ECLI:NL:RBARN:2009:BK0612

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
13 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/2049
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing schadevergoeding op grond van de Regeling nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999 voor de aanleg van plusstroken aan de A12

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 13 oktober 2009 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een verzoek om schadevergoeding op basis van de Regeling nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999. De eisers, wonende nabij de A12, hadden schadevergoeding aangevraagd vanwege de aanleg van plusstroken aan de rijksweg, die volgens hen leidde tot waardevermindering van hun woning en toegenomen geluidsoverlast. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding onterecht was, omdat de schade zich ook onder het oude planologische regime had kunnen voordoen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de minister van Verkeer en Waterstaat en verklaarde het beroep gegrond.

De rechtbank stelde vast dat de eisers een woning bezitten die zich dicht bij de A12 bevindt, en dat de aanleg van de plusstroken hen in een nadeliger situatie heeft gebracht. De rechtbank oordeelde dat de commissie die het verzoek om schadevergoeding had beoordeeld, ten onrechte had aangenomen dat de schade ook onder het oude bestemmingsplan had kunnen optreden. De rechtbank benadrukte dat de geluidsbelasting door het wegverkeer feitelijk wordt begrensd door de planologische mogelijkheden, en dat de toename van het verkeer door de aanleg van de plusstroken een hogere geluidsbelasting met zich meebrengt.

De rechtbank concludeerde dat de minister een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de bevindingen van de rechtbank. De rechtbank veroordeelde de minister tot betaling van de proceskosten van de eisers, die zijn begroot op € 644. De uitspraak is openbaar gemaakt op 13 oktober 2009, en tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden binnen zes weken hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 08/2049
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 13 oktober 2009
inzake
[eiser] en [eiseres], eisers,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. M. Blok,
tegen
de minister van Verkeer en Waterstaat, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 11 maart 2008.
2. Procesverloop
Bij besluit van 1 maart 2007 heeft verweerder een verzoek van eiser [eiser] om schadevergoeding op grond van de Regeling nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999 afgewezen.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het daartegen door eisers ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 8 juli 2009. Eiser [eiser] is daar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M. Blok. Namens verweerder zijn verschenen F.J.G. van den Elsen, D. van der Gugten en H. van der Voort.
3. Overwegingen
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Regeling Nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999 (hierna: de Regeling Nadeelcompensatie) kent de minister degene die schade lijdt of zal lijden tengevolge van de rechtmatige uitoefening door of namens de minister van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak, op verzoek een vergoeding toe, voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.
Ingevolge artikel 11, achtste lid, van de Spoedwet wegverbreding, zoals dat artikel luidde ten tijde van belang, geldt, voor zover het wegaanpassingsbesluit en het bestemmingsplan niet met elkaar in overeenstemming zijn, het besluit voor de uitvoering daarvan als vrijstelling, als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO).
Bij besluit van 2 december 2005 heeft verweerder een wegaanpassingsbesluit genomen op grond van de Spoedwet wegverbreding, betreffende de aanpassing van de rijksweg A12 Veenendaal –Ede tussen km 90,00 en km 110,60. Het wegaanpassingsbesluit strekt tot wijziging en vervanging van een wegaanpassingsbesluit van 16 augustus 2004 en voorziet in de aanleg van zogenoemde plus- en weefstroken. Met de plusstroken wordt het aantal rijstroken op het wegvak gedurende de spitsperiode uitgebreid van 2*2 naar 2*3. De plusstroken worden automatisch opengesteld wanneer meer dan 3.000 motorvoertuigen per uur passeren. Tussen 23.00 uur en 6.00 uur blijven de plusstroken dicht. De maximumsnelheid ter plaatse is teruggebracht tot 100 km/u. Ter plaatse van de invoeg- uitvoeg- en weefstroken op zowel de noordelijk als de zuidelijke rijbaan wordt de totale verhardingsbreedte van circa 15,00 meter verbreed naar circa 17,75 meter. Het wegaanpassingsbesluit is inmiddels onherroepelijk.
In artikel 6 van het wegaanpassingsbesluit is bepaald dat conform de artikelen 87g en 87f van de Wet geluidhinder hogere waarden voor de woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen worden vastgesteld, zoals vermeld in een van het besluit deel uitmakend overzicht. Tevens is blijkens dit artikel voorzien in het treffen van geluidswerende voorzieningen en wordt op vrijwel het gehele traject in aansluiting op het reeds aanwezige dubbellaags ZOAB een geluidswerend wegdek aangebracht met minimaal de akoestische kwaliteit van dubbellaags ZOAB.
In artikel 9 van het wegaanpassingsbesluit is de Regeling Nadeelcompensatie op het besluit van toepassing verklaard.
