ECLI:NL:RBARN:2009:BJ5930

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
22 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
176406 / ES RK 08-740
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding geregistreerd partnerschap en ouderlijk gezag na wetswijziging

In deze zaak gaat het om de ontbinding van een geregistreerd partnerschap tussen partijen, dat op 29 november 2005 is aangegaan. Beide partijen hebben twee minderjarige kinderen, die voor het geregistreerd partnerschap zijn geboren en door de man zijn erkend. De rechtbank Arnhem heeft zich gebogen over de vraag hoe het ouderlijk gezag over de kinderen is geregeld na de ontbinding van het partnerschap. De rechtbank oordeelt dat, op basis van de wetswijziging van artikel 1:253aa BW per 28 februari 2009, het gezamenlijk gezag van beide ouders over de kinderen na de ontbinding van het geregistreerd partnerschap voortduurt. Dit betekent dat de ouders, ondanks de ontbinding, gezamenlijk verantwoordelijk blijven voor belangrijke beslissingen met betrekking tot hun kinderen. De vrouw had verzocht om eenhoofdig gezag, omdat zij vreesde dat de man misbruik zou maken van zijn gezag. De rechtbank oordeelt echter dat er geen gegronde redenen zijn om het gezamenlijk gezag te beëindigen, en dat de communicatie tussen de ouders moet verbeteren in het belang van de kinderen. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt over de omgangsregeling en de financiële bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. De rechtbank heeft de ontbinding van het geregistreerd partnerschap uitgesproken en de verdeling van de gemeenschap vastgesteld, evenals de verevening van pensioenrechten. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ARNHEM
Sector Familie en Jeugd
Zaakgegevens: 176406 / ES RK 08-740
Datum uitspraak:
beschikking ontbinding geregistreerd partnerschap
in de zaak van
[man] (nader te noemen: de man),
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. F.C. Hilderink te Wageningen
tegen
[vrouw] (nader te noemen: de vrouw),
wonende te [woonplaats], gemeente Neder-Betuwe,
advocaat mr. N.C. de Vos te Lienden, gemeente Buren.
Het verloop van de procedure
Dit verloop blijkt uit:
- het verzoekschrift, ingekomen op 15 oktober 2008;
- het exploot van betekening d.d. 4 november 2008;
- het verweerschrift, tevens zelfstandiger verzoek, ingekomen op 2 februari 2009;
- het verweerschrift tegen de zelfstandige verzoeken, ingekomen op 2 maart 2009;
- een faxbericht (met bijlagen) namens de vrouw, ingekomen op 16 april 2009;
- een brief namens de man, ingekomen op 6 mei 2009;
- een faxbericht namens de vrouw, ingekomen op 14 mei 2009.
Gehoord ter terechtzitting met gesloten deuren van 28 april 2009:
- partijen, bijgestaan door hun advocaten.
Motivering van de beslissing
1. Als onweersproken en mede op grond van de overgelegde stukken staat vast hetgeen is gesteld in het verzoekschrift over de nationaliteit van de partijen (zij hebben de Nederlandse nationaliteit), het aangaan van het geregistreerd partnerschap, de geboorte en erkenning van de twee minderjarige kinderen en het partnerschapsregime.
2. Deze rechtbank is bevoegd, omdat de man in dit arrondissement woonplaats heeft gekozen.
3. Partijen zijn het er over eens dat hun partnerschap duurzaam is ontwricht, zodat tot de ontbinding daarvan kan worden overgegaan. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Het gezag over de kinderen
4. Partijen zijn op 29 november 2005 een geregistreerd partnerschap aangegaan. Beide minderjarige kinderen van partijen zijn vóór het aangaan van het geregistreerd partnerschap geboren en de man heeft beide kinderen erkend.
De man verzoekt, na wijziging van zijn verzoek, primair voor recht te verklaren dat het gezamenlijk gezag dat de ouders gedurende hun geregistreerd partnerschap uitoefenden, na beëindiging van het geregistreerd partnerschap voortduurt op de voet van het op 28 februari 2009 in werking getreden nieuwe artikel 1:253aa BW. Subsidiair, voorzover de rechtbank van oordeel is dat de vrouw het eenhoofdig gezag heeft over de kinderen, verzoekt de man te bepalen dat het gezag voortaan door de ouders gezamenlijk wordt uitgeoefend, onder gelijktijdige beëindiging van het eenhoofdig gezag van de vrouw over de kinderen, een en ander op de voet van artikel 1:253c BW.
De vrouw verzoekt de primaire en subsidiaire verzoeken van de man af te wijzen. Zij is daarbij primair van oordeel dat zij belast is en blijft met het eenhoofdig gezag over de kinderen en dat gezamenlijk gezag niet in het belang van de kinderen is. Subsidiair, voorzover de rechtbank van oordeel is dat partijen gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag over de kinderen, verzoekt de vrouw te bepalen dat het ouderlijk gezag na ontbinding van het geregistreerd partnerschap alleen aan haar toekomt.
