ECLI:NL:RBARN:2009:BJ8831

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
9 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
183965
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding uit hoofde van een autoverzekering en de stelplicht van de eiser

In deze zaak vordert eiser, een particulier, schadevergoeding van Ohra Schadeverzekeringen N.V. op basis van een all-risk autoverzekering. Eiser stelt dat zijn auto, een [automerk] 1.4 Lauréate, beschadigd is door vandalisme, waarbij hij vermoedt dat dit heeft plaatsgevonden in september 2007, toen hij merkte dat hij een van de sleutels van de auto miste. De schade aan de auto, die onder andere bestaat uit schade aan de elektronica en het interieur, is geconstateerd door een dealer. Eiser heeft echter geen duidelijke verklaring gegeven voor het schadeveroorzakende evenement, wat volgens de rechtbank essentieel is voor het vaststellen van de uitkeringsplicht van de verzekeraar. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aan zijn stelplicht heeft voldaan, omdat hij slechts een mogelijkheid heeft aangedragen zonder deze te onderbouwen met bewijs. De rechtbank wijst de vordering van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten van Ohra, die zijn begroot op € 1.081,00. De uitspraak is gedaan door mr. J.D.A. den Tonkelaar op 9 september 2009.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 183965 / HA ZA 09-717
Vonnis van 9 september 2009
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. J.A.M. van de Sande te Rotterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
OHRA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Arnhem,
gedaagde,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiser] en Ohra genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 juli 2009
- het proces-verbaal van comparitie van 21 augustus 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 20 december 2005 koopt [eiser] een personenauto, een [automerk] 1.4 Lauréate, kenteken [kenteken] – hierna als de auto aan te duiden –, voor € 12.203,28. Hij sluit bij Ohra een all-risk autoverzekering af onder polisnummer 4030526-531-002. Daarop zijn de polisvoorwaarden AUN 0704 van toepassing.
2.2. Bij een onderhoudsbeurt aan de auto op 14 januari 2008 blijkt dat de auto aan de binnenzijde zwaar beschadigd is. Er is onder meer sprake van overmatige roestvorming en schade aan de bekleding. [eiser] meldt deze schade aan Ohra en vermeldt op het schadeformulier onder meer:
Let op: betreft geen aanrijding, maar vandalisme. Schade aan electronica en interieur is geconstateerd door [automerk]-dealer [autobedrijf]. Vermoedelijk poederblusser in auto leeggespoten. Autosleutel al enige tijd zoek.
2.3. Volgens [eiser] zou deze daad van vandalisme in september 2007 kunnen hebben plaatsgevonden omdat hij toen merkte dat hij een van de sleutels van de auto miste.
2.4. Ohra laat onderzoek uitvoeren en schrijft op 1 april 2008 aan [eiser] onder meer:
In de polisvoorwaarden staat dat er geen recht bestaat op vergoeding van de schade als die is veroorzaakt op een moment dat de verzekeringsnemer geen of onvoldoende maatregelen heeft genomen om de schade te voorkomen of te beperken. Elke verzekering kent namelijk een zogenaamde schadebeperkingsplicht (…).
Uit onze informatie blijkt dat u hieraan niet heeft voldaan. Het witte bluspoeder was duidelijk zichtbaar in het hele interieur aanwezig en u heeft onvoldoende actie ondernomen om deze poeder zo snel en grondig mogelijk te (laten) verwijderen.
Volgens de expert heeft het agressieve bluspoeder zijn werk gedaan waardoor de schade aan de auto nagenoeg onherstelbaar is geworden.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert – samengevat – veroordeling van Ohra tot betaling van € 7.830,14, vermeerderd met rente en kosten en veroordeling om de meerdere door [eiser] geleden schade en te lijden schade te vergoeden, meer in het bijzonder bestaande uit de kosten die verbonden zijn aan het bezit van de auto vanaf 15 september 2007 tot aan de dag dat Ohra de auto inneemt, als op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
3.2. Ohra voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Ohra stelt allereerst de vraag wat het schadeveroorzakende evenement is geweest. Dat is niet duidelijk. Volgens Ohra is er sprake van schade die is veroorzaakt door gebruik van een poederblusser. [eiser] oppert de mogelijkheid dat er sprake is geweest van vandalisme en wijst daarbij op het feit dat hij een van de sleutels van de auto sinds september 2007 kwijt is. Gesteld noch gebleken is dat in de auto is ingebroken. Evenmin echter is gesteld of gebleken dat de sleutel van [eiser] gestolen is. Een en ander betekent dat er vele mogelijkheden zijn waarop de schade aan de auto kan zijn ontstaan, die bovendien verschillende gevolgen hebben voor de uitkeringsplicht van Ohra. [eiser] noemt als eiser slechts één daarvan, als veronderstelling.
4.2. De rechtbank is het gezien de stukken en gehoord de verklaring van [eiser] ter comparitie, eens met Ohra dat [eiser] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. Hij stelt dat er schade is aan zijn auto en die schade staat vast. [eiser] geeft echter geen verklaring voor de oorzaak hiervan en daarmee geen grondslag voor het aanspreken van de verzekeraar.
4.3. Ook al is het zo dat onder bepaalde omstandigheden van de verzekerde geen bewijs van het schadeveroorzakend evenement gevergd kan worden, wel moet van hem als eiser in een procedure worden gevergd dat hij als schadeveroorzakend evenement een feit stelt en zonodig bewijst – hoe ‘licht’ dit bewijs dan ook kan zijn – dat tot een uitkeringsplicht van de verzekeraar leidt. [eiser] doet dat niet. Hij legt slechts een mogelijkheid aan de rechtbank voor. Door de onzekerheid omtrent de oorzaak van de schade is niet vast te stellen of [eiser] tijdig aangifte heeft gedaan en voldoende schadebeperkende maatregelen heeft genomen.
4.4. De rechtbank realiseert zich dat na het voorgaande de vraag of en, zo ja, wanneer zich een situatie heeft voorgedaan waarin het [eiser] duidelijk behoorde te zijn dat het niet nemen van maatregelen de aan zijn auto ontstane schade zou verergeren, zelfs aanzienlijk zou verergeren, die ter comparitie centraal stond, niet meer behandeld zal worden. Het is echter bij herhaalde lezing van de stukken en [eiser]’ verklaring ter comparitie duidelijk dat de vordering van [eiser] reeds op de voorvraag – op welk schadetoebrengend evenement dat onder de verzekering valt, grondt hij zijn vordering? – moet stranden. Zonder dat [eiser] aan zijn stelplicht heeft voldaan is het voor Ohra niet mogelijk om de vraag of en, zo ja, wanneer zich een situatie heeft voorgedaan waarin het [eiser] duidelijk behoorde te zijn dat het niet nemen van maatregelen de aan zijn auto ontstane schade zou verergeren, zelfs aanzienlijk zou verergeren, te beantwoorden.
4.5. De slotsom is dat de vordering als onvoldoende onderbouwd moet worden afgewezen.
4.6. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Ohra worden begroot op:
- vast recht € 313,00
- salaris advocaat 768,00 (2,0 punten × tarief € 384,00)
Totaal € 1.081,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Ohra tot op heden begroot op € 1.081,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2009.