Eisers hebben een woning in eigendom die is gelegen aan de [adres] ter hoogte van km 108,10 van de rijksweg A12. Bij brief van 30 januari 2006 heeft eiser [eiser] verzocht om vergoeding van schade die hij ten gevolge van het wegaanpassingsbesluit stelt te lijden. De schade, bestaande uit waardevermindering van de woning van eisers en immateriële schade, is door hem begroot op € 80.000.
Het verzoek is in behandeling gesteld van een adviescommissie als bedoeld in de Regeling Nadeelcompensatie. Op 23 januari 2007 heeft de commissie geadviseerd het verzoek af te wijzen. Het verzoek is beoordeeld aan de hand van de criteria die gelden voor planschade. De commissie heeft vastgesteld dat het wegaanpassingsbesluit ten opzichte van hetgeen maximaal op grond van het tevoren geldende bestemmingsplan kon worden gerealiseerd een voor eisers nadelige situatie oplevert. De gestelde specifieke schade – toename van wegverkeerslawaai – had volgens de commissie echter ook kunnen optreden binnen het bestemmingsplan, zodat van een nadeliger situatie in vergelijking met het bestemmingsplan geen sprake is. Verweerder heeft het verzoek om schadevergoeding onder overneming van het advies van de commissie afgewezen, welk besluit bij het thans bestreden besluit is gehandhaafd.
Eisers kunnen zich met het bestreden besluit niet verenigen. Zij hebben ter zitting verklaard niet langer te bestrijden dat het bestemmingsplan geen geluidsparagraaf bevat. Zij hebben aangevoerd dat het wegverkeerslawaai op grond van het bestemmingsplan niet onbeperkt kan doorgroeien, zodat de schade voorafgaand aan het wegaanpassingsbesluit niet had kunnen optreden. Een onbeperkte toename van verkeer zal zich volgens eisers in de praktijk niet voordoen, zodat dit ten onrechte bij de planologische vergelijking is betrokken. Eisers hebben verder aangevoerd dat er sprake is van een nadeliger situatie, omdat de verminderde afstand tussen de rijksweg A12 en hun woning een schadeveroorzakende factor is.
De rechtbank stelt voorop, hetgeen door eisers niet meer wordt bestreden, dat verweerder het verzoek om nadeelcompensatie terecht heeft behandeld als een verzoek om vergoeding van planologische schade, waarbij wordt getoetst aan de criteria die gelden voor de beoordeling van planschade ingevolge artikel 49 van de WRO. Het wegaanpassingsbesluit maakt het mogelijk concreet na te gaan of er sprake is van een in planologisch opzicht gewijzigde en nadeliger situatie. Aangenomen mag daarbij worden dat de gestelde schade uitsluitend het gevolg is van het wegaanpassingsbesluit. Evenals verweerder vindt de rechtbank steun voor die opvatting in de uitspraak van de ABRS van 16 maart 2005, LJN: AT0572. Hetgeen in die uitspraak ten aanzien van een tracébesluit is overwogen is analoog toepasbaar op de onderhavige zaak, aangezien artikel 11, achtste lid, van de Spoedwet wegverbreding en artikel 15, zesde lid, van de Tracéwet, zoals die luidden ten tijde van het nemen van het wegaanpassingsbesluit, gelijkluidend waren.
Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding krachtens artikel 49 van de WRO, zoals dat luidde ten tijde van het bestreden besluit, dient te worden onderzocht of de verzoeker als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dienen de planologische maatregelen, waarvan gesteld wordt dat deze schade hebben veroorzaakt, te worden vergeleken met het voordien geldende planologische regime. Daarbij is wat betreft het oude planologische regime niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van dat regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking heeft plaatsgevonden. Slechts wanneer realisering van de maximale mogelijkheden van het planologische regime met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan daarin aanleiding worden gevonden om van voormeld uitgangspunt af te wijken.
Het oude planologische regime is in dit geval het bestemmingsplan “Agrarisch Buitengebied gemeente Ede” (hierna: het bestemmingsplan). Bij het bestemmingsplan zijn voorschriften gegeven, die deels zijn aangevuld bij het bestemmingsplan “Artikel 30-herziening Agrarisch Buitengebied, nr. 080.00.10”.
De gronden, waarop het wegaanpassingsbesluit betrekking heeft, hebben in het bestemmingsplan de bestemming “Wegverkeer”. In artikel 17 van de planvoorschriften is onder meer bepaald dat deze gronden onder meer zijn bestemd voor wegen. Het doel wegen is beperkt tot het bestaande aantal rijstroken, in- en uitvoegstroken en dergelijke niet meegerekend. Een beperkte reconstructie van de bestaande rijbanen en bermen is in het doel inbegrepen, met dien verstande dat de breedte van de verharding van de rijbanen niet meer dan 1 meter mag toenemen.
Vaststaat dat het wegaanpassingsbesluit ten opzichte van een maximale invulling van het oude planologische regime de aanleg van twee extra rijstroken mogelijk maakt ter hoogte van de woning van eisers. Verder vindt een verbreding van de weg met 2,75 meter in de richting van de woning van eisers plaats, en is van een beperkte reconstructie in de zin van de planvoorschriften geen sprake. Op grond van deze vergelijking is derhalve sprake van een nadeliger situatie, die, zoals de commissie terecht heeft aangenomen, aanleiding zou kunnen zijn tot vergoeding van schade.
