ECLI:NL:RBARN:2009:BK0292

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
23 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
181541
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor waterschade in bruikleenovereenkomst

In deze zaak vorderde Deryan Design Holding B.V. (eiseres) schadevergoeding van de gedaagde partij, die verantwoordelijk was voor een opslagruimte waar waterschade was ontstaan aan de spullen van Deryan. De rechtbank Arnhem oordeelde dat het gebruik van de opslagruimte niet onder de huurovereenkomst viel, maar als een bruikleenovereenkomst moest worden beschouwd. Dit had gevolgen voor de aansprakelijkheid van de gedaagde partij, die op grond van artikel 7A:1790 BW aansprakelijk kon worden gesteld voor gebreken aan de uitgeleende zaak, tenzij hij Deryan op de hoogte had gesteld van de risico's verbonden aan de aansluiting van de tuinslang op de hoofdkraan.

De rechtbank stelde vast dat de gedaagde partij geen aansprakelijkheid had erkend en dat Deryan niet voldoende bewijs had geleverd dat de gedaagde op de hoogte was van de aansluiting van de tuinslang. De rechtbank droeg de gedaagde op om bewijs te leveren dat hij Deryan voor het intreden van de schade had geïnformeerd over deze aansluiting. De uitspraak benadrukte de noodzaak voor de gedaagde om aan te tonen dat hij aan zijn informatieplicht had voldaan, en dat de aansprakelijkheid voor de waterschade in dit geval niet automatisch op hem rustte.

De rechtbank hield verdere beslissingen aan en bepaalde dat de gedaagde binnen twee weken moest rapporteren of hij bewijs door getuigen wilde leveren. De zaak werd verder behandeld in een zitting die gepland was voor januari 2010.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 181541 / HA ZA 09-355
Vonnis van 23 september 2009
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DERYAN DESIGN HOLDING B.V.,
gevestigd te Elst, gemeente Overbetuwe,
eiseres,
advocaat mr. D.J. Brugge te Apeldoorn,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem.
Partijen zullen hierna Deryan en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 mei 2009
- het proces-verbaal van comparitie van 9 juli 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Deryan huurt van [gedaagde] bedrijfsruimte aan de [adres]. De huurovereenkomst is op 1 april 2006 ingegaan. Op de huurovereenkomst tussen partijen zijn algemene voorwaarden toepasselijk. Deze bevatten onder meer de volgende bepalingen:
Schade en aansprakelijkheid
(…)
11.6 Verhuurder is niet aansprakelijk voor schade toegebracht aan de persoon of goederen van huurder (…) ten gevolge van gebreken, waaronder die ten gevolge van (…) in- en uitstroming van gassen of vloeistoffen (…).
11.8 Verhuurder is niet aansprakelijk voor bedrijfsschade van huurder of voor schade als gevolg van de activiteiten van andere huurders of van belemmeringen in het gebruik van het gehuurde die derden veroorzaken, of voor gebreken die zijn ontstaan doordat huurder zijn onderhoudsplicht niet is nagekomen.
11.9 Het gestelde in 11.6 en 11.8 ten aanzien van bedrijfsschade geldt niet bij schade als gevolg van grove schuld of ernstige nalatigheid van verhuurder ten aanzien van de staat van het gehuurde of van het gebouw of complex waarvan het gehuurde deel uitmaakt. Evenmin geldt het gestelde in 11.6 en 11.8 ten aanzien van de bedrijfsschade indien de schade het gevolg is van een gebrek aan het gehuurde dat verhuurder bij het aangaan van de huurovereenkomst kende of had behoren te kennen, tenzij het gaat om gebreken waarvan huurder op de hoogte was of had kunnen zijn door zijn onderzoeksplicht als omschreven in 4, welk gebrek alsdan tussen partijen niet als een gebrek kan worden beschouwd.
2.2. In de zomer van 2007 heeft Deryan om niet gebruik gemaakt van een deel van een opslagruimte van [gedaagde] aan de [adres], waarvoor [gedaagde] zijn toestemming heeft gegeven. In de bewuste opslagruimte is op enig moment – partijen twisten over de vraag wanneer - een tuinslang aangesloten op de hoofdkraan om in water te voorzien. Deze tuinslang kon worden bediend door de hoofdkraan aan- en af te sluiten. Een reguliere watervoorziening was niet aanwezig.
2.3. Op enig moment heeft [gedaagde] tijdelijk een ander deel van de aan Deryan in gebruik gegeven opslagruimte verhuurd aan anderen. Deze andere gebruikers hebben daar zaken opgeslagen. Deze opslag betrof smokkelwaar.