5. Ten aanzien van de wetswijziging met betrekking tot artikel 1:253aa BW per 28 februari 2009 overweegt de rechtbank het volgende.
5.1 Tot 28 februari 2009 luidde artikel 1:253aa lid 1 BW: “Over een staande een geregistreerd partnerschap geboren kind oefenen de ouders gezamenlijk het gezag uit”. De ouders van een kind verkregen het gezamenlijk gezag hierover alleen van rechtswege als het kind staande (gedurende) het geregistreerd partnerschap was geboren. Ingeval er sprake was van een vóór het aangaan van het geregistreerde partnerschap geboren kind, dan had de moeder van rechtswege alleen het gezag, ook al had de vader het kind erkend. Een verzoek tot het verkrijgen van gezamenlijk ouderlijk gezag kon in dat geval op de voet van artikel 1:253c lid 1 BW.
5.2 Op 28 februari 2009 (Stb. 2009, nr. 56, 29 353) is de Wet van 9 oktober 2008 tot wijziging van enige bepalingen van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot het geregistreerd partnerschap, de geslachtsnaam en het verkrijgen van gezamenlijk gezag (Stb. 2008, 410) in werking getreden en luidt artikel 1:253aa BW: “Gedurende hun geregistreerd partnerschap oefenen de ouders het gezag gezamenlijk uit”. In de toelichting op dit artikel (Derde nota van wijziging; Kamerstuk 2006-2007, 29 353, nr. 21) staat dat de voorgestelde wijziging een verruiming betreft van artikel 1:253aa BW. Daar waar artikel 253aa (tot dan toe) bepaalt dat uitsluitend de ouders het gezamenlijk gezag over een kind uitoefenen, indien dit kind staande hun geregistreerd partnerschap wordt geboren, brengt de voorgestelde verruiming met zich dat de ouders het gezamenlijk gezag ook uitoefenen, indien een kind reeds voor het aangaan van het geregistreerd partnerschap is geboren en door de vader is erkend. Ook als ouders een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, mag worden verondersteld dat zij gezamenlijk de verantwoordelijkheid voor dit kind willen dragen en de daarbij behorende rechten en plichten willen uitoefenen. Het geregistreerd partnerschap kan immers, evenals het huwelijk, worden gekenschetst als een duurzame, naar buiten toe kenbaar gemaakte relatie. De wijziging van het artikel betreft uitsluitend het gezagsrecht van ouders en ziet niet op de vraag of aan het geregistreerd partnerschap ook afstammingsrechtelijke gevolgen moeten worden verbonden. De wijziging voorkomt dat ouders die eerst na de geboorte van hun kind een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, geen mogelijkheid meer zouden hebben het gezamenlijk gezag buiten de rechter om te verkrijgen, aldus de toelichting.
5.3 In de nieuwe wet ontbreekt een specifieke overgangsbepaling met betrekking tot voor de inwerkingtreding reeds bestaande geregistreerde partnerschappen, behoudens ten aanzien van een bepaling met betrekking tot nietige rechtshandelingen (artikel II, lid 2), verricht door een juridische vader, niet zijnde de geregistreerde partner van de moeder. Bij gebreke van een specifieke overgangsbepaling moet dan ook ervan worden uitgegaan dat het nieuwe artikel 1:253aa BW onmiddellijke werking heeft en met ingang van 28 februari 2009 ook geldt voor alle op dat moment reeds bestaande geregistreerde partnerschappen die aan de criteria voor gezamenlijk ouderlijk gezag binnen een geregistreerd partnerschap voldoen. Ook overigens geeft de betrokken wettelijke regeling geen aanleiding tot een ander oordeel. Hieraan doet niet af dat de Raad van State aan de minister heeft geadviseerd om aan de verschillende wetswijzigingen, waaronder die ten aanzien van artikel 1:253aa BW geen terugwerkende kracht te verlenen (Kamerstukken II 2003-2004, 29 353, nr. 4). Er is immers geen sprake van terugwerkende kracht, omdat het nieuwe artikel 1:253aa BW niet ziet op het gezag zoals dat voor 28 februari 2009 bestond.
5.4 In casu zijn beide kinderen voor het aangaan van het geregistreerd partnerschap geboren en zijn zij beiden door de man erkend. Door de inwerkingtreding van het nieuwe artikel 1:253aa BW oefenen partijen derhalve met ingang van 28 februari 2009 gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over hun beide kinderen.
