Parketnummer : 05/508361-09
Datum zitting : 14 oktober 2009
Datum uitspraak : 28 oktober 2009
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
Raadsman : mr. E. Klijn, advocaat te Arnhem.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 11 juli 2009 te Arnhem, aan boord van de internationale trein ICE 126, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 2000 gram, in elk geval een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 14 oktober 2009 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte, hoewel correct gedagvaard, niet verschenen. Wel is verschenen mr. E. Klijn, advocaat te Arnhem, hij verklaarde uitdrukkelijk gemachtigd te zijn om namens zijn cliënt het woord ter verdediging te voeren.
De officier van justitie, mr. J. Pouw, heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Verdachtes raadsman heeft het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De raadsman heeft gesteld dat gehandeld is in strijd met het Salduz-criterium en dat de bekentenis van verdachte tijdens het politieverhoor om die reden moet worden uitgesloten van het bewijs. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte voor de eerste maal op 11 juli 2009 om 19.14 uur in verzekering is gesteld wegens reizen met een vals reisdocument. In die situatie is wel conform het Salduz-criterium gehandeld door verdachte er op te wijzen dat hij voorafgaand aan het verhoor een advocaat kon raadplegen. Verdachte is vervolgens verhoord nadat de raadsman hem had bezocht. Verdachte is vervolgens in verzekering gesteld op 12 juli 2009 om 14.45 uur wegens verdenking van bezit en invoer van verdovende middelen, het thans tenlaste gelegde feit. In deze situatie is verdachte gehoord zonder inachtneming van het Salduz-criterium. Hij heeft niet aan kunnen geven dat hij een raadsman wilde spreken en hij is meteen verhoord. Nu er sprake was van een nieuwe verdenking, voor een ernstiger feit dan waarvoor verdachte de eerste keer in verzekering was gesteld, en er bij de politie bekend was dat verdachte al eerder had aangegeven voorafgaand aan het verhoor een advocaat te willen consulteren, was het volgens de raadsman onwaarschijnlijk te veronderstellen dat verdachte voorafgaand aan het verhoor terzake van de drugsverdenking niet ook een raadsman zou willen raadplegen. Hij is niet op dat recht gewezen en heeft er ook geen afstand van gedaan.
Beoordeling van het verweer
De politierechter stelt het volgende vast.
Verdachte is op 11 juli 2009 te 14.45 uur in de trein aangehouden ter zake van reizen met een vals/vervalst reisdocument. Verdachte is overgebracht naar het politiebureau en is te 17.50 uur voorgeleid bij een hulp-officier van justitie. Verdachte is bij die voorgeleiding gewezen op zijn recht om voorafgaand aan het verhoor een advocaat te raadplegen. Verdachte heeft toen aangegeven van dit recht gebruik te willen maken. Vervolgens is verdachte die dag te 19.14 uur door een hulp-officier van justitie in verzekering gesteld ter zake van verdenking van het reizen met een vals/vervalst reisdocument.
Na de aanhouding van verdachte hebben verbalisanten een onderzoek ingesteld in de trein waar verdachte was aangehouden. Zij troffen in een bagagerek, één plaats voor de zitplaats van verdachte, een zwarte rolkoffer aan. Op 11 juli 2009 te 18.30 uur werd deze koffer onderzocht en werden twee pakketten aangetroffen die bij onderzoek marihuana bleken te bevatten.
Verdachte is op 12 juli 2009 te 10.00 uur door zijn raadsman bezocht. Op 12 juli 2009 te 11.10 uur is verdachte voor de eerste keer verhoord. Voorafgaand aan dit verhoor is aan verdachte medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht was. Verdachte heeft tijdens dat verhoor verklaard over de wijze waarop hij in het bezit van het valse/vervalste reisdocument was gekomen, over de reden van zijn reis naar Nederland, over de wijze waarop, en over het gezelschap waarmee, hij naar Nederland was gereisd. Hierbij heeft verdachte aangegeven dat hij tijdens de reis in het bezit was van een zwarte tas die hij van ene [naam] had gekregen en dat er zich in die tas drugs bevonden.
De politierechter leidt uit deze feiten af dat de verdenking tegen verdachte ter zake van overtreding van de Opiumwet is ontstaan tijdens het eerste verhoor van verdachte van 11 juli 2009 te 11.10 uur. Door die verklaring ontstond de link tussen verdachte en de aangetroffen zwarte tas met drugs.
Verdachte is vervolgens op 12 juli 2009 te 14.45 uur in verzekering gesteld ter zake van – kort gezegd- overtreding van de Opiumwet. Bij het verhoor voorafgaand aan die inverzekeringstelling, welk verhoor plaatsvond op 12 juli 2009 te 14.40 uur, is verdachte met de in de trein aangetroffen zwarte rolkoffer geconfronteerd. Verdachte heeft toen verklaard dat dit de koffer was die hij voor [naam] naar Nederland had gebracht en dat hij geen idee had wat er zich in de koffer bevond. Nadien is verdachte niet meer verhoord.
