ECLI:NL:RBARN:2009:BK0509

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
16 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
181766
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiele schadevordering in relatie tot vordering benadeelde partij in strafzaak

In deze civiele zaak vorderde eiser, [eiser], schadevergoeding van gedaagde, [gedaagde], naar aanleiding van een mishandeling die plaatsvond op 27 juli 2008. Eiser, die op dat moment 73 jaar oud was, werd door gedaagde mishandeld, wat leidde tot ernstige verwondingen, waaronder bloeduitstortingen, botbreuken en een klaplong. Eiser werd na de mishandeling per ambulance naar het ziekenhuis gebracht en verbleef daar meer dan drie maanden, gevolgd door een revalidatieperiode in een verpleeghuis. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de schade die eiser heeft geleden. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van eiser, waaronder een verklaring voor recht en schadevergoeding, toewijsbaar zijn. De rechtbank heeft gedaagde veroordeeld tot betaling van een bedrag van EUR 23.621,97 aan eiser, alsmede tot vergoeding van verdere schade die nog moet worden vastgesteld. De proceskosten aan de zijde van eiser zijn begroot op EUR 1.581,10. De rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 181766 / HA ZA 09-375
Vonnis van 16 september 2009
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. V. Dolderman te Harderwijk,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. M.J.R. Roethof te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 27 mei 2009
- het proces-verbaal van comparitie van 9 juli 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 27 juli 2008 is [eiser] in zijn woning door [gedaagde] mishandeld.
2.2. [eiser], ten tijde van de mishandeling 73 jaar oud, is in verband met zijn verwondingen per ambulance overgebracht naar het Ziekenhuis Rijnstate te [woonplaats].
2.3. Na een ziekenhuisverblijf van ruim drie maanden is [eiser] op 31 oktober 2008 ter revalidatie opgenomen in het verpleeghuis Regina Pacis te [woonplaats].
2.4. In het kader van de strafzaak tegen [gedaagde] naar aanleiding van de mishandeling is forensisch medisch onderzoek naar de verwondingen van [eiser] verricht door de forensisch arts H.N.J.M. van Venrooij. In diens rapport van 6 november 2008 is vermeld, voor zover hier relevant:
“Samenvatting
Bij forensisch medisch onderzoek op 30-07-2008 werden bij [eiser] bloeduitstortingen aangetroffen rond beide ogen, op het voorhoofd, op de wangen, onder de rechterkaakrand, onder het rechtersleutelbeen, aan de rechterzijde van de borstkas, aan de rechterbovenarm en -schouder en in het aangrenzende deel van de voorste borstkaswand, in de linkerflank, aan de linkeronderarm en aan de buitenzijde van de rechterheup.
Een aantal van deze bloeduitstortingen was gecombineerd met oppervlakkige schaafverwondingen en kleine oppervlakkige scheurverwondingen.
Bij revisie van het oorspronkelijke beeldvormende onderzoek werd een botbreuk van de neus vastgesteld. Tevens waren er dubbele botbreuken van de 3e, 4e en 5e rib links met klaplong links en bloed in de borstkas waarvoor een drainagebuis werd geplaatst en was er longkneuzing met latere longbloeding als complicatie, hetgeen beademing in een later stadium noodzakelijk maakte.
Middels beeldvormend onderzoek werd een verscheuring van de milt met bloeding zowel binnen als buiten de milt vastgesteld, welke conservatief werd behandeld.
In relatie met bloeduitstortingen rond de rechterbovenarm en -schouder werd door beeldvormend onderzoek een breuk van het rechteropperarmbeen met afwijkende stand vastgesteld.
Tevens werd een ontwrichting van de rechterelleboog vastgesteld die werd gecorrigeerd.
Conclusies met betrekking tot de vraagstellingen
(...)
Kan dit letsel passen bij mechanisch geweld van buitenaf.
De letsels kunnen worden verklaard door de inwerking van deels zeer heftig mechanisch geweld van buitenaf. (...)