2.4. Toen Deryan constateerde dat de ruimte ook aan anderen in gebruik was gegeven en dat deze anderen daar smokkelwaar hadden opgeslagen, heeft zij [gedaagde] gezegd dat zij geen gebruik meer wilde maken van die ruimte en dat zij haar spullen daaruit zou verwijderen. [gedaagde] heeft daarmee ingestemd. Vervolgens heeft Deryan het grootste deel van haar spullen uit de opslagruimte verwijderd. Door ruimtegebrek kon Deryan niet al haar spullen daaruit verwijderen. Op 14 juli 2007 is waterschade ontstaan aan de zaken van Deryan die in de opslagruimte van [gedaagde] waren achtergebleven.
2.5. Deze waterschade is ontstaan doordat de andere gebruikers de tuinslang hebben gebruikt en na dat gebruik de hoofdkraan niet hebben afgesloten. De druk in de tuinslang is daardoor toegenomen, waarna de tuinslang is geknapt. Deryan heeft de andere gebruikers niet aansprakelijk gesteld voor de schade, ook omdat zij geen gegevens heeft van deze andere gebruikers. Deryan heeft [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade.
2.6. Inmiddels heeft Deryan extra opslagruimte gehuurd van [gedaagde]. Daarvoor hebben partijen een aanvullende huurovereenkomst gesloten.
3. Het geschil
3.1. Deryan vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 13.070,13 inclusief btw, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 14 juli 2007 en buitengerechtelijke kosten van € 904,00.
3.2. Deryan legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door haar als gevolg van de wateroverlast geleden schade. Deze schade is door de verzekeraar van [gedaagde] begroot op € 10.983,30 exclusief btw. Deryan stelt dat [gedaagde] aansprakelijkheid heeft erkend. Verder stelt Deryan dat [gedaagde] primair op grond van art. 7A:1790 BW aansprakelijk is voor de gebreken in de door [gedaagde] aan Deryan uitgeleende zaak. Subsidiair meent Deryan dat [gedaagde] aansprakelijk is op grond van 6:174 lid 1 en lid 5 BW voor de schade die de opstal van [gedaagde] heeft veroorzaakt. Meer subsidiair stelt Deryan dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door derden toe te laten tot het pand en op grond van 6:162 BW aansprakelijk is voor de door de derden toegebrachte schade.
3.3. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Ter zitting is gebleken dat [gedaagde] geen aansprakelijkheid heeft erkend jegens Deryan. In het telefoongesprek waarin Deryan [gedaagde] aansprakelijk heeft gesteld, meteen na het ontdekken van de schade, heeft [gedaagde] slechts gezegd dit aan zijn verzekeraar te zullen melden. Naar het oordeel van de rechtbank kan daaruit niet worden afgeleid dat [gedaagde] aansprakelijkheid heeft erkend, dan wel dat Deryan er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat [gedaagde] aldus aansprakelijkheid erkende.
4.2. [gedaagde] voert als meest verstrekkend verweer dat het gebruik van de opslagruimte valt onder de strekking van de huurovereenkomst en dat hij de aansprakelijkheid voor de schade heeft uitgesloten in de algemene voorwaarden, die ook op dit gebruik van toepassing zijn. Deryan stelt dat sprake is van een bruikleenovereenkomst waarop de huurovereenkomst niet van toepassing is.
4.3. De rechtbank is van oordeel dat het gebruik van de opslagruimte geen huur betreft. Art. 7:201 BW bepaalt dat huur de overeenkomst is waarbij de ene partij, de verhuurder, zich verbindt aan de andere partij, de huurder een zaak of een gedeelte daarvan in gebruik te verstrekken en de huurder zich verbindt tot een tegenprestatie. Kenmerkend voor de huurovereenkomst is dan ook niet alleen het gebruik, maar ook de betaling van een tegenprestatie door de huurder. Van een tegenprestatie van de huurder, Deryan, is in dit geval evenwel geen sprake geweest. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de huurovereenkomst niet van toepassing is op het gebruik van de opslagruimte. Daarbij acht de rechtbank van belang dat partijen op het punt van beëindiging van het gebruik van de opslagruimte niet in overeenstemming hebben gehandeld met de huurovereenkomst en de daarop toepasselijke dwingendrechtelijke bepalingen van Boek 7 BW. Ook acht de rechtbank daarbij relevant dat Deryan thans wel extra opslagruimte huurt van [gedaagde] en daarvoor een huurovereenkomst is aangegaan met [gedaagde]. Het feit dat Deryan de opslagruimte niet zou hebben kunnen gebruiken als zij geen huurder was geweest van [gedaagde] doet aan een en ander niet af. [gedaagde] kan zich niet beroepen op de bepalingen 11.6 en 11.8 van de algemene voorwaarden bij de huurovereenkomst, nu deze zich niet uitstrekken tot het om niet gebruiken van de opslagruimte.
