ECLI:NL:RBARN:2009:BJ9800

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
9 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
188421
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M.L.J.C. van Emden-Geenen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een onherroepelijk vonnis en opheffing van beslagen

In deze zaak hebben eisers geen rechtsmiddelen aangewend tegen het vonnis van 5 november 2008, waardoor dit vonnis onherroepelijk is geworden. Gedaagde heeft de bevoegdheid om dit vonnis ten uitvoer te leggen, maar deze bevoegdheid kan misbruikt worden. De Hoge Raad heeft in eerdere uitspraken aangegeven dat schorsing van executie bij onherroepelijke uitspraken slechts in uitzonderlijke gevallen kan plaatsvinden. In deze zaak is er geen sprake van een dergelijke uitzondering. Eisers hebben in 2005 een perceel grond gekocht van gedaagde en hebben een houten chalet op het perceel laten plaatsen. Gedaagde heeft hen hiervoor twee rekeningen gestuurd, die onbetaald zijn gebleven. Bij vonnis van 5 november 2008 zijn eisers veroordeeld tot betaling van het openstaande bedrag. Gedaagde heeft vervolgens executoriaal beslag gelegd op het perceel van eisers. In deze procedure vorderen eisers schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis en opheffing van de beslagen, stellende dat gedaagde misbruik maakt van haar bevoegdheid. De voorzieningenrechter oordeelt dat het spoedeisend belang van eisers voldoende is aangetoond, maar dat er geen sprake is van misbruik van bevoegdheid. De vorderingen van eisers worden afgewezen, en zij worden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 188421 / KG ZA 09-528
Vonnis in kort geding van 9 september 2009
in de zaak van
[eisers]
eisers,
advocaat mr. J.J.H. van der Meijden te Culemborg,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser].,
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. F.W. Aartsen te Harderwijk.
Partijen worden hierna [eisers] en [gedaagde] genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota [eisers]
- de pleitnota van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. In 2005 hebben [eisers] van [gedaagde] een perceel grond gekocht op recreatiepark “[gedaagde] Rivierenland” aan de [adres]. Levering en betaling van de koopprijs heeft eveneens in 2005 plaatsgevonden. Het perceel is ten laste van [eisers] bezwaard met hypotheek ten behoeve van ABN Amrobank N.V. te Amsterdam en Nationale-Nederlanden Financiële Diensten B.V. te Amsterdam.
2.2. [eisers] hebben op hun perceel op het recreatiepark een houten chalet doen plaatsen. Voor het demonteren, transporteren, plaatsen en aansluiten van het chalet heeft [gedaagde] twee rekeningen gestuurd aan [eisers], voor een bedrag van in totaal
€ 9.195,07. [eisers] hebben de facturen onbetaald gelaten.
2.3. Bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, van 5 november 2008 van deze rechtbank (zaakgegevens: 175458 / HA ZA 08-1624), zijn [eisers] bij verstek veroordeeld tot betaling aan [gedaagde] van een bedrag ad € 9.195,07 te vermeerderen met de wettelijke rente en tot betaling van buitengerechtelijke kosten alsmede de proceskosten. Het vonnis is
op 11 november 2008 aan [eisers] betekend. Inmiddels is het vonnis van 5 november 2008 in kracht van gewijsde gegaan.
2.4. [eisers] hebben [gedaagde] op 25 mei 2009 gedagvaard in een procedure voor deze rechtbank (zaakgegevens: 185409 / HA ZA 09-995). Daarin vorderen zij een verklaring voor recht dat [gedaagde] in 2005 minder grond aan hen heeft geleverd dan zij hebben gekocht. Om die reden vorderen [eisers] in de bodemprocedure tevens veroordeling van [gedaagde] tot terugbetaling van een gedeelte van de koopprijs, vergoeding van materiële en immateriële schade en vergoeding van gemaakte kosten van rechtsbijstand.
[gedaagde] heeft in de bodemprocedure verweer gevoerd in een conclusie van antwoord die op 26 augustus 2009 genomen is.
2.5. Op 27 mei 2009 heeft [gedaagde] uit hoofde van de grosse van het vonnis
van 5 november 2008 executoriaal beslag gelegd op het perceel met chalet van [eisers] Voorts heeft zij ten laste van [eisers] uit hoofde van de grosse van het vonnis
van 5 november 2008 executoriaal beslag gelegd onder Stichting Prepensioenfonds voor het Beroepsgoederenvervoer over de Weg en de Verhuur van Mobiele Kranen te Amsterdam, zulks ter voldoening van een bedrag van in totaal € 13.160,47 te vermeerderen met rente en kosten.
3. Het geschil
3.1. [eisers] vorderen samengevat - schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 5 november 2008 en opheffing van de beslagen die uit hoofde van dat vonnis zijn gelegd. [eisers] leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] misbruik van haar bevoegdheid maakt door het vonnis van 5 november 2008 ten uitvoer te leggen,
omdat zij onevenredig zwaar getroffen worden door de beslagen, met name omdat de tenuitvoerlegging van het vonnis tot financiële problemen bij hen leidt.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het spoedeisend belang bij de vorderingen volgt voldoende uit de stellingen van [eisers]
4.2. [eisers] hebben geen rechtsmiddelen aangewend tegen het vonnis van 5 november 2008. Dat vonnis is daardoor onherroepelijk geworden. In die situatie heeft als uitgangspunt te gelden dat [gedaagde] de bevoegdheid heeft om het vonnis van 5 november 2008 ten uitvoer te leggen. Evenwel kan de bevoegdheid om een onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ten uitvoer te leggen worden misbruikt; om die reden kan de tenuitvoerlegging van het onherroepelijke vonnis worden verboden (vgl. HR 30 oktober 1992, NJ 1993,4 en HR 5 november 1993, NJ 1994,154).
