ECLI:NL:RBARN:2009:BJ6545

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
19 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
169331
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over erfdienstbaarheid en recht van voetpad tussen buren

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem is behandeld, gaat het om een geschil tussen buren over een erfdienstbaarheid en het recht van voetpad. De eiseres, eigenaar van een woning, stelt dat de gedaagden, die sinds 2000 eigenaar zijn van een aangrenzend perceel, onrechtmatig haar eigendomsrecht schenden door een strook grond langs haar schutting in gebruik te nemen. De eiseres vordert onder andere de verwijdering van een houten paneel en andere objecten die haar toegang tot de achterzijde van haar woning belemmeren. De gedaagden vorderen in reconventie dat de eiseres een stenen tuinmuur terugplaatst en de erfdienstbaarheid opheft, omdat zij stellen dat de eiseres geen belang heeft bij het gebruik ervan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen het eens zijn over de loop van de erfgrens en dat de strook grond aan de achterzijde van de woning van de eiseres behoort. De rechtbank oordeelt dat de gedaagden niet door verjaring eigenaar zijn geworden van deze strook grond en dat de eiseres recht heeft op toegang tot deze grond. De rechtbank wijst de vorderingen van de eiseres af, omdat zij geen belang heeft bij de verwijdering van de bestrating op de strook grond. Ook de vorderingen van de gedaagden worden afgewezen, omdat de rechtbank oordeelt dat de muur niet hun eigendom was en dat de eiseres recht heeft op het gebruik van het voetpad.

De rechtbank concludeert dat zowel de vorderingen in conventie als die in reconventie worden afgewezen. De eiseres wordt veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden, die zijn begroot op € 1.384,00, en in de proceskosten van haar eigen advocaat, die zijn begroot op € 565,00. Dit vonnis is gewezen door mr. A.E.M. Overkamp en openbaar uitgesproken op 19 augustus 2009.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 169331 / HA ZA 08-681
Vonnis van 19 augustus 2009
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. S. Schuurman te Tiel,
tegen
[gedaagden],
beiden wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. A.G. Ouwejan te Culemborg.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagden] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 augustus 2008,
- het proces-verbaal van comparitie van 17 november 2008,
- de akte van [eiseres] houdende uitlating voortzetting procedure,
- de akte voortprocederen van [eiseres], tevens houdende akte vermeerdering van eis,
- de akte van [gedaagden].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn buren van elkaar. [gedaagden] zijn sinds 9 juni 2000 eigenaren van het woonhuis met tuinschuur en erf aan de [adres] te [woonplaats], kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie H nummers 775 en 776. [eiseres] is op 30 januari 2006 eigenaar geworden van de woning met ondergrond, tuin en verder aanbehoren, gelegen aan de [adres] te [woonplaats], kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie H nummers 777 en 778.
2.2. [eiseres] heeft vanaf de achtergevel van haar woning aan de zijde van [gedaagden] een schutting. Deze schutting loopt door tot aan de achterzijde van haar tuin en vervolgens langs de achtergrens in de richting van [adres]a (perceel nummer 779). In de schutting (ongeveer halverwege) is een deur die uitkomt in de tuin / op het terras van [gedaagden]
2.3. Naast het perceel van [gedaagden] ligt de [straat]. In een akte van ruilverkaveling van 1 november 1971 is het recht van voetpad van en naar de [straat] gevestigd ten behoeve van het perceel met nummer 779 en ten laste van het perceel met nummer 778 alsmede ten behoeve van perceel 778 en ten laste van perceel 775. Deze erfdienstbaarheid is opgenomen in de transportaktes van 9 juni 2000 en 30 januari 2006.
2.4. Om vanuit hun achtertuinen naar de [straat] te gaan moeten de eigenaar van het huis aan de [adres]a en [eiseres] door de deur in de schutting van [eiseres] en over het terras van [gedaagden] Daarna moet zij om een schutting heen om de doorgang naar de [straat] te bereiken. De schutting is geplaatst op – naar schatting – ongeveer een meter van de afrastering tussen het perceel van [gedaagden] en de [straat].
2.5. Tussen de woningen van partijen is een ruimte, aangeduid als ‘de steeg’, die door een deur met een slot aan de voorzijde en een paneel aan de achterzijde is afgesloten. [gedaagden] hebben een sleutel van de deur aan de voorzijde. Deze deur is alleen via hun perceel bereikbaar. Het paneel aan de achterzijde is alleen via de tuin / het terras van [gedaagden] toegankelijk. [gedaagden] hebben spullen in de steeg opgeslagen.
