ECLI:NL:RBARN:2009:BJ7672
Rechtbank Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Huurgeschil tussen Gelredome en gemeente Arnhem over de ruimte onder de oost-tribune
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Arnhem op 14 september 2009 uitspraak gedaan in een huurgeschil tussen de besloten vennootschap Gelredome en de gemeente Arnhem. De kern van het geschil betrof de vraag of de ruimte onder de oost-tribune van het Gelredome-stadion tot het gehuurde behoort. Gelredome had eerder de opdracht gekregen om bewijs te leveren dat deze ruimte onderdeel uitmaakte van de huurovereenkomst. De kantonrechter oordeelde dat Gelredome hierin niet was geslaagd.
Gelredome heeft twee getuigen gehoord die betrokken waren bij de onderhandelingen over de huurovereenkomst. De eerste getuige, voormalig directeur van Gelredome, verklaarde dat er tijdens de onderhandelingen over het reddingsplan voor Vitesse een gat van € 700.000,00 was tussen de huur die Vitesse kon betalen en de huur die de gemeente Arnhem vroeg. Hij stelde dat het verhuren van de ruimte onder de oost-tribune een optie was om extra inkomsten te genereren, maar dat deze optie niet expliciet is besproken in de slotbijeenkomst. De tweede getuige, de huidige directeur van Gelredome, bevestigde dat er gesprekken waren over het gebruik van de oost-tribune, maar dat de ruimte niet als gehuurd werd beschouwd.
De gemeente Arnhem heeft in contra-enquête ook een getuige gehoord, die bevestigde dat de ruimte onder de oost-tribune niet in de huurovereenkomst was opgenomen. De kantonrechter concludeerde dat de verklaringen van de getuigen niet voldoende bewijs opleverden dat de ruimte onder de oost-tribune tot het gehuurde behoorde. De kantonrechter oordeelde dat Gelredome niet had bewezen dat de ruimte onderdeel uitmaakte van de huurovereenkomst en wees de vordering van Gelredome af.
Als gevolg hiervan werd Gelredome in het ongelijk gesteld en veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de gemeente Arnhem, die op € 2.200,00 werden begroot. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door de kantonrechter P.J. Wiegman.