Onder welk scenario zijn de vastgestelde letsels het meest waarschijnlijk.
a. het scenario waarin het slachtoffer is gevallen (accidenteel letsel)
b. het scenario waarin het slachtoffer is mishandeld (intentioneel letsel).
Hoewel de afzonderlijke letsels ieder voor zich zouden kunnen worden toegeschreven aan een accidentele ontstaanswijze pleiten het aantal en de localisatie van de diverse verwondingen sterk voor een intentioneel, ofwel in het kader van mishandeling ontstaan scenario. Dit laat onverlet dat een of meerdere verwondingen kunnen zijn ontstaan doordat [eiser] tijdens het oplopen van intentionele verwondingen ook is komen te vallen.
Past de ouderdom van de aangetroffen letsels bij een incident op 27 juli 2008.
Gezien het aspect van de beschreven verwondingen en de beschikbare medische informatie kunnen de letsels zeer wel worden toegeschreven aan een geweldsincident dat op 27-07-2008 plaatsvond. Mogelijk is de bloeduitstorting aan de buitenzijde van de rechterheup, gezien de bijkomende bruinverkleuring hiervan, van oudere datum.”
2.5. Ter zitting van 27 januari 2009 is de behandeling van de strafzaak tegen [gedaagde] door de meervoudige strafkamer van deze rechtbank hervat. Blijkens het van die zitting opgemaakte proces-verbaal heeft [gedaagde] toen - voor zover hier relevant - het volgende verklaard:
“(...) Ik heb hem toen een vuistslag gegeven. Ik deed dit niet met kracht omdat daar nauwelijks ruimte voor was in het halletje. Ik heb hem toen ook twee maal geschopt, één maal tegen zijn zij en één maal tegen zijn arm. [eiser] is na de klap komen te vallen en kwam haaks tegen de muur aan te zitten. Daarna heb ik hem geschopt. Ik ben toen geschrokken van het bloed dat uit zijn mond of neus kwam. Hij hoestte en daardoor kreeg ik wat bloed op mijn broek en ben ik naar achter gegaan. (...)
(...) U vraagt mij of ik nogmaals kan vertellen hoe vaak en waar ik [eiser] geschopt heb. Na de eerste klap viel hij om, daarna is [eiser] opgestaan. Hij stond een beetje gebogen, dat was in het voorste halletje toen heb ik hem twee maal in zijn middenrif geschopt. Bij de derde schop is hij in de andere hal terechtgekomen en tolde hij om. De vierde keer was niet echt een schop (...) Het was geen schop omdat ik mijn voet terugtrok. (...) U vraagt mij hoe [eiser] eruit zag toen ik hem achterliet. Ik zag overal bloed en hij had een dik gezicht. (...)
(...) Ik had voor dit incident heel veel gedronken. (...).”
2.6. Sinds 9 februari 2009 woont [eiser] weer in zijn eigen woning.
2.7. De meervoudige strafkamer heeft bij vonnis van 10 februari 2009 de mishandeling van [eiser] door [gedaagde] bewezen verklaard en gekwalificeerd als poging tot doodslag. [gedaagde] is daarvoor veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf. Daarnaast heeft de rechtbank [gedaagde] - op vordering van [eiser] als benadeelde partij - veroordeeld tot vergoeding van een bedrag aan schadevergoeding van EUR 11.521,97, onder afwijzing van de vordering van [eiser] voor het overige en onder gelijktijdige oplegging van de maatregel van schadevergoeding. Op het door [gedaagde] tegen dit vonnis ingestelde hoger beroep is nog niet beslist.
3. Het geschil
3.1. [eiser] heeft gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I voor recht zal verklaren dat [gedaagde] op grond van art. 6:162 BW aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade ten gevolge van de mishandeling op 27 juli 2008;
II zal bepalen dat [gedaagde] gehouden is de door [eiser] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade, welke schade nader opgemaakt dient te worden bij staat, te vergoeden;
III zal bepalen dat [gedaagde] aan [eiser] een voorschot onder algemene titel betaald ad EUR 25.000,--;
IV [gedaagde] zal veroordelen in de kosten van het geding.