2.6. Op 24 januari en 6 februari 2006 heeft het kadaster een grensreconstructie uitgevoerd. Hieruit blijkt dat [gedaagden] aan de achterzijde van hun woning een strook grond in gebruik hebben die behoort bij het perceel van [eiseres], maar die vanuit de woning van [eiseres] bezien ligt aan de buitenzijde van haar schutting. Verder loopt de perceelsgrens door de steeg zo dat ieder van partijen eigenaar is van een deel daarvan.
2.7. Aan de voorzijde van de woningen van partijen stond een stenen tuinmuur die vanaf de woning van [eiseres] op het perceel van [gedaagden] was gebouwd. [eiseres] heeft die muur verwijderd.
2.8. De relatie tussen partijen is verstoord.
3. Het geschil
in conventie
3.1. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat [gedaagden] onrechtmatig jegens haar handelen door inbreuk te maken op haar eigendomsrecht en op het haar toekomende recht van voetpad. Zij voert daartoe aan dat [gedaagden] de strook grond langs haar schutting aan de achterzijde van de woningen zonder recht in gebruik hebben. Voorts verwijt zij [gedaagden] dat zij de steeg geheel hebben afgesloten zodat zij daartoe geen toegang meer heeft. Tot slot belemmeren [gedaagden] haar de vrije doorgang naar de [straat] door een extra schutting te plaatsen en op het pad spullen op te slaan. [eiseres] vordert daarom na wijziging van eis [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis
a) het houten paneel aan de achterzijde van de steeg te verwijderen en verwijderd te houden
b) alle materialen die zich in de steeg op het perceel van [eiseres] bevinden te verwijderen en verwijderd te houden
c) het slot aan de houten poort aan de voorzijde van de steeg te verwijderen en verwijderd te houden alsmede eventuele gevolgschade hierdoor te herstellen
d) alle objecten, bestrating en beplanting op de betreffende strook grond aan de achterzijde op het perceel van [eiseres] te verwijderen en verwijderd te houden
e) alle objecten (houten schutting en voorwerpen) op het kadastrale perceel 775 die de toegang tot de [straat] in het kader van de erfdienstbaarheid belemmeren te verwijderen en verwijderd te houden
alles telkens op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag of dagdeel dat [gedaagden] in gebreke blijven aan de veroordeling te voldoen, met veroordeling van [gedaagden] tot betaling van buitengerechtelijke kosten en van de proceskosten.
3.2. [gedaagden] voeren gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.3. [gedaagden] vorderen op hun beurt dat [eiseres] wordt veroordeeld de stenen tuinmuur in de oorspronkelijke staat terug te plaatsen nabij de erfafscheiding aan de voorzijde van hun woning, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag of dagdeel dat [eiseres] in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen. Zij voeren daartoe aan dat de muur hun eigendom was, dat deze diende als erfafscheiding en dat [eiseres] geen recht had deze zonder overleg te verwijderen. [gedaagden] stellen voorts dat [eiseres] in feite niet of nauwelijks gebruik maakt van haar recht van voetpad, zodat zij bij handhaving daarvan geen belang heeft, terwijl het gebruik van het recht een grote inbreuk op hun privacy oplevert. Zij vorderen daarom tevens opheffing van de erfdienstbaarheid en veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.4. [eiseres] voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie en in reconventie
4.1. Bij de beoordeling van het geschil stelt de rechtbank voorop dat partijen ter comparitie hebben verklaard dat zij het eens zijn over de loop van de erfgrens zoals die door het kadaster is aangewezen. Van die kadastrale grens zal daarom worden uitgegaan.
de strook grond aan de achterzijde
4.2. Zoals reeds is vermeld ligt aan de buitenzijde van de schutting achter de woning van [eiseres] nog een strook grond die tot haar kadastrale percelen behoort. [gedaagden] hebben deze strook grond in gebruik. Optisch maakt deze strook deel uit van hun tuin / terras. Het gaat om een strook van ongeveer 27 centimeter breed aan de zijde van de woningen en 44 centimeter breed tegen de achtergrens. [eiseres] wenst deze strook zelf te gebruiken als pad om aan de achterzijde van haar tuin en schutting te komen.
[gedaagden] stellen dat zij door verjaring eigenaar van deze strook grond zijn geworden, althans dat zij een recht hebben deze strook te gebruiken op grond van afspraken tussen eerdere eigenaren. Zij betwisten voorts de noodzaak voor [eiseres] om juist over deze strook grond naar de achterzijde van haar tuin en schutting te willen.
