zaaknummer / rolnummer: 179949 / HA ZA 09-105
de naamloze vennootschap
DSB BANK N.V.,
gevestigd te Wognum,
eiseres,
advocaat mr. R.K.J. van Zomeren te Heerhugowaard,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WDS AFBOUW B.V.,
gevestigd te Renswoude,
gedaagde,
advocaat mr. J.H. Steverink te Arnhem
Partijen zullen hierna DSB en WDS genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 25 maart 2009
- het proces-verbaal van comparitie van 19 juni 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. WDS is een bedrijf dat zich bezig houdt met het plaatsen van systeemwanden, systeemplafonds en het aanbrengen van verlichting. Deze werkzaamheden staan genoemd in het briefhoofd op haar briefpapier.
2.2. Tussen DSB en de heer [betrokkene] (hierna “[betrokkene]”) is op 14 oktober 2005 een overeenkomst van geldlening gesloten, met daarin onder meer de volgende bepalingen:
Artikel 1. Hoofdsom
DSB heeft op heden ter leen verstrekt aan geldnemer, die verklaart van de DSB te leen te hebben ontvangen en deswege erkent aan de DSB schuldig te zijn een bedrag groot: EUR 145.000,00 (…).
Geldnemer zal dit bedrag en al hetgeen DSB uit deze overeenkomst te vorderen heeft of zal krijgen aan DSB terugbetalen met inachtneming van de onderstaande bepalingen.
Artikel 2. Leningdelen
De lening kan bestaan uit één of meer leningdelen, welke als volgt nader zijn gespecificeerd:
Leningdeel a: Gemengd leven hypotheek
(…)
Bedrag EUR 145.000,00
(…)
Artikel 8. Onderpand
Tot meerdere zekerheid van de nakoming van zijn verplichtingen aan DSB uit deze overeenkomst zal geldnemer het recht van eerste hypotheek verlenen op:
Woonhuis met overige aanhorigheden gelegen: [adres] (…).
2.3. DSB heeft van de hiervoor genoemde € 145.000,00 een bedrag van € 125.000,00 aan [betrokkene] verstrekt ten behoeve van de aankoop van het woonhuis aan de [adres] (hierna: “de woning”). De resterende € 20.000,00 is als bouwkrediet verstrekt en door DSB in depot gehouden. DSB heeft met [betrokkene] afgesproken dat vanuit het depot aan de aannemer betaald zou worden als er verbouwingswerkzaamheden zouden zijn verricht.
2.4. DSB heeft van [betrokkene] een op 17 oktober 2005 gedateerde offerte en een op 28 oktober 2005 gedateerde factuur ontvangen, beide op briefpapier van WDS. De omschreven werkzaamheden betroffen het renoveren van de keuken, de badkamer en het toilet en het opnieuw aanbrengen van vloeren. Het geoffreerde en gefactureerde bedrag betrof € 23.585,80 incl. btw. De factuur is door [betrokkene] voor akkoord ondertekend.
2.5. Op of omstreeks 14 december 2005 is door DSB het in depot gehouden bedrag van € 20.000,00 vanuit het bouwkrediet op de bankrekening van WDS overgemaakt.
2.6. Naar aanleiding van de ontvangst van het genoemde bedrag van € 20.000,00 is vanuit WDS contact opgenomen met DSB. WDS heeft laten weten onbekend te zijn met de herkomst van het bedrag. DSB heeft vervolgens de door haar van [betrokkene] ontvangen offerte en factuur aan WDS getoond. WDS heeft aangegeven de factuur niet opgemaakt te hebben en deze niet te kennen.
2.7. Op 19 januari 2006 heeft WDS het bedrag van € 20.000,00 overgemaakt op een bankrekening ten name van [betrokkene2] in Huizen (NH). Kort daarna is het geld van die rekening afgehaald.
2.8. DSB heeft haar afdeling beveiliging ingeschakeld, die onderzoek heeft gedaan naar [betrokkene] en de woning. Deze heeft gerapporteerd dat er geen verbouwingswerkzaamheden in de woning hebben plaatsgevonden, dat [betrokkene] niet in de woning verbleef maar dat deze was onderverhuurd en dat [betrokkene] vermoedelijk een katvanger is. Gerapporteerd is ook dat de hypotheek van [betrokkene] opeisbaar gemaakt wordt en dat de woning wordt verkocht.
2.9. De woning is inmiddels geveild.
2.10. DSB heeft het bedrag van € 20.000,00 teruggevorderd van WDS. WDS is niet tot betaling van het bedrag aan DSB overgegaan.