3.2. Aan zijn vorderingen heeft [eiser] de vastgestelde feiten ten grondslag gelegd. Met betrekking tot zijn schade heeft hij gesteld dat het - zonder een volledige opsomming te geven - gaat om medische kosten, overige kosten, verlies aan arbeidsvermogen, kosten voor woningaanpassingen, verlies van zelfwerkzaamheid, kosten van huishoudelijke hulp, buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente.
3.3. Het verweer van [gedaagde] tegen de vorderingen zal hierna, bij de beoordeling, voor zover relevant worden weergegeven.
4. De beoordeling
onrechtmatigheid
4.1. Tussen de partijen is niet in geschil dat [gedaagde] [eiser] heeft mishandeld. [gedaagde] heeft in de onderhavige procedure erkend dat hij [eiser] één maal tegen het hoofd heeft geslagen en drie maal tegen het lichaam heeft geschopt. Op grond hiervan staat vast dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [eiser]. Deze vaststelling is niet gebaseerd op de (immers nog niet onherroepelijke) strafrechtelijke veroordeling van [gedaagde], maar op de erkenning door hemzelf van de mishandeling (art. 149, lid 1, tweede volzin Rv).
causaal verband
4.2. [gedaagde] betwist dat [eiser] met de overlegging van het forensisch rapport heeft bewezen dat [gedaagde] hem het beschreven letsel heeft toegebracht. Hij bestrijdt dat dat uit het forensisch rapport zou zijn op te maken. De verwondingen kunnen ook zijn ontstaan door een val van [eiser], aldus [gedaagde]. Hij wijst er verder op dat het forensisch rapport het gebruik door [eiser] van een antistollingsmiddel vermeldt dat volgens de forensisch arts van invloed kan zijn geweest op de manifestatie van de bloeduitstortingen. [gedaagde] noemt ook nog dat de conditie waarin [eiser] is komen te verkeren mede zou kunnen zijn veroorzaakt door een medische fout bij het toedienen van donorbloed. Voorts citeert hij uit het rapport allerlei andere aspecten van de gezondheidsstatus van [eiser] van vóór de mishandeling, zoals sporen van een oud herseninfarct en diverse vaatverkalkingen.
4.3. [gedaagde]s betoog komt erop neer dat hij het causaal verband tussen zijn handelingen en het ontstaan van het onder 2.4 vermelde letsel bij [eiser] betwist. Dit verweer van [gedaagde] worden verworpen, in verband met het volgende. Op grond van de eigen verklaring van [gedaagde] tijdens de behandeling van zijn strafzaak over de wijze waarop hij [eiser] heeft mishandeld en de door hemzelf geconstateerde gevolgen daarvan (zie onder 2.5) is reeds aannemelijk dat het in het forensisch rapport genoemde letsel - op (mogelijk) één blauwe plek op de heup van [eiser] na - aan de mishandeling is toe te schrijven. In antwoord op de hem gestelde vragen trekt de forensisch deskundige dan ook die conclusie. Indien en voor zover een of meer van de geconstateerde verwondingen volgens deze deskundige strikt genomen ook zouden kunnen zijn veroorzaakt door een val van [eiser], geldt dat vast staat dat [gedaagde] [eiser] door hem een vuistslag te geven ten val heeft gebracht. Eventuele gevolgen van deze val zijn dus - zoals overigens ook de deskundige noemt - evenzeer als gevolgen van de mishandeling aan te merken. Op grond van vaste jurisprudentie moet worden geoordeeld dat eventuele bij de medische behandeling van het door [gedaagde] aan [eiser] toegebrachte letsel gemaakte fouten het causaal verband tussen de mishandeling en de schade van [eiser] evenmin doorbreken. Het kan verder zo zijn dat de bloeduitstortingen die bij [eiser] door de mishandeling zijn ontstaan ernstiger waren dan normaal wegens het gebruik door [eiser] van een antistollingsmiddel, maar ook dan blijven die bloeduitstortingen het gevolg van de mishandeling door [gedaagde]. Bovendien geldt dat de laedens ([gedaagde]) de gelaedeerde ([eiser]) heeft te nemen zoals die is. Dit betekent dat de gevolgen van de mishandeling ook voor zover zij door de persoonlijke conditie van [eiser] ernstiger zijn dan in de normale lijn der verwachtingen ligt, aan [gedaagde] worden toegerekend. De verdere toespelingen van [gedaagde] op de lichamelijke conditie van [eiser] doen in dit verband niet ter zake. Aangezien met het forensisch rapport alle aspecten van het causaliteitsverweer van [gedaagde] zijn weerlegd, is voor het leveren van het door [gedaagde] aangeboden (tegen-)bewijs van zijn stellingen - voor zover al ter zake dienend - bij gebrek aan voldoende concrete aanknopingspunten daarvoor geen plaats.