4.3. Vooropgesteld wordt dat [gedaagden] alleen door verjaring eigenaar van de strook grond zijn geworden wanneer komt vast te staan dat er sprake is van onafgebroken bezit van [gedaagden] en hun rechtsvoorgangers gedurende tien jaar bij bezit te goeder trouw althans twintig jaar.
4.4. Omdat [gedaagden] de grond nog geen tien jaar in hun bezit hebben, kan in het midden blijven of zij bezitter te goeder trouw zijn of niet. Ook als zij als bezitter te goeder trouw zouden kunnen worden aangemerkt levert hen dat geen eigendomsverkrijging op. Daarom is het van belang te weten hoe de situatie was voordat [gedaagden] de grond in hun bezit kregen.
4.5. Bij de stukken bevindt zich een schriftelijke verklaring van [betrokkene], de rechtsvoorganger van [gedaagden], van 16 oktober 2007 waaruit blijkt dat hij vanaf 1 december 1988 tot 9 juni 2000 heeft gewoond op het adres [adres] te [woonplaats]. Hij verklaart dat hij de strook grond van zijn buurman mocht gebruiken, omdat deze buurman de schutting op zijn perceel graag recht (in het verlengde van het woonhuis, rb.) wilde zetten. Hij voegt daar aan toe dat hij [gedaagden] heeft verteld dat het stukje grond niet aan hem toebehoorde. Nu [betrokkene] zichzelf niet als rechthebbende beschouwde, is toen van bezit geen sprake geweest. [gedaagden] hebben hiertegenover geen feiten of omstandigheden aangedragen die tot een andere conclusie zouden kunnen leiden. De slotsom is dat [gedaagden] niet door verjaring eigenaar van de strook grond zijn geworden.
4.6. De stelling van [gedaagden] dat zij rechten kunnen ontlenen aan tussen hun rechtsvoorgangers gemaakte afspraken gaat niet op. Uitgangspunt is immers dat een overeenkomst alleen partijen bindt. Niet gesteld of gebleken is dat de rechtsvoorgangers van partijen zodanige afspraken hebben gemaakt dat ook de partijen in deze procedure daar aan gebonden zijn.
4.7. Dat betekent dat [eiseres] nog altijd eigenaar is van de strook grond. [gedaagden] zullen [eiseres] daarom de toegang tot die strook grond moeten verschaffen en de grond daartoe moeten vrij houden van beplanting en voorwerpen. Dat [eiseres] daar weinig belang bij lijkt te hebben doet daarbij niet ter zake. Wel geldt de algemene regel dat [eiseres] bij de uitoefening van haar eigendomsrecht de rechten en belangen van [gedaagden] in acht behoort te nemen. Zij mag haar eigendomsrecht niet uitoefenen op een jegens [gedaagden] onrechtmatige wijze.
4.8. Niet betwist is dat de strook grond betegeld is en dat zich daarop geen beplanting of andere voorwerpen bevinden. [eiseres] kan de strook grond dus zonder nadere maatregelen gebruiken. Gelet op hetgeen [eiseres] heeft aangevoerd (zij wil de grond als pad gebruiken) valt niet in te zien welk belang zij heeft bij haar vordering de strook grond óók te ontdoen van de bestrating die daar al jarenlang ligt. Haar vordering wordt daarom afgewezen.
de steeg
4.9. [eiseres] vordert verwijdering van het slot van de poort aan de voorzijde op grond van de stelling dat zij eigenaar is van de poort en dat [gedaagden] daarop zonder haar toestemming een slot hebben aangebracht. Volgens [eiseres] is de poort aan haar woning bevestigd en is zij door natrekking eigenaar geworden. Uit de overgelegde foto’s en ter comparitie is gebleken dat de poort is bevestigd aan een houten balk die tegen de woning van [eiseres] staat, maar op het perceel van [gedaagden] De rechtbank deelt het standpunt van [eiseres] dat sprake is van natrekking niet. Niet gesteld of gebleken is immers dat de poort en de balk onlosmakelijk met de woning van [eiseres] zijn verbonden op een zodanige wijze dat verwijdering daarvan aanmerkelijke schade aan de woning zou opleveren. Dit leidt tot de conclusie dat [gedaagden] eigenaar zijn van de poort. De vordering van [eiseres] berust dus op een verkeerd uitgangspunt en zal daarom worden afgewezen. Overigens hebben [gedaagden] voldoende gemotiveerd dat zij vanwege eerdere diefstal belang hebben bij handhaving van het slot. Indien daartoe aanleiding bestaat kunnen zij eenvoudig een sleutel van de poort aan [eiseres] afgeven. Ook daarom is er geen reden de vordering tot verwijdering van het slot met herstel van eventuele gevolgschade toe te wijzen.