De Hoge Raad (HR 30 juni 2009, NJ 2009, 349) heeft uit de rechtspraak van het EHRM (EHRM 27 november 2008, NJ 2009, 214, Salduz tegen Turkije) afgeleid dat een verdachte die door de politie is aangehouden, aan art. 6 EVRM een aanspraak op rechtsbijstand kan ontlenen die inhoudt dat hem de gelegenheid wordt geboden om voorafgaand aan het verhoor door de politie aangaande zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit een advocaat te raadplegen. Dit brengt volgens de Hoge Raad mee dat de aangehouden verdachte vóór de aanvang van het eerste verhoor dient te worden gewezen op zijn recht op raadpleging van een advocaat. Behoudens in het geval dat hij uitdrukkelijk dan wel stilzwijgend doch in elk geval ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van dat recht, dan wel bij het bestaan van bepaalde dwingende redenen zal hem binnen de grenzen van het redelijke de gelegenheid moeten worden geboden dat recht te verwezenlijken. Indien een aangehouden verdachte niet dan wel niet binnen redelijke grenzen de gelegenheid is geboden om voorafgaand aan het eerste verhoor door de politie een advocaat te raadplegen, levert dat in beginsel een vormverzuim op als bedoeld in art. 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Naar het oordeel van de politierechter doet die situatie zich hier voor, doch slechts ten aanzien van het verhoor voorafgaand aan de tweede inverzekeringstelling van verdachte, welke inverzekeringstelling betrekking had op de verdenking terzake van overtreding van de Opiumwet. Deze inverzekeringstelling en het daarbij behorende verhoor zagen immers op een geheel ander feit dan waarvoor verdachte was aangehouden en waarvoor hij in de gelegenheid was gesteld een raadsman te consulteren. Naar het oordeel van de politierechter had verdachte, voorafgaand aan het verhoor dat aan de tweede inverzekeringstelling vooraf ging, eveneens gewezen moeten worden op zijn recht een raadsman te raadplegen. Nu dit niet is gebeurd, levert dit een vormverzuim op als bedoeld in art. 359a van het Wetboek van Strafvordering. Naar het oordeel van de politierechter hoeft dit verzuim geen rechtsgevolg te hebben, omdat de politierechter deze verklaring niet voor het bewijs zal bezigen, verdachte nadien niet meer verhoord is en de verklaring ook anderszins niet van belang is voor enige beslissing in de onderhavige zaak. De politierechter volstaat met een constatering van het verzuim.
Voor zover de raadsman meent dat het vormverzuim ook gevolgen dient te hebben voor het bezigen tot het bewijs van de tijdens het verhoor van 11 juli 2009 te 11.10 uur afgelegde verklaring van verdachte, kan de politierechter de raadsman niet volgen, nu verdachte immers voorafgaand aan dit verhoor is gewezen op zijn recht een advocaat te raadplegen, hij van dit recht kort voor het eerste verhoor gebruik heeft gemaakt en hij bovendien voorafgaand aan het verhoor is gewezen op zijn zwijgrecht. Verdachte heeft zich op geen enkel moment tijdens dit eerste verhoor beroepen op zijn zwijgrecht of gevraagd om aanvullende bijstand van een raadsman naar aanleiding van vragen van verbalisanten. Ook ter zitting heeft verdachtes raadsman niet gesteld dat verdachte op enigerlei wijze tijdens het eerste verhoor onder druk is gezet of gedwongen is geweest antwoord te geven op vragen die gesteld werden. De politierechter overweegt dat sprake is geweest van een eerlijke procesgang zoals bedoeld in het EVRM.
De politierechter verwerpt het verweer van de raadsman.
De politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 11 juli 2009 te Arnhem, aan boord van de internationale trein ICE 126, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 2000 gram hennep, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder A van de Opiumwet, gegeven verbod
4b. De strafbaarheid van het feit
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de politierechter rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarbij is onder meer gelet op de blanco (Nederlandse) justitiële documentatie betreffende verdachte van 14 juli 2009.
De politierechter overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft bijna twee kilo softdrugs Nederland binnengebracht. Het door verdachte gepleegde feit is ernstig. Mede door verdachtes handelen wordt de (groot)handel in softdrugs in stand gehouden. Door verdachtes handelen kan de gezondheid van personen ernstige schade worden toegebracht.
De politierechter is van oordeel dat de ernst van het feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie is geëist, rechtvaardigt.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11 en 13 van de Opiumwet.
De politierechter, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4a.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
mr. B.F.M. Klappe, politierechter, in tegenwoordigheid van mr. E.C.M. Thoonen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 oktober 2009.