3. Het geschil
3.1. DSB vordert de veroordeling van WDS tot betaling van € 20.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding, en met veroordeling van WDS in de proceskosten. Bij de hoofdsom gaat het om het hiervoor bij de feiten genoemde bedrag dat op de rekening van WDS is bijgeschreven. Volgens DSB moet WDS dit bedrag terugbetalen omdat DSB het onverschuldigd heeft betaald. Subsidiair beroept zij zich op ongerechtvaardigde verrijking van WDS.
3.2. WDS voert verweer. Volgens haar heeft niet DSB, maar [betrokkene] de betaling aan haar verricht, zodat geen sprake is van onverschuldigde betaling door DSB. Zij stelt dat zij het geld onder dwang en bedreiging aan een derde heeft overgemaakt. DSB heeft bovendien haar zorgplicht verzaakt door de echtheid van de offerte en de factuur niet afdoende te controleren. Volgens WDS kan DSB het bedrag van € 20.000,00 in redelijkheid niet op haar verhalen.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De heersende leer ter zake van het rechtskarakter van een girale betaling houdt in dat een dergelijke betaling niet beschouwd kan worden als een betaling door de bank als derde of als vertegenwoordiger van de debiteur, maar aangemerkt dient te worden als een rechtstreekse betaling door de debiteur aan de crediteur. De rechtbank is van oordeel dat de situatie in de deze zaak – er is een betaling gedaan vanuit een zogenaamd bouwdepot – niet anders is. Zij onderbouwt dat als volgt.
4.2. Volgens DSB kon [betrokkene] niet vrijelijk over het bouwdepot beschikken, wat volgens haar met zich brengt dat betalingen uit het bouwdepot betalingen door DSB zijn. De rechtbank constateert echter dat het bedrag in het bouwdepot deel uitmaakt van het totale bedrag van € 145.000,00 dat door DSB op grond van de overeenkomst van 14 oktober 2005 aan [betrokkene] is geleend. Er is dus sprake van één met [betrokkene] gesloten overeenkomst van geldlening, en er valt niet goed in te zien waarom daarbij de juridische status van het bedrag van € 125.000,00 ten behoeve van de aankoop van de woning een andere zou zijn dan die van de € 20.000,00 ten behoeve van de verbouwing. Daarbij komt dat DSB met [betrokkene] heeft afgesproken wanneer het geld uit het bouwdepot zou worden betaald, namelijk als er stukken waren overgelegd waaruit bleek dat er verbouwingswerkzaamheden waren verricht. Vervolgens is, zo stelt DSB zelf, het bedrag op basis van een handeling van [betrokkene] – het overleggen van een offerte en een factuur – betaald op de rekening van WDS. Ter comparitie is namens DSB verklaard dat het maar net van de omstandigheden afhangt of er vanuit een bouwdepot betaald wordt aan degene ten behoeve van wie het bouwdepot is
(hier: [betrokkene]) of aan de aannemer rechtstreeks. In het laatste geval kan het naar het oordeel van de rechtbank dan niet anders zijn dan dat het gaat om een betaling van degene die recht heeft op het in het bouwdepot gestorte bedrag, dus [betrokkene], aan de aannemer.
Het is normaliter immers ook degene die recht heeft op het in het bouwdepot gestorte bedrag die een bedrag aan de aannemer verschuldigd is voor door de aannemer verrichte werkzaamheden.
4.3. Dat het in deze zaak gaat om een valse offerte en een valse factuur, doet aan het bovenstaande niet af. Zowel DSB als WDS gaat er, zo blijkt uit hun stellingen, immers van uit dat het [betrokkene], dus de rekeninghouder zelf, is geweest die de valse stukken aan DSB heeft doen toekomen.
4.4. Uit het bovenstaande, waarin is vastgesteld dat [betrokkene] heeft te gelden als degene die een betaling aan WDS heeft gedaan, volgt dat geen sprake is van onverschuldigde betaling door de DSB. Aan DSB komt dan ook geen vorderingsrecht uit dien hoofde toe.
4.5. Er is evenmin sprake van een vorderingsrecht van DSB op basis van ongerechtvaardigde verrijking van WDS. Nog los van de vraag of WDS is verrijkt – volgens WDS heeft zij het ontvangen bedrag immers volledig doorgestort aan een derde, dan wel (indirect) aan [betrokkene] – geldt dat geen sprake is van verarming van DSB. DSB heeft immers voor het bedrag van € 20.000,00 een vordering op [betrokkene] uit hoofde van de overeenkomst van geldlening van 14 oktober 2005. Dat DSB dit bedrag mogelijkerwijs niet op [betrokkene] kan verhalen, doet daaraan niet af.