4.10. Nu beide partijen eigenaar zijn van een deel van de ruimte tussen hun woningen, moeten zij daar ook beiden toegang toe kunnen hebben. Ten aanzien van het paneel aan de achterzijde wordt het volgende overwogen. Het gaat om een losstaand paneel dat vóór, althans in de ruimte tussen de beide zijmuren is geplaatst. [eiseres] kan via de deur in haar schutting naar het paneel en door dit te verwijderen kan zij in de steeg komen. Deze situatie bestond al voordat partijen de eigendom van hun woningen verkregen. [gedaagden] hebben een gerechtvaardigd belang de toegang tot de steeg op deze wijze af te sluiten, niet alleen uit esthetisch oogpunt, maar vooral om te voorkomen dat hun zoontje in de steeg komt. Dit belang moet worden afgezet tegen het feit dat de steeg vermoedelijk slechts enkele keren per jaar voor wat onderhoudswerkzaamheden betreden zal worden. De rechtbank acht dit daarom een aanvaardbare oplossing, ondanks het feit dat het paneel door de grootte en het gewicht wat lastig te hanteren is. De vordering van [eiseres] het paneel te verwijderen zal daarom worden afgewezen.
4.11. [gedaagden] hebben in de steeg materialen opgeslagen. Deze liggen echter op hun deel van de ruimte. Zo lang de steeg toegankelijk blijft is daartegen geen bezwaar. Niet gesteld of gebleken is dat de steeg niet toegankelijk is, zodat de vordering van [eiseres] tot verwijdering van de materialen zal worden afgewezen.
het recht van voetpad
4.12. [gedaagden] erkennen het bestaan van het recht van voetpad, dat [eiseres] in staat stelt vanaf de achterzijde van haar woning via het perceel van [gedaagden] naar de openbare weg te gaan. [gedaagden] vorderen in reconventie de opheffing van deze erfdienstbaarheid. Zij voeren daartoe aan dat [eiseres] daarbij geen belang heeft en dat zij er slechts gebruik van maakt om hen dwars te zitten. [gedaagden] voeren voorts aan dat het gebruik van het recht van voetpad door [eiseres] een grote inbreuk op hun woongenot oplevert.
4.13. In artikel 5:79 BW is bepaald dat de rechter op vordering van de eigenaar van het dienende erf een erfdienstbaarheid kan opheffen indien de eigenaar van het heersende erf geen redelijk belang bij de uitoefening meer heeft en het niet aannemelijk is dat het redelijk belang daarbij zal terugkeren. [eiseres] heeft ter onderbouwing van haar belang in het bijzonder aangevoerd dat zij met haar fiets of met de afvalcontainers (kliko’s) over het voetpad naar de [straat] wil kunnen gaan. Daarmee is het belang gegeven. Dat [eiseres] van deze mogelijkheid niet of nauwelijks gebruik maakt doet daar niet aan af. In dit verband is van belang dat de verstandhouding tussen partijen verstoord is, zodat het begrijpelijk is dat [eiseres] weinig of geen gebruik maakt van haar recht. Dat zij daarbij geen belang meer zou hebben kan daar dus niet uit worden afgeleid. [gedaagden] hebben geen andere feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een andere conclusie zouden kunnen leiden. Sterker nog: het recht van voetpad geldt ook voor de bewoners van de woning aan de [adres]a (perceel 779) en [gedaagden] hebben te kennen gegeven dat dit recht voor hen gehandhaafd kan blijven. Niet valt in te zien waarom zij wel belang zouden hebben bij de erfdienstbaarheid en [eiseres], de eigenaar van de tussenliggende woning, niet. Uit het voorgaande volgt dat niet is voldaan aan het vereiste voor opheffing van een erfdienstbaarheid.
4.14. Het feit dat de uitoefening van de erfdienstbaarheid een inbreuk vormt op de eigendomsrechten en de persoonlijke levenssfeer van [gedaagden] is inherent aan het karakter van een erfdienstbaarheid. Dit levert op zichzelf niet een onvoorziene omstandigheid als bedoeld in artikel 5:78 BW op die opheffing van de erfdienstbaarheid rechtvaardigt. Op grond van het voorgaande zal de daartoe strekkende reconventionele vordering worden afgewezen.
