven, doch daar niet is verschenen.
Eiseres is, zonder enige kennisgeving vooraf, niet op het gesprek van 6 augustus 2007 verschenen. Hierop heeft verweerder bij besluit van 6 augustus 2007 het recht op bijstand van eiseres met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB met ingang van die datum opgeschort en eiseres (opnieuw) uitgenodigd voor een gesprek op 13 augustus 2007. Ook op dit gesprek is eiseres – zonder kennisgeving vooraf – niet verschenen. Hierop heeft verweerder bij besluit van 14 september 2007 de uitkering van eiseres ingetrokken.
De bekendmaking
Eiseres heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat zij de besluiten van 19 juli 2007 en van 6 augustus 2007 niet heeft ontvangen. Zij kon dan ook niet weten dat zij op 13 augustus 2007 op een afspraak diende te verschijnen.
Ingevolge artikel 3:40 van de Awb treedt een besluit niet in werking voordat het is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Het is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) – zie onder meer de uitspraak van 30 september 2003, LJN AM0355 – dat, in geval van toezending van een besluit, zowel de verzending als de aanbieding van de zending (aan het juiste adres) dient vast te staan dan wel voldoende aannemelijk te zijn gemaakt.
De rechtbank heeft geen aanknopingspunten om ervan uit te gaan dat de verzending van de besluiten aan het adres [adres] niet aannemelijk is. Eiseres stelt zich ook niet op dit standpunt.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de besluiten aan het juiste adres zijn gestuurd. Hierover overweegt de rechtbank als volgt.
Eiseres heeft bij brief van 18 april 2007 bij verweerder aangegeven dat zij problemen heeft bij het ontvangen van haar post op haar GBA-adres, de [adres]. Zij heeft verweerder daarom verzocht correspondentie te zenden naar haar een postadres, de [postadres]. Verweerder heeft dit vervolgens gedaan. Echter op 3 juli 2007 hebben de bewoners van de [postadres] aan verweerder gemeld geen post voor eiseres meer in ontvangst te willen nemen. Zij hebben vanaf die datum post voor eiseres geretourneerd aan verweerder. Verweerder heeft daarom onder meer de brieven van 19 juli en 30 juli 2007 aan het GBA-adres van eiseres verzonden.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder juist heeft gehandeld door na 3 juli 2007 correspondentie aan de [adres] te zenden nu dit het GBA-adres van eiseres was, de brieven aan het postadres geretourneerd werden en van de zijde van eiseres geen ander (post-)adres aan verweerder was doorgegeven. De rechtbank merkt daarbij op dat het niet aannemelijk is dat eiseres niet op de hoogte was van het feit dat verweerder correspondentie naar de [adres] zond nu het onderwerp van de postbezorging in het gesprek van 9 juli 2007 aan de orde is geweest en het bovendien onwaarschijnlijk is dat de bewoners van [postadres] niet aan eiseres hebben medegedeeld geen post meer voor haar te willen ontvangen.
Eiseres stelt voorts dat nu verweerder op de hoogte was van het feit dat zij problemen had post te ontvangen op de [adres], hij de besluiten aangetekend had dienen te verzenden. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Om de ontvangst van een besluit aan te nemen is op grond van genoemde jurisprudentie van de CRvB voldoende dat de aanbieding van de zending op het juiste adres is komen vast te staan dan wel voldoende aannemelijk is gemaakt. Het is dus niet nodig dat het daadwerkelijk in handen krijgen van het besluit komt vast te staan of voldoende aannemelijk wordt gemaakt.
Eiseres betwist niet dat de post op het adres [adres] is bezorgd. Zij stelt echter deze niet in handen te hebben gekregen, omdat huisgenoten van haar haar post achterhouden dan wel vernietigen. Wat hier ook van zij, naar het oordeel van de rechtbank komt dit voor risico van eiseres. Het is in een dergelijk geval aan haar om maatregelen te treffen, bijvoorbeeld door – zoals verweerder ook heeft geopperd – een postbus te nemen dan wel door een nieuw postadres te zoeken. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de CRvB van 31 maart 2009, LJN:BI1806.
