ECLI:NL:RBARN:2009:BJ6374

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
23 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/4228
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van vervoersvoorziening en woningaanpassing in het kader van de Wmo

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 23 juli 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een vervoersvoorziening in de vorm van een side-by-side-fiets, welke door verweerder was toegekend. Echter, verweerder had ook een woningaanpassing als voorwaarde gesteld voor de toekenning van deze vervoersvoorziening. Eiseres was van mening dat de aanpassing van de berging voor de stalling van de fiets niet als een woonvoorziening kon worden aangemerkt volgens de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De rechtbank oordeelde dat de aanpassing niet voldeed aan de criteria van de Wmo en dat verweerder niet had voldaan aan zijn onderzoeksplicht. Verweerder had slechts één offerte geaccepteerd zonder overleg met eiseres en had de door haar aangedragen alternatieven niet onderzocht. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd bepaald dat de gemeente Barneveld het griffierecht aan eiseres diende te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 08/4228
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 23 juli 2009
inzake
[naam], eiseres,
wonende te [woonplaats],
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 13 augustus 2008.
2. Procesverloop
Op 22 augustus 2007 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een vervoersvoorziening in de vorm van een side-by-side-fiets.
Bij besluit van 23 april 2008 heeft verweerder de gevraagde vervoersvoorziening toegekend. Bij afzonderlijk besluit van dezelfde datum heeft verweerder eiseres een woonvoorziening in de vorm van een woningaanpassing toegekend. In beide besluiten is eiseres meegedeeld dat zij voor de voorziening mogelijk een eigen bijdrage betaalt.
Tegen het besluit waarbij eiseres een woonvoorziening is toegekend heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 16 juni 2009. Eiseres is daar in persoon verschenen, begeleid door haar partner. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mevrouw I.N. Anroedh en mevrouw S. Tielemans.
3. Overwegingen
Aan het bestreden besluit ligt het standpunt van verweerder ten grondslag dat voor het stallen van de side-by-side-fiets, waarvoor eiseres gelet op het besluit van 23 april 2008 in aanmerking komt, een woningaanpassing noodzakelijk is. Gelet op de compensatieplicht die op verweerder rust, was het indienen van een aparte aanvraag voor een woonvoorziening volgens verweerder niet noodzakelijk. In het besluit is eiseres geïnformeerd over de op te leggen eigen bijdrage, waarbij is meegedeeld dat het CAK de eigen bijdrage zal berekenen. De wet- en regelgeving laten verweerder niet de mogelijkheid in te gaan op de door eiseres gedane voorstellen met betrekking tot de hoogte van de eigen bijdrage.
Eiseres heeft het bestreden besluit gemotiveerd aangevochten. Zij heeft aangevoerd geen aanvraag voor een woonvoorziening te hebben ingediend. Voorts kan eiseres zich niet vinden in de hoge kosten van de voorziening en de daaruit voortvloeiende hoge eigen bijdrage. Eiseres heeft gesteld dat zij nooit op de hoogte is gebracht van het feit dat een eigen bijdrage dient te worden voldaan en de hoogte hiervan. Ook tijdens de hoorzitting is de hoogte onduidelijk gebleven. Daarenboven is verweerder, zo heeft eiseres betoogd, niet ingegaan op de gedurende de procedure van haar zijde aangedragen alternatieven en gedane voorstellen. Voorts heeft het CAK reeds brieven verstuurd aan eiseres in verband met de betaling van de eigen bijdrage, terwijl de onderhavige procedure nog niet is afgehandeld.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder g, onderdeel 6, van de Wmo valt onder maatschappelijke ondersteuning: het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behouden en het bevorderen van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijke verkeer.
In artikel 3, eerste lid, van de Wmo is bepaald dat de gemeenteraad een of meer plannen vaststelt, die richting even aan de door de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders te nemen beslissingen betreffende maatschappelijke ondersteuning.
In artikel 3, derde lid, van de Wmo is bepaald dat het plan de hoofdzaken bevat van het door de gemeente te voeren beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning.
In artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b en c van de Wmo is bepaald -voor zover hier van belang- dat het college ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 6, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, voorzieningen treft op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen zich te verplaatsen in en om de woning en zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel houdt het college bij het bepalen van de voorzieningen rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wmo stelt de gemeenteraad met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet bij verordening regels vast over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en de voorwaarden waaronder personen die aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget.