4.4. Uit het voorgaande volgt dat de overeenkomst ten aanzien van de opslagruimte gezien moet worden als een bruikleenovereenkomst. Art. 7A:1790 BW bepaalt ten aanzien van gebreken aan de uitgeleende zaak het volgende:
Indien de ter leen gegevene zaak zoodanige gebreken heeft, dat daardoor aan dengenen die zich van dezelve bedient nadeel zoude kunnen worden toegebragt, is de uitleener, zoo hij die gebreken gekend, en daarvan aan den gebruiker geene kennis gegeven heeft, voor de gevolgen verantwoordelijk.
4.5. Uit deze bepaling volgt dat de uitlener alleen dan aansprakelijk is voor gebreken aan de uitgeleende zaak als hij deze gebreken kende en daarvan geen kennis heeft gegeven aan de lener. [gedaagde] heeft ter zitting verklaard dat vorige gebruikers van de opslagruimte de tuinslang op de hoofdwaterkraan hadden aangesloten om in geval van brand bluswater te kunnen hebben. [gedaagde] is daar indertijd van op de hoogte gesteld door die eerdere gebruikers. [gedaagde] heeft daar kennelijk mee ingestemd en daarna geen noodzaak gezien de aansluiting te wijzigen bij het in gebruik geven van de ruimte aan Deryan en later aan de andere gebruikers.
4.6. Naar het oordeel van de rechtbank vormt het ontbreken van een reguliere wateraansluiting in dit geval geen gebrek in de zin van art. 7A:1790 BW, nu het hier gaat om opslagruimte waarbij een watervoorziening niet noodzakelijk was.
4.7. Een aansluiting van een tuinslang op de hoofdkraan acht de rechtbank evenwel wèl een gebrek in de zin van art. 7A:1790 BW. Deze aansluiting droeg immers het risico in zich dat als de hoofdkraan niet zou worden afgesloten, de tuinslang zou knappen.
4.8. Het voorgaande brengt met zich dat [gedaagde] op grond van art. 7A: 1790 BW aansprakelijk is voor de door Deryan geleden schade, tenzij hij kennis had gegeven van de aansluiting van de tuinslang op de hoofdkraan. Deryan heeft ter zitting verklaard dat hij bij het in gebruik nemen van de ruimte heeft gezien dat er een tuinslang lag, maar dat deze niet was aangesloten op de hoofdkraan. [gedaagde] heeft verklaard dat de tuinslang al vóór de ingebruikname door Deryan was aangesloten door eerdere gebruikers. Daarmee stelt [gedaagde] dat Deryan het gebrek kende. Nu dat door Deryan gemotiveerd is betwist ligt het op de weg van [gedaagde] om te bewijzen dat hij Deryan kennis heeft gegeven van de aansluiting van de tuinslang op de hoofdkraan. De rechtbank zal hem dat bewijs opdragen.
4.9. Ten aanzien van de subsidiaire grondslag van de vordering van Deryan overweegt de rechtbank alvast als volgt. De aansprakelijkheid van [gedaagde] wordt op grond van art. 7A:1790 BW beperkt. Die beperking is in de wet opgenomen met het oog op de aard van de overeenkomst van bruikleen. Deze geldt in beginsel niet indien sprake is van een commerciële bruikleengever en niet van een vriendendienst. In dit geval is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een vriendendienst, nu [gedaagde] geen bedrijf maakt van het uitlenen van opslagruimtes. Het betrof een uitzondering. De andere gebruikers hebben de ruimte gehuurd en ook Deryan huurt thans extra opslagruimte van [gedaagde]. Een en ander brengt met zich, onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 22 november 1996 (NJ 1998, 567), dat het beroep dat Deryan doet op art. 6:174 BW niet kan leiden tot een ruimere aansprakelijkheid van [gedaagde] dan zijn aansprakelijkheid op grond van art. 7A:1790 BW. Deryan heeft voor aansprakelijkheid op grond van art. 6:174 BW immers geen andere feiten aangevoerd dan op grond van art. 7A:1790 BW.