toerekenbaarheid
4.4. [gedaagde] heeft voorts opgeworpen dat wegens verkeerd medicijngebruik hem het mishandelen van [eiser] niet kan worden verweten. Ook dit verweer faalt echter. De gevolgen van eventueel verkeerd medicijngebruik door [gedaagde] komen in het kader van de beoordeling van zijn civielrechtelijke aansprakelijkheid voor de schade van [eiser] naar de in het verkeer geldende opvatting voor zijn eigen rekening. Dit geldt temeer waar, zo staat vast op grond van de eigen verklaring daarover van [gedaagde] op de strafzitting (zie onder 2.5), [gedaagde] op het moment van de mishandeling (ook) onder de invloed van veel alcohol verkeerde.
aansprakelijkheid
4.5. Op grond van het voorgaande staat de aansprakelijkheid van [gedaagde] voor de schade die [eiser] ten gevolge van de mishandeling heeft geleden vast. De gevorderde verklaring voor recht en de gevorderde veroordeling van [gedaagde] tot vergoeding van de schade door de mishandeling ontstane schade zullen worden toegewezen. Thans zal worden beoordeeld of - en zo ja, in hoeverre - het door [eiser] gevorderde voorschot op de schadevergoeding kan worden toegewezen, in verband met het daartegen door [gedaagde] gevoerde verweer.
geen gezag van gewijsde strafvonnis inzake vordering benadeelde partij
4.6. In de strafzaak heeft [eiser] als benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding tegen [gedaagde] ingesteld. Die vordering behelsde een bedrag van EUR 15.000,-- aan smartengeld en EUR 1.853,57 wegens kosten van vervanging van met bloed besmeurde vloerbedekking, schilderwerk aan bebloede muren, vervanging van het zeil in de keuken, plaatsing van handgreepbeugels in de badkamer en de aanschaf van een draadloze telefoon. De strafkamer van de rechtbank heeft bij wijze van voorschot EUR 10.000,-- aan smartengeld toegewezen. Verder achtte de strafkamer een bedrag van EUR 1.521,97 toewijsbaar aan materiële schadevergoeding wegens alle hiervoor genoemde schadeposten, met uitzondering van die van vervanging van het zeil in de keuken, omdat die vervanging volgens de strafkamer geen verband houdt met de mishandeling. In verband met de beslissingen in de strafzaak ten aanzien van deze vordering van [eiser] is [gedaagde] van mening dat [eiser] in zijn huidige vordering geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk moet worden verklaard. [eiser] beschikt volgens [gedaagde] met deze veroordeling al over een executoriale titel en kan daarom - bij gebrek aan belang - niet nogmaals hetzelfde vorderingen in de onderhavige procedure. Het afgewezen deel van de vordering, met betrekking tot het zeil in de keuken, kan niet opnieuw worden gevorderd in een civiele procedure, aldus [gedaagde], terwijl kennelijk het meerdere boven een bedrag van EUR 10.000,-- aan smartengeld niet zo eenvoudig van aard is dat de strafrechter het kon toewijzen, zodat ook geen plaats is voor toewijzing van een (nader) voorschot in de onderhavige procedure. [gedaagde] heeft voorts opgeworpen dat voor de toewijsbaarheid van een voorschot op de schadevergoeding de vordering van [eiser] voldoende aannemelijk moet zijn, spoedeisend belang moet bestaan en getoetst moet worden aan het restitutierisico.