In artikel 6 van de Wmo is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze biedt tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar persoonsgebonden budget, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.
In artikel 15, eerste lid, van de Wmo is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening kan bepalen dat een persoon van 18 jaren of ouder aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend, voor zover die ondersteuning bestaat uit het verlenen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget en niet bestaat uit een aan hem verleende financiële tegemoetkoming, een eigen bijdrage is verschuldigd. In het tweede lid is bepaald dat de hoogte van de eigen bijdrage voor de verschillende soorten van maatschappelijke ondersteuning verschillend kan worden vastgesteld en mede afhankelijk gesteld kan worden van het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend en van zijn echtgenoot. In het derde lid is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld met betrekking tot de eigen bijdrage.
De raad van de gemeente Barneveld heeft op grond van artikel 5, eerste lid, van de Wmo de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Barneveld (hierna: de Verordening) vastgesteld.
In artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b van de Verordening is bepaald dat een voorziening slechts kan worden toegekend voorzover deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt.
In artikel 3 van de Verordening is bepaald dat een individuele voorziening kan worden verstrekt in natura, als financiële tegemoetkoming en als persoonsgebonden budget. Het college stelt vast in welke situaties de keuze tussen deze voorzieningen wordt geboden aan de hand van de in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Barneveld (hierna: het Besluit Barneveld) neergelegde criteria.
In artikel 7 van de Verordening is bepaald dat bij het verstrekken van individuele voorzieningen op grond van de wet de aanvrager een eigen bijdrage verschuldigd is of de financiële tegemoetkoming wordt afgestemd op het inkomen. Het college legt in het Besluit Barneveld de omvang van deze eigen inbreng vast.
Het geschil concentreert zich met name op de hoogte van de kosten verbonden aan het realiseren van een stallingsmogelijkheid in de algemene berging van het pand waarin de woning van eiseres is gelegen. De rechtbank is gebleken dat het eiseres vooral dwars zit dat er naar haar mening geen overleg met en terugkoppeling naar haar heeft plaatsgevonden voor wat betreft deze kosten. Verweerder had naar mening van eiseres voor een andere, goedkopere, stallingsmogelijkheid dienen te opteren.
De rechtbank overweegt vooreerst dat de aanpassing van de berging ten behoeve van stalling van de side-by-side-fiets, in het onderhavige geval niet kan worden aangemerkt als een woonvoorziening bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wmo. Deze aanpassing strekt er in casu immers niet toe het eiseres mogelijk te maken zich in en om de woning te verplaatsen, maar dient als stallingsmogelijkheid voor de aan eiseres toegekende vervoersvoorziening in de vorm van de reeds genoemde side-by-side-fiets. Als zodanig vloeit de woningaanpassing voort uit de toekenning van de vervoersvoorziening.
Gelet hierop overweegt de rechtbank dat de woningaanpassing als voorwaarde dient te worden aangemerkt verbonden aan de toekenning van de vervoersvoorziening. Daarmee maakt de beslissing betreffende de woningaanpassing onderdeel uit de van de beslissing betreffende de vervoersvoorziening en vormt daarmee één geheel.
Ter beoordeling van de rechtbank ligt de vraag of toekenning van de onderhavige vervoersvoorziening onder de voorwaarde van de woningaanpassing stand kan houden. Nu eiseres geen gronden heeft gericht tegen de toekenning van de side-by-side-fiets, kan dit gedeelte van de toegekende voorziening buiten verdere bespreking blijven.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 4 van de Wmo een compensatieverplichting is opgenomen. Deze verplichting is in genoemd artikel in die zin ingevuld dat ter compensatie van de beperkingen die een persoon ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, verweerder voorzieningen treft op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die de betrokkene in staat stellen (onder meer) zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel. Bij het bepalen van voorzieningen dient verweerder, voor zover hier relevant, rekening te houden met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen.
Het is -gelet op de artikelen 3 en 5 van de Wmo- in beginsel aan de gemeenteraad en -gelet op artikel 4 van de Wmo- aan het College om te bepalen op welke wijze invulling wordt gegeven aan de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht. De rechter dient de keuze(n) die de gemeenteraad en het College daarbij hebben gemaakt in beginsel te respecteren, onverminderd de rechtsplicht van het College om in elk concreet geval een voorziening te treffen die zich kwalificeert als compensatie van beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Artikel 4 van de Wmo legt het College, wat dat aangaat, de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is verweerder in beginsel bevoegd om voorwaarden te verbinden aan de toekenning van een vervoersvoorziening.