Nu bekendmaking van de besluiten kon geschieden door toezending aan het adres [adres] was verweerder ook niet gehouden om toepassing te geven aan het tweede lid van artikel 3:41 en te bezien of bekendmaking op een andere geschikte wijze kon geschieden.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de besluiten van 19 juli en 30 juli 2007 aan eiseres bekend zijn gemaakt en in werking zijn getreden.
De maatregel van 20%
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB, is de belanghebbende vanaf de dag van melding verplicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB stelt de gemeenteraad bij verordening regels met betrekking tot het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 18, tweede lid, van die wet.
Ingevolge artikel 18, tweede lid van de WWB verlaagt het college overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid onder b, de bijstand indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de verplichtingen die verbonden zijn dan wel voortvloeien uit de WWB niet of niet voldoende nakomt. Van een verlaging wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
De raad van de gemeente Overbetuwe heeft invulling gegeven aan de in artikel 8 van de WWB genoemde verplichting door vaststelling van de Maatregelverordening gemeente Overbetuwe 2005 (Verordening).
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Verordening wordt een maatregel afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.
Ingevolge artikel 4, eerste en tweede lid, van de Verordening ziet het college af van het opleggen van een maatregel indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt of indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.
Ingevolge artikel 8 van de Verordening worden gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, onderscheiden in de volgende categorieën:
(…)
3. Derde categorie:
a. gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;
b. het niet of in onvoldoende mate gebruiken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de wet, waaronder begrepen sociale activering.
(…)
Ingevolge artikel 9, aanhef, eerste lid, onder c, van de Verordening wordt onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid, de maatregel vastgesteld op twintig procent van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij gedragingen van de derde categorie.
Onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 8 oktober 2008 (LJN: BF7284) stelt eiseres dat haar weigering om aan het traject Direct Werk deel te nemen niet verwijtbaar is nu verweerder er geen blijk van heeft gegeven rekening te houden met haar individuele situatie.
Dit betoog slaagt.
Overeenkomstig hetgeen de rechtbank in genoemde uitspraak heeft overwogen leidt de rechtbank uit de wetsgeschiedenis van de artikelen 9 en 10 van de WWB af dat vooraf moet zijn vastgesteld dat een voorziening als hier aan de orde noodzakelijk is om de belanghebbende uit te laten stromen naar de reguliere arbeidsmarkt. Met dit uitgangspunt verdraagt zich naar het oordeel van de rechtbank niet dat bijstandsgerechtigden zoals eiseres zonder meer worden verwezen naar een traject bij Direct Werk. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het traject bij Direct Werk gelet op de alternatieven opgenomen in de brief van Presikhaaf Bedrijven aan eiseres van 21 juni 2007 voorziet in een zeer beperkt aanbod van in het kader van de re-integratiedoelstelling te verrichten werkzaamheden.
Nu eiseres onder meer in het gesprek van 9 juli 2007 nadrukkelijk heeft aangegeven dat het de aangeboden arbeid bij Presikhaaf Bedrijven niet aansluit bij haar opleiding heeft verweerder derhalve niet zonder nadere motivering het standpunt kunnen innemen dat de weigering van eiser om verder mee te werken aan de uitvoering van het traject verwijtbaar was. Dit brengt mee dat het besluit waarbij aan eiser een maatregel is opgelegd geen stand kan houden.
De intrekking
Artikel 54, eerste lid, van de WWB bepaalt dat, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het college van burgemeester en wethouders het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken kan opschorten:
a vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
Ingevolge artikel 54, tweede lid, van de WWB doet het college mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen de door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.