4.7. Om met de laatste twee onderdelen van dit verweer van [gedaagde] te beginnen: anders dan dat verweer tot uitgangpunt neemt, doet zich hier niet de situatie voor dat toewijzing van een voorschot wordt gevorderd op basis van een voorlopig oordeel omtrent de gehoudenheid daartoe, zoals in kort geding het geval is. In de onderhavige (bodem-) zaak wordt ten gronde beslist op de aanspraak op schadevergoeding van [eiser] jegens [gedaagde]. Vastgesteld is dat die aanspraak bestaat. Het hier gevorderde voorschot betreft in wezen geen voorschot in eigenlijke zin, maar een gedeelte van de in een later stadium vast te stellen totale schade. Het oordeel daarover is geen voorlopig oordeel. Toewijzing van een voorschot als hier aan de orde vereist dan ook geen spoedeisend belang en hoeft (in beginsel, behoudens ingeval verweer gevoerd wordt tegen uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het vonnis) niet mede aan het restitutierisico te worden getoetst. Voorts hoeft een dergelijke vordering tot schadevergoeding voor toewijzing door de burgerlijke rechter, anders dan in strafzaken, niet ‘eenvoudig van aard’ te zijn. Deze verweren van [gedaagde] treffen dus geen doel.
4.8. Het betoog van [gedaagde] dat met de beslissingen door de strafkamer op de vordering van [eiser] als benadeelde partij geen plaats meer is voor een vordering ter zake van dezelfde schade bij de burgerlijke rechter, komt welbeschouwd neer op een beroep op het gezag van gewijsde van de beslissingen in de strafzaak. Daarmee wordt bedoeld dat, zoals is bepaald in art. 236 lid 1 Rv, beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht hebben. Ook aan een in kracht van gewijsde gegane uitspraak van de strafrechter waarbij de vordering van een benadeelde partij wordt toe- of afgewezen komt gezag van gewijsde toe (HR 15 september 2006, NJ 2007, 484). Die situatie doet zich hier echter niet voor, aangezien het hoger beroep tegen het vonnis van de strafkamer nog loopt. Deze uitspraak is daarmee niet onherroepelijk, zoals namens [eiser] ter comparitie terecht is opgemerkt. Het vonnis van de strafkamer over de schadevergoeding heeft dus geen kracht van gewijsde en daarmee evenmin gezag van gewijsde. Ook dit verweer van [gedaagde] faalt.
4.9. [gedaagde] wordt ook niet gevolgd in zijn opvatting dat [eiser] bij zijn huidige vordering geen belang meer heeft voor zover [eiser] ter zake daarvan al een executoriale titel heeft verkregen in de strafprocedure. Het strafvonnis kan namelijk niet worden geëxecuteerd, omdat het daartegen ingestelde hoger beroep aan tenuitvoerlegging in de weg staat (artt. 557, 407 en 421 Sv, in onderlinge samenhang bezien). Een toewijzend vonnis van de burgerlijke rechter dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, levert [eiser] ook in geval daartegen hoger beroep wordt ingesteld wel een voor tenuitvoerlegging vatbare titel ter zake van zijn aanspraak op schadevergoeding op. Zijn belang bij de onderhavige vordering is daarmee gegeven.