4.6. Een en ander brengt naar het oordeel van de rechtbank echter niet zonder meer met zich dat DSB in het geheel geen vorderingsrecht op WDS heeft. De rechtbank constateert namelijk ook dat WDS het door haar ontvangen bedrag enige tijd onder zich heeft gehouden nadat niet alleen duidelijk voor haar was dat het bedrag niet aan haar toebehoorde, maar ook nadat zij wist dat het geld op basis van valse stukken aan haar was overgemaakt. Zij had er op dat moment rekening mee moeten en kunnen houden dat de bank haar vordering op [betrokkene] wellicht niet meer zou kunnen verhalen. Zij had dan ook redelijkerwijs kunnen begrijpen dat het in het belang van de bank was dat het ten onrechte overgemaakte bedrag zo snel mogelijk zou worden teruggestort. Het nalaten op dat moment direct het bedrag terug te storten, met alle schadelijke gevolgen van dien voor WDS, levert naar het oordeel van de rechtbank een onrechtmatige daad van WDS op, die haar ook kan worden toegerekend. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de stellingen van DSB
– bijvoorbeeld alinea 19 van de dagvaarding: “had (…) moeten en kunnen terugbetalen” – afdoende dat zij ook een beroep heeft willen doen op een door WDS gepleegde onrechtmatige daad. WDS heeft dit ook kunnen begrijpen.
4.7. Volgens WDS heeft zij het bedrag onder dwang en bedreiging doorgestort aan een derde. Zelfs als dit juist is – DSB heeft deze stellingen bij gebrek aan wetenschap betwist – maakt dit het bovenstaande niet anders. WDS heeft gesteld dat zij op vrijdag 13 januari 2006 wist dat de factuur vals was en dat het geld ten onrechte aan haar was overgemaakt. DSB heeft op dat moment ook tegen haar gezegd dat zij het geld niet moest doorsturen. Zij heeft het geld pas op donderdag 19 januari 2006, nadat er op maandag 16 januari 2006 en donderdag 19 januari 2006 bedreigingen hadden plaatsgevonden, overgemaakt op de rekening van de derde. Naar het oordeel van de rechtbank is er in de tussentijd tijd genoeg geweest voor WDS om het geld aan DSB terug te storten, zelfs al voordat de eerste bedreiging plaatsvond. Dat zij dat niet heeft gedaan, dient voor haar rekening te blijven.
4.8. Nu WDS een onrechtmatige daad jegens DSB heeft gepleegd, is zij in beginsel verplicht de schade die DSB daardoor geleden heeft te vergoeden. Door DSB is onbetwist gesteld dat zij de € 20.000,00 niet op enige wijze ontvangen heeft. De door DSB geleden schade is dan ook vast te stellen op deze € 20.000,00 .
4.9. De rechtbank leest in de stellingen van WDS echter een beroep op eigen schuld van DSB. Dit heeft DSB ook zo moeten begrijpen. WDS heeft allereerst aangevoerd dat DSB niet zorgvuldig genoeg is geweest bij het beoordelen en het verstrekken van de geldlening aan [betrokkene]. De rechtbank gaat aan deze stelling voorbij, nu gesteld noch gebleken is op welke wijze DSB daarbij tekortgeschoten zou zijn. Dat achteraf wellicht gebleken is dat [betrokkene] niet betrouwbaar was, maakt niet dat DSB daar al eerder op beducht hoefde te zijn.
4.10. De rechtbank volgt WDS wel in haar stelling dat DSB haar zorgplicht geschonden heeft door de offerte en de factuur niet, althans niet voldoende, op echtheid te controleren. Zij is met WDS van oordeel dat in ieder geval de discrepantie tussen de werkzaamheden waar WDS zich mee bezighoudt en die zijn vermeld op haar briefpapier (zie 2.1.) en de beweerdelijk uitgevoerde werkzaamheden op de offerte en de factuur (zie 2.4) DSB extra alert had moeten maken. De rechtbank overweegt ook nog dat gesteld noch gebleken is dat DSB aan WDS heeft verzocht om de € 20.000,00 direct naar haar over te maken in de periode tussen de ontdekking dat het geld ten onrechte op de rekening van WDS was terecht gekomen en het doorstorten door WDS aan de derde.
4.11. De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de door DSB geleden schade mede een gevolg is van omstandigheden die aan DSB kunnen worden toegerekend. Zij is van oordeel dat hierdoor de schade gelijkelijk over DSB en WDS verdeeld moet worden. Dat brengt met zich dat de vordering van WDS voor de helft, te weten € 10.000,00 zal worden toegewezen, en dat de andere helft zal worden afgewezen.
4.12. Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
4.13. De rechter, ten overstaan van wie de comparitie is gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen in verband met benoeming elders.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt WDS om aan DSB te betalen een bedrag van € 10.000,00 (tienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6: 119 BW over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag vanaf 13 januari 2009 tot de dag van volledige betaling,
5.2. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.T. Boks en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2009.