Artikel 54, vierde lid, van de WWB bepaalt dat, als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het besluit tot intrekking van de bijstand met ingang van 6 augustus 2007 berust op toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB in samenhang met het eerste en tweede lid van dat artikel. Daarbij geldt dat de intrekking een bevoegdheid betreft. Voor zover de bevoegdheid tot intrekking komt vast te staan, moet daarom worden bezien of verweerder in dit geval in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
De rechtbank stelt vast dat het gesprek op 6 augustus 2007, waarvoor eiseres bij brief van 30 juli 2007 is uitgenodigd, (enkel) tot doel had om van eiseres te vernemen waarom zij niet op de afgesproken datum bij Presikhaaf Bedrijven is gestart. Uit de brief van 30 juli 2007 kan, anders dan verweerder stelt, niet worden afgeleid dat eveneens het voornemen bestond de woonsituatie van eiseres te bespreken. Deze constatering is belang nu daaruit volgt dat het verzuim om gehoor te geven aan de oproep van 30 juli 2007 dient te worden beschouwd als het niet voldoen aan een verplichting gericht op de arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9 van de WWB. Verweerder is bij verwijtbare niet-nakoming van deze verplichting gehouden de bijstand te verlagen. Voor het oordeel dat het gesprek met eiseres (mede) was gericht op het verstrekken van gegevens of bewijsstukken dan wel het anderszins verlenen van medewerking als bedoeld in artikel 54, eerste lid, van de WWB, kan – zoals gezegd – geen aanknopingspunt worden gevonden.
De rechtbank onderkent dat het voorgaande niet wegneemt dat eiseres tegen de opschorting als zodanig geen rechtsmiddel heeft aangewend. Van de rechtmatigheid van dit besluit moet dan ook worden uitgegaan. Nu eiseres voorts niet op het gesprek van 13 augustus 2007 is verschenen (en derhalve het verzuim niet binnen de gestelde termijn heeft hersteld), moet bovendien worden vastgesteld dat verweerder bevoegd was om tot intrekking van het recht op bijstand over te gaan. Desondanks is de rechtbank van oordeel dat vorenbedoelde kwalificatie van de feiten meebrengt dat verweerder in dit geval van zijn bevoegdheid tot intrekking in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken. In de situatie dat van een schending van de inlichtingplicht niet kan worden gesproken, brengt een redelijke bevoegdheidsuitoefening mee dat verweerder – hoewel daartoe bevoegd – van het intrekken van het recht op bijstand op grond van het bepaalde in artikel 54, vierde lid, van de WWB dient af te zien. Het besluit waarbij de intrekking van de bijstand op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB, is gehandhaafd kan dan ook geen stand houden.
De terugvordering
Uit het voorgaande volgt dat het besluit tot terugvordering evenmin in stand kan blijven.
Conclusie
Samenvattend is de rechtbank van oordeel dat het beroep gegrond is, zowel voor wat betreft het opleggen van de maatregel van 20% als voor wat betreft het intrekken van de bijstandsuitkering en voor wat betreft het besluit tot terugvordering. De rechtbank zal daarom het besluit vernietigen.
De rechtbank ziet evenwel aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door de besluiten van 14 september en 27 september 2007 te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten. De rechtbank overweegt hiertoe dat gelet op het bovenstaande er rechtens geen ander besluit mogelijk is. Daarbij wordt ten aanzien van het besluit van 14 september 2007 opgemerkt dat nu verder niet is gebleken dat de woonsituatie van eiseres wijziging heeft ondergaan ook intrekking of herziening van de uitkering op grond van artikel 54, derde lid, onder a, van de Awb niet aan de orde is.
De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep, welke zijn begroot op € 966 aan kosten voor verleende rechtsbijstand in bezwaar (1 punt voor het bezwaarschrift tegen het besluit van 14 september en 1 punt voor het bezwaarschrift tegen het besluit van 27 september en 1 punt voor de hoorzitting) en € 805 aan kosten voor verleende rechtsbijstand in beroep (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de zitting van 10 december 2008 en 0,5 punt voor de nadere zitting van 27 mei 2009). Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
herroept de besluiten van 14 september 2007 en 27 september 2007 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 1771;
bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 39 aan haar vergoedt.
Aldus gegeven door mr. J.A. van Schagen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Smeenk, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2009.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 12 oktober 2009