4.10. Op grond van al het voorgaande kan [eiser] in zijn vorderingen worden ontvangen en wordt toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling ervan, ook voor zover hij die eveneens bij de strafrechter heeft ingediend. Vanzelfsprekend betekent dit niet dat [gedaagde] gehouden is [eiser] deze schade twee maal te vergoeden. Indien en voor zover [gedaagde] zal hebben voldaan aan een civielrechtelijke veroordeling tot vergoeding van bepaalde schade, zal hij zijn bevrijd van een eventuele verplichting tot vergoeding van diezelfde schade op basis van een strafrechtelijke beslissing, en omgekeerd. In verband hiermee zal de rechtbank uitdrukkelijk beslissen over de schadeposten die ook in de strafzaak zijn gevorderd, opdat daarover geen onduidelijkheid kan ontstaan. Daarom zal van toewijzing van een voorschot onder algemene titel geen sprake zijn, maar zal een bedrag aan schadevergoeding ter zake van de hieronder concreet te noemen schadeposten worden toegewezen.
smartengeld
4.11. De advocaat van [eiser] heeft ter comparitie verklaard dat alleen al het smartengeld de toewijzing van een voorschot als hier gevorderd (EUR 25.000,--) rechtvaardigt. Hij verwijst daarbij naar het onder nr. 514 in de ANWB-uitgave Smartengeld (17e druk, 2009) opgenomen geval waarin bij enigszins vergelijkbaar letsel van een bejaarde vrouw door een val van een balkon EUR 36.000,-- is toegewezen. Namens [gedaagde] is ter comparitie betwist dat een vergelijking met die zaak opgaat en is verwezen naar nr. 993 in diezelfde ANWB-uitgave, waarin sprake was van ernstiger letsel maar minder smartengeld: (geïndexeerd) EUR 11.071,--.
4.12. Bij de bepaling van de omvang van het smartengeld zal rekening moeten worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, zoals de aard van de aansprakelijkheid, de aard en de ernst van het toegebrachte letsel en de mate waarin het slachtoffer daardoor is getroffen. Verder zal, zoals de partijen terecht hebben aangevoerd, rekening moeten worden gehouden met de bedragen aan smartengeld die rechters in Nederland in vergelijkbare gevallen hebben toegewezen. In de onderhavige zaak staat vast dat [gedaagde] [eiser] opzettelijk en op grove wijze heeft mishandeld. Ook staat vast dat het er hard aan toe is gegaan. [eiser] heeft aan de mishandeling door [gedaagde] het volgende letsel overgehouden: talrijke bloeduitstortingen op zijn gezicht, bovenlichaam en armen en schouders, een gebroken neus, dubbele botbreuken van drie ribben, een klaplong, een longkneuzing, bloed in de borstkas, een gescheurde milt, een gebroken bovenarm en een ontwrichte elleboog. [eiser] heeft hierdoor drie maanden in het ziekenhuis gelegen en is wegens complicaties zelfs geruime tijd kunstmatig beademd. [eiser] heeft onweersproken gesteld dat hij na zijn ziekenhuisverblijf nog ruim drie maanden in een revalidatiecentrum heeft moeten verblijven eer hij naar zijn woning kon terugkeren en dat hij nog steeds onder behandeling van een fysiotherapeut staat. Een eindtoestand is nog niet bereikt. De mobiliteit van [eiser] is sinds de mishandeling sterk achteruitgegaan. Het is de vraag of hij ooit weer, zoals vóór de mishandeling, zal kunnen lopen, fietsen en autorijden. Sinds hij in zijn woning is teruggekeerd is hij aangewezen op medische en huishoudelijke verzorging, terwijl hij - zo is door [gedaagde] niet betwist - voordien volledig zelfstandig woonde. Er zijn stukken overgelegd waaruit blijkt van de noodzaak tot aanpassing van de woning van [eiser]. Uit de slachtofferverklaring van [eiser] in de strafzaak, die zich bij de stukken bevindt, is af te leiden dat [eiser] somber is over zijn vooruitzichten en dat de mishandeling hem een fors deel van zijn levensvreugde heeft ontnomen. [gedaagde] betwist de stelling van [eiser] dat ook de spraakstoornis waarmee [eiser] vóór de mishandeling al was behept, sinds de mishandeling is verergerd. Echter, zelfs indien aan deze beweerde verergering van de spraakstoornis wordt voorbijgegaan, rechtvaardigen de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden een fors bedrag aan smartengeld. Rekening houdend ook met de leeftijd van [eiser] - voor wie het als oudere en daardoor zwakkere, weerloze partij des te ernstig moet zijn geweest deze mishandeling door te maken - en lettend op de bedragen die door rechters in Nederland in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegewezen, acht de rechtbank in dit geval een bedrag aan smartengeld van EUR 22.000,-- passend.