Op grond van artikel 3:2 van de Awb dient een besluit zorgvuldig te worden voorbereid. De wijze waarop aan deze onderzoeksverplichting vorm moet worden gegeven wordt in gevallen als deze bepaald door artikel 4, tweede lid, van de Wmo. Uit deze bepaling vloeit voortdat zorgvuldig onderzoek dient te worden gedaan naar de beperkingen van de aanvrager in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, de gelet op de individuele omstandigheden van de aanvrager bestaande behoefte en de (omvang van de) voorzieningen die getroffen moeten worden.
In dit kader is van belang dat blijkens de wetgeschiedenis het compensatiebeginsel
gemeenten de verplichting geeft om samen met de burger te bezien welke voorzieningen en hulpmiddelen nodig zijn om hindernissen weg te nemen die mensen ervaren bij het voeren van een huishouden, bij het ontmoeten van mensen of in het vervoer (EK 2005-2006, 30131, C, p. 42).
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet heeft voldaan aan de op hem rustende onderzoeksplicht. Immers, uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting kan de rechtbank geen andere conclusie trekken dan dat het onderzoek eenzijdig en niet in overeenstemming met de invulling zoals de wetgever die in het kader van de compensatieplicht heeft voorgestaan, is verricht.
Gebleken is dat door verweerder bij eiseres een huisbezoek is afgelegd waarbij mevrouw Tielemans samen met de partner van eiseres heeft gekeken naar stallingsmogelijkheden voor de side-by-side-fiets. In een door mevrouw Tielemans opgemaakt verslag van 23 april 2009 is vermeld dat de eigen stalling van eiseres te klein is, maar dat er een algemene stalling aanwezig is, waar met aanpassingen de fiets gestald kan worden. In samenwerking met de woningbeheerder van het pand waarin eiseres woonachtig is, is een offerte betreffende de woningaanpassing (realisatie van een toegangsdeur) gevraagd en uitgebracht, welke vervolgens door verweerder is geaccepteerd.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder door slechts één offerte te laten uitbrengen en deze vervolgens zonder nader overleg met eiseres te accepteren niet inzichtelijk heeft gemaakt dat van de zijde van verweerder is gekozen voor de goedkoopst adequate voorziening. De ter zitting gestelde en ook in het adviesformulier aan WZI van 11 april 2008 genoemde omstandigheid dat verweerder voor aanpassingen beneden € 20.000 genoegen neemt met één offerte, doet hieraan niet af. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder in samenspraak met eiseres tot een keuze moeten komen die kon leiden tot een redelijke oplossing voor het stallingsprobleem. Eiseres had de mogelijkheid moeten worden geboden om na kennisneming van de aan verweerder uigebrachte offerte ervoor te kiezen dat nog andere offertes zouden worden uitgebracht.
Voorts heeft verweerder niet gehandeld in samenspraak met eiseres door de van de zijde van eiseres aangedragen opties terzijde te schuiven en niet te onderzoeken of deze opties tot de reële mogelijkheden behoorden en wellicht samen met de side-by-side-fiets tot een in totaal goedkopere adequate voorziening konden leiden. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder met het oog op het treffen van de goedkoopst adequate voorziening nader onderzoek dienen te verrichten naar de door eiseres aangedragen mogelijkheden van stalling in een garagebox of in een container dan wel onder een afdak.
Gelet op het vorenstaande kan het bestreden besluit geen stand houden. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb en artikel 4 van de Wmo. De rechtbank draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Verweerder dient zich in dat verband samen met eiseres en haar partner te buigen over alle verschillende denkbare en reële opties, waaronder stalling in een garagebox dan wel onder een afdak. Vervolgens zal mede de hand van financiële gegevens moeten worden bepaald welke stallingsmogelijkheid de goedkoopst adequate oplossing is. Bij de motivering van het nieuw te nemen besluit dient acht te worden geslagen op het bepaalde in artikel 26 van de Wmo.
Nu niet is gebleken van door eiseres in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten, acht de rechtbank geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
bepaalt dat de gemeente Barneveld het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 39 aan haar vergoedt.
Aldus gegeven door mr. W.H.A.C.M. Bouwens, voorzitter, en mrs. C. van Linschoten en
E. Klein Egelink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B. de Vries, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2009 .
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 23 juli 2009