De commissie heeft zich onder paragraaf 6.5 van het advies op het standpunt gesteld dat de specifieke schadefactor – toename van geluidsoverlast – die in dit geval is ingeroepen, ook had kunnen optreden binnen het oude planologische regime. Het bestemmingsplan bevat namelijk geen geluidsparagraaf, zodat in planologisch opzicht het wegverkeerslawaai onbeperkt kan doorgroeien. Aangezien ook zonder de aanleg van plusstroken toename van geluidsoverlast door de autonome toename van het wegverkeer in de rede zou liggen, is er in planologisch opzicht geen sprake van een nadeliger situatie in vergelijking met het bestemmingsplan, aldus de commissie.
Voor beantwoording van de vraag of eisers schade lijden ten gevolge van een toename van geluidsbelasting door het wegaanpassingsbesluit, dient een beoordeling te worden gemaakt van de redelijkerwijze te verwachten geluidsbelasting bij een maximale benutting van de planologische mogelijkheden onder het oude en het nieuwe planologische regime.
De rechtbank stelt vast dat het bestemmingsplan geen limitering van de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer inhoudt. Dit laat naar het oordeel van de rechtbank echter onverlet dat de geluidsbelasting wel feitelijk wordt begrensd door de planologische mogelijkheden, in dit geval het maximale aantal rijstroken dat het bestemmingsplan mogelijk maakt.
In paragraaf 2.3 van het wegaanpassingsbesluit is vermeld dat in 2002 de verhouding tussen de intensiteit en de capaciteit (de I/C verhouding) op de noordelijke rijbaan van de A12 tussen Veenendaal en Ede in de (ochtend)spits 0,78 bedroeg, hetgeen overeenkomt met circa 3230 voertuigen per uur. De zuidelijke rijbaan had in 2002 een I/C verhouding in de (avond)spits van 0,88, hetgeen overeenkomt met 3630 voertuigen per uur. Blijkens pararaaf 2.3 van het wegaanpassingsbesluit komen de I/C verhoudingen met de realisatie van de plusstroken ruim beneden de 0,80 te liggen, hetgeen correspondeert met spitsintensiteiten in de drukste richting tussen de 3850 motorvoertuigen per uur en 4660 voertuigen per uur.
Uit het voorgaande leidt rechtbank af dat het wegaanpassingsbesluit ten opzichte van de maximale benutting van het oude planologische regime tot een vergroting van de wegcapaciteit leidt en daardoor tot een grotere maximale spitsintensiteit. Aangenomen mag worden dat de redelijkerwijs te verwachten geluidsbelasting bij een intensiever gebruik van de weg toeneemt, zodat vanwege het wegaanpassingsbesluit een hogere geluidsbelasting mag worden verwacht dan bij maximale benutting van de mogelijkheden die het bestemmingsplan bood mogelijk was.
Het betoog van eisers dat de commissie ten onrechte heeft aangenomen dat de gestelde schade ook onder de vigeur van het bestemmingsplan kon optreden, omdat het wegverkeer in de oude situatie onbeperkt kon groeien, slaagt derhalve.
De rechtbank overweegt vervolgens dat het verzoek om nadeelcompensatie zich niet beperkt tot de schadefactor verkeerslawaai, maar ook is gebaseerd op de omstandigheid dat de woning van eisers ten gevolge van het wegaanpassingsbesluit (2,75 meter) dichter bij de weg is komen te liggen. In het advies van de commissie is niet gemotiveerd waarom deze schadefactor niet kan leiden tot schade die voor vergoeding in aanmerking komt. Uit paragraaf 7.2 van het advies blijkt dat de commissie er – ten onrechte – van uit is gegaan dat het asfalt niet dichter bij de woning van eisers is komen te liggen ten gevolge van het wegaanpassingsbesluit.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder ten aanzien van de hiervoor besproken onderdelen zijn besluitvorming niet op het advies van de commissie heeft kunnen baseren. Nu het bestreden besluit in zoverre genomen is in strijd met de artikelen 3:9 en 7:12, eerste lid, van de Awb, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Verweerder zal, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen.
De kosten die eisers in verband met de behandeling van het bezwaar hebben gemaakt komen niet voor vergoeding in aanmerking. Eisers hebben niet tijdens de bezwaarprocedure om vergoeding van deze kosten verzocht, zodat niet is voldaan aan artikel 7:15, derde lid, van de Awb.
De rechtbank acht wel termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten in beroep, welke zijn begroot op € 644 aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644;
bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht ten bedrage van € 145 aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. G.W.B. Heijmans, griffier.
De griffier, De rechter,
In het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2009.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 13 oktober 2009