4.10. Met betrekking tot de meer subsidiaire grondslag heeft Deryan wel een andere grondslag aangedragen. Deryan stelt dat [gedaagde] op grond van art. 6:162 BW aansprakelijk is voor het nalaten van de andere gebruikers (huurders) die met zijn toestemming van de opslagruimte gebruik maakten. Dat nalaten bestond in elk geval uit het vergeten de hoofdkraan dicht te draaien na gebruik van de tuinslang en mogelijk ook uit het aansluiten van die tuinslang op de hoofdkraan, hetgeen nog niet vaststaat. De vraag rijst of [gedaagde] als verhuurder aansprakelijk kan worden gehouden voor het nalaten van zijn huurders, dat schade heeft veroorzaakt aan zijn bruiklener, Deryan. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad (o.m. HR 27 september 1991, NJ 1992, 131) volgt dat een verhuurder aansprakelijk kan worden gehouden voor schade die zijn ene huurder aan zijn andere huurder toebrengt. De grondslag daarvoor is niet gelegen in art. 6:162 BW, maar in de plicht van de verhuurder zijn huurder rustig woongenot te verschaffen, die volgt uit art. 7:204 lid 2. Nu Deryan geen huurder was van de opslagruimte, kan op deze grond geen aansprakelijkheid van [gedaagde] worden aangenomen. Een recht op ‘ongestoord genot’ van de in bruikleen verkregen zaak is niet in de wet verankerd. In dit geval heeft Deryan zich, zoals zij ter zitting heeft verklaard, neergelegd bij het gebruik door de derden en het grootste deel van zijn zaken uit de geleende ruimte verwijderd. Zou [gedaagde] al tekort zijn geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen als bruikleengever, dan is hij in elk geval niet in gebreke gesteld door Deryan en derhalve niet in verzuim. Op die grondslag kan geen aansprakelijkheid van [gedaagde] worden aangenomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van art. 6:162 BW in zijn algemeenheid ook geen ‘kwalitatieve’ aansprakelijkheid van [gedaagde] als verhuurder worden aangenomen voor gedraging van zijn huurders. Dat zou tot onaanvaardbare gevolgen leiden. Een dergelijke kwalitatieve aansprakelijkheid dient in de wet te zijn verankerd, zoals dat ook het geval is bij aansprakelijkheid voor bijvoorbeeld hulppersonen of dieren.
4.11. Het voorgaande brengt met zich dat de subsidiaire grondslagen niet tot aansprakelijkheid van [gedaagde] kunnen leiden. Ten aanzien van de primaire grondslag van de vordering zal [gedaagde] bewijs worden opgedragen van het feit dat hij Deryan in kennis heeft gesteld van de aansluiting van de tuinslang op de hoofdkraan.
4.12. Indien [gedaagde] dit bewijs wil leveren door het horen van getuigen, geldt het volgende. Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
4.13. Partijen moeten er op voorbereid zijn dat de rechtbank op een zitting bepaald voor de getuigenverhoren een mondeling tussenvonnis kan wijzen waarbij een verschijning van partijen op diezelfde zitting wordt bevolen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom in persoon op de getuigenverhoren verschijnen.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. draagt [gedaagde] op te bewijzen dat hij Deryan voor het intreden van de schade kennis heeft gegeven van de aansluiting van de tuinslang op de hoofdkraan in de opslagruimte;
5.2. bepaalt dat, indien [gedaagde] het bewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. S.H. Bokx-Boom in het paleis van justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4 op maandag 11 januari 2010 van 10:00 tot 12:00 uur,
5.3. bepaalt dat [gedaagde] binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank -ter attentie van de enquêtegriffie van de sector civiel (e-mail: rc.civiel.rb.arnhem@rechtspraak.nl)- en aan de wederpartij moet berichten of hij bewijs door getuigen wil leveren en zo ja, onder opgave van het aantal en de namen van de te horen getuigen.
5.4. bepaalt dat de partij die op genoemd tijdstip niet kan verschijnen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk en gemotiveerd aan de rechtbank -ter attentie van de enquêtegriffie van de sector civiel (e-mail: rc.civiel.rb.arnhem@rechtspraak.nl)
- om een nadere dag- en uurbepaling dient te vragen onder opgave van het aantal en de namen van de te horen getuigen en de verhinderdata van alle partijen in de drie maanden volgend op genoemde datum,
5.5. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle bewijsstukken die zij nog in het geding willen brengen aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.6. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Bokx-Boom en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2009.