Economische politierechter
Parketnummer : 05/987508-08
Datum zitting : 18 augustus 2009
Datum uitspraak : 1 september 2009
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats]
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
verdachte op of omstreeks 16 mei 2008, in de gemeente Lingewaard, al dan niet opzettelijk, één of meerdere dieren, te weten 65 lammeren, althans een aantal lammeren, heeft gehouden, (zulks) terwijl die lammeren niet overeenkomstig de Regeling identificatie en registratie van dieren waren geïdentificeerd en/of geregistreerd, immers waren die lammeren niet binnen één maand na de geboorte gemerkt;
artikel 39 Regeling identificatie en registratie van dieren
2.
hij op of omstreeks 16 mei 2008, in de gemeente Lingewaard, al dan niet opzettelijk, een dier, te weten een rund, heeft gehouden, (zulks) terwijl dat rund niet overeenkomstig de Regeling identificatie en registratie van dieren was geïdentificeerd en/of geregistreerd, immers was bij dat rund niet overeenkomstig het gestelde in artikel 15 eerste lid van genoemde regeling binnen 3 werkdagen vanaf de dag van de geboorte één of meerdere merken aangebracht;
3.
verdachte op of omstreeks 18 mei 2008, althans in of omstreeks de maand mei 2008, althans in 2008, in de gemeente Lingewaard, althans in Nederland, als degene die ingevolge de Regeling identificatie en registratie van dieren gegevens moet melden, bijhouden of vermelden op daartoe bestemde bescheiden, dit al dan niet opzettelijk niet volledig, juist en naar waarheid heeft
gedaan, hierin bestaande dat verdachte toen aldaar als houder van het bedrijfsregister in dat register 16 mei 2008 als datum van geboorte van het kalf met de identificatiecode NL 486736637 heeft aangetekend, terwijl dat kalf begin mei 2008 was geboren, in elk geval voor 16 mei 2008;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 18 augustus 2009 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot betaling van een geldboete van € 6.000,00, subsidiair 120 dagen hechtenis, waarvan € 4.000,00 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. .
Verdachte heeft het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Verdachte heeft ter terechtzitting, ten aanzien van feit 1, aangevoerd dat de regeling met betrekking tot het merken van schapen per 1 juli 2009 is gewijzigd. Voor schapen geboren vóór 1 juli 2009 geldt dat het eerste oormerk moet worden aangebracht binnen één maand na de geboorte en dat het tweede oormerk binnen zes maanden na de geboorte moet worden aangebracht, terwijl voor schapen geboren vanaf 1 juli 2009 geldt dat beide merken uiterlijk zes maanden na de geboortedatum moeten worden aangebracht. Verdachte doet een beroep op de wetswijziging en verzoekt de nieuwe regeling, als zijnde de voor hem gunstigste bepaling, toe te passen.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de verplichting tot het aanbrengen van merken bij schapen is blijven bestaan en dat er daarom geen sprake hoeft te zijn van gewijzigd inzicht in de strafwaardigheid van het feit zodat verdachte geen beroep op de nieuwe regeling toekomt.
Beoordeling door economische politierechter
De economische politierechter overweegt als volgt.
Voor een geslaagd beroep op artikel 1, lid 2 van het Wetboek van Strafrecht dient sprake te zijn van een wetswijziging die voortvloeit uit een gewijzigd inzicht van de wetgever met betrekking tot de strafwaardigheid van het feit. In de toelichting op de Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 23 maart 2009, nr. TRCJZ/2009/761, houdende wijziging van diverse veterinairrechtelijke regelingen, gepubliceerd op 31 maart 2009 in de Staatscourant, nr. 62 wordt het volgende hierover vermeld:
“Verordening (EG) nr. 21/2004 staat toe dat lidstaten voor het aanbrengen van de merken bij schapen en geiten zelf een termijn bepalen waarbinnen de dieren moeten zijn gemerkt. Deze termijn mag niet langer bedragen dan zes maanden. In artikel 34, derde lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren is bepaald binnen welke termijn schapen en geiten moeten zijn gemerkt. Hiervoor gold totnogtoe dat het eerste merk binnen een maand na de geboorte moest zijn aangebracht. Voor het tweede merk gold een termijn van zes maanden na de geboorte. Door middel van onderdeel I wordt de merktermijn verruimd. Schapen en geiten moeten zijn gemerkt binnen een termijn van 6 maanden na de geboorte. Door deze wijziging heeft het bedrijfsleven langer de tijd om schapen en geiten te merken. De eis, dat schapen en geiten in ieder geval volledig zijn gemerkt voordat zij worden afgevoerd of over de openbare weg worden verplaatst, blijft overigens onverkort van toepassing.”