materiële schade
4.13. Bij de stukken bevinden zich de bonnen en facturen ter zake van de kosten van het opknappen en aanpassen van de woning van [eiser] en de aanschaf van een telefoon (zie onder 4.6), met een totaal beloop van EUR 1.853,57. Naar op grond van de omschrijving op de bon van Boerma Wonen van 24 september 2008 moet worden aangenomen heeft een bedrag van EUR 231,60 betrekking op vernieuwing van het zeil van de keuken. In deze procedure is genoemd dat de strafrechter deze kosten wegens het ontbreken van voldoende verband met de mishandeling heeft afgewezen. Nu in deze procedure in het licht van de uit de strafzaak bekende discussie niet is gesteld en evenmin is gebleken dat het door de mishandeling redelijkerwijs noodzakelijk was ook het zeil van de keuken te vernieuwen, komt dit bedrag niet voor vergoeding door [gedaagde] in aanmerking. Voor het overige zijn noch de kosten als zodanig noch de veroorzaking daarvan door de mishandeling betwist, zodat deze materiële schade tot een bedrag van EUR 1.621,97 toewijsbaar is.
verwijzing naar de schadestaatprocedure
4.14. Op grond van het voorgaande blijkt dat thans de schade van [eiser] die door [gedaagde] moet worden vergoed kan worden begroot tot een bedrag van EUR 23.621,97. [gedaagde] zal in deze procedure worden veroordeeld dit bedrag aan schadevergoeding aan [eiser] te betalen. Namens [eiser] is nog een aantal facturen toegezonden aan de rechtbank en aan de wederpartij ten behoeve van de comparitie. Op grond van deze stukken en de verdere stellingen van [eiser] is zonder meer aannemelijk dat hij nog meer schade heeft geleden dan het thans toe te wijzen bedrag. Het partijdebat over deze schadeposten is echter nog niet (voldoende) gevoerd, zodat daarover nu niet kan worden beslist. Ter zake van de verdere schade zal daarom verwijzing naar de schadestaatprocedure volgen.
geen schending van de schadebeperkingsplicht
4.15. [gedaagde] heeft nog aangevoerd dat uit de verslaglegging van de revalidatie van [eiser] zou blijken dat deze zich niet aan alle adviezen heeft gehouden, waardoor mogelijk het herstel van [eiser] is geschaad en de schade door zijn eigen toedoen is vergroot.
4.16. Met [eiser] is de rechtbank van oordeel dat uit niets blijkt dat [eiser] acties heeft ondernomen of nagelaten die zijn revalidatie daadwerkelijk hebben vertraagd. Uit de stukken blijkt daarentegen dat [eiser] sneller dan aanvankelijk werd verwacht weer in zijn eigen woning kon gaan wonen. Bij deze stand van zaken moet worden geoordeeld dat [gedaagde] onvoldoende heeft gesteld ter staving van zijn beroep op schending door [eiser] van diens schadebeperkingsplicht, zodat aan bewijs daarvan bij gebrek aan voldoende concrete aanknopingspunten niet wordt toegekomen. Dit beroep van [gedaagde] wordt daarom gepasseerd.
proceskosten
4.17. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 85,98
- vast recht 337,12
- salaris advocaat 1.158,00 (2,0 punten × tarief EUR 579,00)
Totaal EUR 1.581,10.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart voor recht dat [gedaagde] op grond van art. 6:162 BW aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade ten gevolge van de mishandeling op 27 juli 2008,
5.2. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van EUR 23.621,97 (drieëntwintig duizendzeshonderdéénentwintig euro en zevenennegentig eurocent),
5.3. veroordeelt [gedaagde] tot vergoeding aan [eiser] van diens verdere geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
5.4. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 1.581,10,
5.5. verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. Lagarde en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2009.