4.15. [eiseres] stelt zich ter onderbouwing van haar vordering sub e op het standpunt dat zij op grond van de erfdienstbaarheid het recht heeft op onbelemmerde doorgang over het perceel van [gedaagden] Daaruit volgt naar haar mening dat [gedaagden] haar in staat moeten stellen in een rechte lijn vanaf de doorgang in de schutting naar de [straat] te gaan. [gedaagden] betwisten dat.
4.16. Vooropgesteld wordt dat de wijze van uitoefening van een erfdienstbaarheid wordt bepaald door de akte van vestiging en, voor zover in die akte regelen daaromtrent ontbreken, door de plaatselijke gewoonte (artikel 5:73 BW). In de akte waarbij de erfdienstbaarheid is gevestigd is omtrent het gebruik niets bepaald. Nu het hier gaat om een recht van voetpad betekent dit dat de eigenaar van het dienende erf bevoegd is aan te wijzen hoe het voetpad moet lopen en de loop te verplaatsen zelfs als het genot van de eigenaar van het heersende erf daardoor afneemt (TM, Parl. Gesch. 5, 264). Uiteraard mogen de belangen van de eigenaar van het heersende erf niet onredelijk worden aangetast en het is ook niet zo dat de erfdienstbaarheid naar een ander perceel kan worden verlegd.
4.17. Gelet op de geringe omvang van de percelen betekent de erfdienstbaarheid dat [eiseres] nagenoeg midden over het terras van [gedaagden] moet om bij de [straat] te komen. Dat (de rechtsvoorgangers van) [gedaagden] maatregelen hebben genomen om het voetpad zoveel mogelijk naar de rand van hun perceel te verplaatsen en door een extra schutting uit het zicht te houden acht de rechtbank daarom gerechtvaardigd. Dat [eiseres] daardoor vanuit haar tuin niet recht kan oversteken naar de [straat] maar daarvoor een omweg van enkele meters moet maken is in het licht hiervan niet onredelijk. Al helemaal niet nu de extra schutting er al stond toen [eiseres] haar woning kocht, zodat zij op de hoogte was van de situatie. Buiten dat moeten [gedaagden] de doorgang wel vrij laten. [gedaagden] hebben gedurende enige tijd spullen opgeslagen op het pad tussen de schutting en de afrastering met de [straat]. Niet betwist is echter dat zij deze spullen op eerste afroep hebben verwijderd en dat de doorgang daarna ongehinderd is gebleven. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor toewijzing van de vordering van [eiseres] [gedaagden] te veroordelen het pad vrij te houden op straffe van verbeurte van een dwangsom.
De stenen tuinmuur aan de voorzijde
4.18. Uitgangspunt is dat de eigendom van de grond ook de gebouwen en werken omvat die duurzaam met de grond zijn verenigd, tenzij ze bestanddeel zijn van eens anders onroerende zaak (artikel 5:20 BW). Vast staat dat de muur op de grond van [gedaagden] stond. [eiseres] heeft echter betoogd dat zij door natrekking eigenaar van de tuinmuur was omdat deze met haar woning was verbonden en daarvan een bestanddeel was. [gedaagden] hebben dat niet weerlegd. De stelling dat de muur hun eigendom was, is dus onjuist, zodat zij op die grond geen herstel in de oude staat kunnen verlangen. Hoewel het, gelet op het feit dat de muur als erfafscheiding diende, op zijn plaats was geweest wanneer [eiseres] over de verwijdering daarvan overleg met [gedaagden] had gepleegd, is het achterwege laten daarvan onvoldoende om de vordering van [gedaagden] toe te wijzen. De vordering wordt daarom afgewezen.
4.19. Uit het voorgaande volgt dat zowel de vorderingen in conventie als die in reconventie worden afgewezen.
4.20. [eiseres] zal als de in conventie in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten en de nakosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- betaald vast recht € 63,50
- in debet gesteld vast recht 190,50
- salaris advocaat 1.130,00 (2,5 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.384,00.
[gedaagden] zullen als de in reconventie in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op € 565,00 (2,5 punten × factor 0,5 × tarief € 452,00) voor salaris advocaat.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 1.384,00, te voldoen aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 19.23.25.752 ten name van Arrondissement 533 Arnhem onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer,
5.3. veroordeelt [eiseres] tevens in de nakosten, aan de zijde van [gedaagden] bepaald op € 131,00 voor nasalaris advocaat te vermeerderen voor het geval betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden en nodig is geweest, met € 68,00 voor nasalaris advocaat, eveneens te voldoen aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 19.23.25.752 ten name van Arrondissement 533 Arnhem onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer,
in reconventie
5.3. wijst de vorderingen af,
5.4. veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 565,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E.M. Overkamp en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2009.