4.3. Misbruik van bevoegdheid doet zich voor indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard (vgl. HR 22 april 1983, NJ 1984, 145).
Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 22 december 2006 (NJ 2007, 173) volgt dat schorsing van executie ingeval van onherroepelijk geworden uitspraken slechts bij uitzondering kan plaatsvinden. De casus die tot deze uitspraak leidde, was zo’n uitzondering. De betaling waartoe de geëxecuteerde werd veroordeeld, had reeds voor de uitspraak waarin de betalingsverplichting werd opgelegd, plaatsgevonden. Als al betaald is, kan een veroordeling tot betaling niet meer ten uitvoer worden gelegd.
4.4. Naast bovengenoemd arrest hebben [eisers] zich beroepen op een vonnis van deze rechtbank van 4 juli 2008 (LJN: BD8668), waarin de voorzieningenrechter tot het voorlopig oordeel kwam dat onder het door betaling tenietgaan van de verbintenis tot nakoming waarvoor wordt geëxecuteerd, in beginsel ook valt het tenietgaan van de verbintenis door verrekening met een tegenvordering. [eisers] beroepen zich op deze uitspraak. Zij stellen, dat zij een vordering op [gedaagde] hebben, namelijk de vordering die in de hiervoor onder 2.4 vermelde procedure aanhangig is gemaakt. Zij voeren aan dat de vordering die [gedaagde] op hen heeft door verrekening met die vordering teniet gegaan is. Om deze reden levert de tenuitvoerlegging van het vonnis van 5 november 2008 volgens [eisers] misbruik van bevoegdheid op.
De voorzieningen rechter volgt [eisers] niet in dit betoog. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.5. De stellingname van [eisers] dat de vordering van [gedaagde] teniet is gegaan omdat zij een tegenvordering hebben, zou slechts dan kunnen opgaan indien de gegrondheid van die stelling (die als een verweer tegen de vordering van [gedaagde] kan worden gezien) op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld. Vast zou moeten staan dat de vordering van [eisers] opeisbaar is of - in elk geval - op eenvoudige wijze is vast te stellen. Het een noch het ander is het geval. In haar verweer heeft [gedaagde] haar antwoord in de aanhangige bodemprocedure in het geding gebracht. Dat antwoord is een gemotiveerde betwisting van de vordering van [eisers] De vordering die [eisers] op [gedaagde] stelt te hebben, is dan ook opeisbaar noch materieel liquide. Het staat vooralsnog immers allerminst vast of [gedaagde] tot betaling aan [eisers] wordt veroordeeld en, als dat gebeurt, is de omvang van de schadevergoedingsplicht van [gedaagde] een verder geschilpunt. Omdat - anders dan kennelijk de feitelijke situatie was in de procedure die leidde tot het vonnis van 4 juli 2009 - de tegenvordering van [eisers] niet als opeisbaar is aan te merken en ook niet eenvoudig is vast te stellen, kan de stelling dat de vordering van [gedaagde] door verrekening tenietgegaan is, niet slagen.
4.6. Daarbij komt dat in het vonnis van 4 juli 2008 het faillissement van de executant groot gewicht in de schaal heeft gelegd. Zou de geëxecuteerde zijn tegenvordering op de failliet door de bodemrechter toegewezen hebben gezien, dan nog zou dat toewijzend vonnis slechts een concurrente vordering in het faillissement, waarop naar werd aangenomen geen uitkering zou volgen, opleveren. Het beroep van de geëxecuteerde op het bepaalde in artikel in artikel 53 Fw zou, indien geen verrekening werd toegelaten, illusoir zijn. Deze specifieke feiten en omstandigheden doen zich ten deze niet voor. Ook om deze reden gaat de verwijzing naar de uitspraak door [eisers] niet op.
4.7. De stelling van [eisers]s c.s. dat er sprake is van misbruik van bevoegdheid omdat de beslagen [eisers] op onevenredig zware wijze treffen in hun belangen en een noodtoestand ontstaat, wordt verworpen. [eisers] hebben verklaard dat zij door het beslag onder het prepensioenfonds in de financiële problemen komen, omdat als gevolg van dat beslag maandelijks € 300,00 wordt ingehouden op de uitkering die zij van het prepensioenfonds ontvangen en zij daardoor niet meer kunnen voldoen aan hun hypothecaire verplichtingen.
De voorzieningen rechter kan begrip opbrengen voor het feit dat de inhouding vanwege het beslag met € 300,00 per maand voor [eisers] zwaar weegt. Van een noodtoestand is echter geen sprake. De inhouding is conform de wettelijke maatstaven en kan geen grond voor schorsing van de executie of opheffing van de beslagen vormen.
4.8. De conclusie uit al het vorenstaande is dat de vorderingen van [eisers] zullen worden afgewezen.
[eisers] zullen als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- vast recht € 262,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.078,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eisers] hoofdelijk, met dien verstande dat indien en voor zover de een betaalt ook de ander daardoor zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.078,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L.J.C van Emden-Geenen en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.J. Daggenvoorde op 9 september 2009.