Bij brief van 6 maart 2009 heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de Tweede Kamer als volgt op de hoogte gebracht van de wijziging:
“Verordening (EG) nr. 21/2004 geeft aan dat de lidstaten de merktermijn mogen bepalen, met een uiterste merktermijn van zes maanden. Tot op heden worden in Nederland twee termijnen voor het identificeren gehanteerd: een termijn van maximaal dertig dagen voor het eerste identificatiemiddel en een termijn van maximaal zes maanden voor het tweede identificatiemiddel. Per 1 juli 2009 zal ik de termijn voor beide identificatiemiddelen op maximaal zes maanden zetten, onder de voorwaarde dat in geval van afvoer van de locatie van geboorte beide identificatiemiddelen voorafgaand aan de afvoer moeten zijn in- of aangebracht. Reden van deze wijziging is dat deze termijn beter aansluit bij de nieuwe mogelijkheden voor identificatiemiddelen en ook bij de wens van een deel van de sector dat er voorstander van is de dieren niet te jong te identificeren. De houders die hun dieren wel op jonge leeftijd willen identificeren, kunnen dit blijven doen.”
Uit het voorgaande volgt dat de wijziging van de regeling niet is ingegeven door een gewijzigd inzicht over de strafwaardigheid van het feit maar door een praktisch motief, namelijk een betere aansluiting bij nieuwe mogelijkheden voor identificatiemiddelen en door de wens van de sector om dieren niet te jong te identificeren. Van een verandering in de wetgeving als bedoeld in artikel 1, lid 2 van het Wetboek van Strafrecht is daarom geen sprake.
De economische politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
verdachte op 16 mei 2008, in de gemeente Lingewaard, opzettelijk, dieren, te weten 65 lammeren heeft gehouden, (zulks) terwijl die lammeren niet overeenkomstig de Regeling identificatie en registratie van dieren waren geïdentificeerd en geregistreerd, immers waren die lammeren niet binnen één maand na de geboorte gemerkt;
2.
hij op 16 mei 2008, in de gemeente Lingewaard, opzettelijk, een dier, te weten een rund, heeft gehouden, (zulks) terwijl dat rund niet overeenkomstig de Regeling identificatie en registratie van dieren was geïdentificeerd en geregistreerd, immers was bij dat rund niet overeenkomstig het gestelde in artikel 15 eerste lid van genoemde regeling binnen 3 werkdagen vanaf de dag van de geboorte één of meerdere merken aangebracht;
3.
verdachte op 18 mei 2008, althans in of omstreeks de maand mei 2008, althans in 2008, in Nederland, als degene die ingevolge de Regeling identificatie en registratie van dieren gegevens moet melden, bijhouden of vermelden op daartoe bestemde bescheiden, dit opzettelijk niet volledig, juist en naar waarheid heeft gedaan, hierin bestaande dat verdachte toen aldaar als houder van het bedrijfsregister in dat register 16 mei 2008 als datum van geboorte van het kalf met de identificatiecode NL 486736637 heeft aangetekend, terwijl dat kalf voor 16 mei 2008 was geboren;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 34 van de Regeling identificatie en registratie van dieren, opzettelijk begaan;
feit 2:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 15 jo. artikel 39 van de Regeling identificatie en registratie van dieren, opzettelijk begaan;
feit3:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 43 van de Regeling identificatie en registratie van dieren, opzettelijk begaan.
4b. De strafbaarheid van de feiten
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de economische politierechter rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 28 mei 2009. Voorts heeft de economische politierechter rekening gehouden met de financiële omstandigheden van verdachte, zoals die ter terechtzitting door hem zijn verwoord.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, de artikelen 96 en 105 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en de artikelen 15, 34, 39 en 43 van de Regeling identificatie en registratie van dieren.
De economische politierechter, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
Betaling van een geldboete van € 6.000,00 (zesduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door de duur van 65 dagen hechtenis.
Bepaalt dat van deze geldboete € 4.000,00 (vierduizend euro), subsidiair 50 dagen hechtenis, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Bepaalt voorts dat het onvoorwaardelijke deel van de geldboete kan worden betaald in 8 (acht) éénmaandelijkse termijnen van € 250,00 (tweehonderd en vijftig euro).
Aldus gewezen door:
mr. M. Jurgens, economische politierechter,
in tegenwoordigheid van mr. H.G. Eskes, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze economische politierechter op 1 september 2009.