5.5 Sinds de inwerkingtreding van de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding van 27 november 2008 (Stb. 2008, 500) op 1 maart 2009 (Stb. 2009, nr. 56, 30145) luidt het tweede lid van artikel 1:253aa BW: “De bepalingen met betrekking tot het gezamenlijk gezag zijn hierop van toepassing, met uitzondering van de artikelen 251, tweede lid, en 251a, tweede en derde lid”. Dat betekent dat na de ontbinding van een geregistreerd partnerschap het gezamenlijk ouderlijk gezag ook van rechtswege voortduurt en bij de ontbinding van het geregistreerd partnerschap door de rechter geen beslissing omtrent het gezag is vereist.
5.6 De vrouw verzoekt (subsidiair) na ontbinding van het geregistreerd partnerschap aan haar het eenhoofdig gezag toe te kennen. Zij stelt dat er momenteel geen basis is voor gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag. Zij voert daartoe aan dat zij gegronde vrees heeft dat de man misbruik zal maken van zijn gezag dan wel zal proberen de kinderen aan haar gezag te onttrekken. Ook is de vrouw van mening dat eerst gewerkt moet worden aan verbetering van de communicatie tussen partijen, die op dit moment erg slecht is. De man voert aan dat partijen altijd ervan zijn uitgegaan dat zij tot nu toe het gezamenlijk gezag over hun kinderen hadden, dat zij daar ook naar hebben gehandeld en dat er geen gronden zijn om dat gezamenlijke gezag na ontbinding van het geregistreerd partnerschap te wijzigen in eenhoofdig gezag.
5.7 Eén van beide geregistreerde partners kan in het kader van de ontbinding van het partnerschap verzoeken om op de voet van artikel 1:253n BW alleen met het gezag te worden belast. Met de inwerkingtreding van de hiervoor onder 5.5. vermelde wet zijn in het eerste lid van artikel 1:253n BW de woorden “251, tweede lid” vervangen door “251a, eerste lid”. Daarmee is het criterium om het gezamenlijk gezag te beëindigen gelijk gesteld met het criterium zoals dat is neergelegd in het eveneens op 1 maart 2009 in werking getreden nieuwe artikel 1:251a lid 1 BW, dat luidt: “De rechter kan na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien: a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is” (het zogenaamde “klemcriterium”). Het tweede lid van artikel 1:253n verklaart het eerste en derde lid van artikel 1:251a van overeenkomstige toepassing.
5.8 Gezamenlijk ouderlijk gezag houdt in dat de ouders belangrijke beslissingen over de kinderen gezamenlijk nemen. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders, in het bijzonder in de periode waarin de ontbinding van het geregistreerd partnerschap en de daarmee verband houdende kwesties nog niet zijn afgewikkeld, brengt niet zonder meer mee dat in het belang van het kind het ouderlijk gezag aan één van de ouders dient te worden toegekend. De rechtbank is van oordeel dat op grond van hetgeen de vrouw op dit punt heeft aangevoerd niet gebleken is dat er sprake is van een onaanvaardbaar risico dat de kinderen klem of verloren zouden raken en dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk is dat de vrouw alleen met het ouderlijk gezag over hen wordt belast. Bij gebreke van enige onderbouwing en/of concretisering acht de rechtbank de vrees van de vrouw voor misbruik van zijn gezag door de man of onttrekking van de kinderen aan haar gezag, ongegrond. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding het gezamenlijk gezag te beëindigen en zal voor recht verklaren dat het gezamenlijk gezag dat de ouders gedurende hun geregistreerd partnerschap uitoefenden, na beëindiging van het geregistreerd partnerschap voortduurt. De rechtbank voegt daar aan toe dat zij ervan uitgaat dat beide ouders, in het belang van hun kinderen, werken aan een goede communicatie over het wel en wee van de kinderen.
De omgangsregeling tussen de man en de kinderen
6. Partijen zijn het over het volgende eens:
- de kinderen verblijven een weekend per 14 dagen van vrijdagavond na het eten tot zondag 18:30 uur bij de man; in de weekenden dat [zoon2] op zaterdagochtend een voetbalwedstrijd heeft en [zoon1] naar scouting gaat, begint de omgang na deze activiteiten;
- de feestdagen, zoals kerst en oud en nieuw, worden verdeeld in die zin dat, de kinderen met oud en nieuw het ene jaar bij de man en het andere jaar bij de vrouw verblijven, met kerst verblijven de kinderen op kerstavond en eerste kerstdag het ene jaar bij de man en het andere jaar bij de vrouw;
- in de zomervakantie verblijven de kinderen twee aansluitende weken bij de man, waarbij partijen de data aan het begin van het schooljaar in onderling overleg vaststellen;
- extra omgang, zoals tijdens vrije school- en vakantiedagen, geschiedt in onderling overleg;
- de vrouw brengt de kinderen op de afgesproken tijdstippen naar het station in [plaats]; de man zit in de trein en reist met de kinderen naar zijn woning; na afloop van de omgang reist de man met de kinderen terug in de trein en de vrouw haalt de kinderen op bij het station in [plaats], waarbij de treinkosten voor rekening van de man komen.
De bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen
7. De vrouw vraagt van de man met ingang van 15 november 2008 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de twee kinderen van € 307,- per kind per maand.
Ter zitting heeft de man ingestemd met deze bijdrage. Wel heeft hij verzocht de ingangsdatum daarvan vast te stellen op de dag van inschrijving van de ontbindingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
8. Op 15 november 2008 heeft de overdracht van de voormalige echtelijke woning plaatsgevonden en zijn de aan de woning verbonden kosten weggevallen. Tussen partijen bestaat een overeenkomst die na de overdracht van de voormalige echtelijke woning is aangepast. Als gevolg van deze overeenkomst betaalt de man voor de kinderen een bijdrage van € 307,- per kind per maand. De man heeft het bestaan van die overeenkomst erkend. Gelet hierop heeft de man geen rechtens te respecteren belang om de ingangsdatum van de verzochte bijdrage voor de kinderen vast te stellen op een later tijdstip dan 15 november 2008.
De verdeling van de goederengemeenschap
9. Partijen hebben over de verdeling van hun goederengemeenschap, ook over de peildatum voor de samenstelling en waardering daarvan, overeenstemming bereikt, behoudens ten aanzien van de belastingaanslagen en/of belastingteruggaven.
10. Als peildatum voor de samenstelling en waardering van de gemeenschap geldt 15 november 2008, zijnde de datum van de overdracht van de voormalige echtelijke woning van partijen, behoudens voor zover hiervan hierna zal worden afgeweken.
11. De voormalige echtelijke woning is verkocht en geleverd. Van de opbrengst zijn de kosten voor de makelaar voldaan. Het restantbedrag zal gelijkelijk tussen partijen worden verdeeld.
12. De inboedelgoederen zijn verdeeld, met uitzondering van de aan de man toe te delen digitale videocamera met bandjes, de negatieven van de foto's en de cd's. Deze zaken heeft de vrouw opgeslagen in de schuur van haar woning. Ter zitting hebben partijen afgesproken dat voormelde zaken op 30 mei 2009, de datum waarop de vrouw gaat verhuizen, door de man bij de vrouw worden opgehaald.
13. De opbrengst van de voormalige echtelijke woning is gestort is op de privé-rekeningen van partijen. Ieder de partijen voldoet van zijn privé rekening de helft van de schulden, zijnde een flexibel krediet en het debetsaldo op de gezamenlijke bankrekening.
14. Ieder der partijen krijgt de eigen privé rekening aan zich toebedeeld zonder nadere verrekening.
15. Het saldo van de gezamenlijke spaarrekening wordt bij helfte verdeeld, waarna deze rekening zal worden opgeheven.
16. De spaarloonrekening van de man wordt bij helfte verdeeld.
17. De spaarrekeningen van de kinderen blijven onverdeeld en ten behoeve van de kinderen in beheer bij de vrouw.
18. De levensverzekering bij Florius wordt afgekocht en de afkoopwaarde wordt bij helfte verdeeld.
19. De auto wordt zonder nadere verrekening aan de vrouw toegedeeld.
20. De motor wordt zonder nadere verrekening aan de man toegedeeld.
21. Belastingaanslagen en belastingteruggaven
Uitgangspunt bij de verdeling van een goederengemeenschap op grond van een geregistreerd partnerschap is dat de gemeenschap voortduurt totdat het geregistreerd partnerschap wordt ontbonden. Dit maakt dat de ontbindingsdatum bepalend is voor de omvang van de gemeenschap. De belastingaanslagen en/of belastingteruggaven worden verdeeld in die zin, dat aan ieder der partijen de helft van de belastingaanslagen en/of belastingteruggaven wordt toegedeeld.
22. De vrouw verzoekt de rechtbank tot slot te bepalen dat de pensioenen dienen te worden verevend conform de Wet Verevening Pensioenrechten bij scheiding (WVP). De man voert hiertegen geen verweer. Nu ingevolge artikel 1 lid 1 sub a WVP deze wet ook van toepassing is ingeval van ontbinding van een geregistreerd partnerschap, zal het verzoek worden toegewezen.
Ten slotte
23. Omdat de partijen geregistreerd partners zijn, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd.
24. Nu overigens aan de wettelijke eisen is voldaan, kan het verzochte worden toegewezen als volgt.
De beslissing
De rechtbank
1. spreekt de ontbinding van het geregistreerd partnerschap uit, tussen partijen aangegaan op 29 november 2005 in de gemeente Neder-Betuwe;
2. stelt - voor het geval dat het geregistreerd partnerschap zal zijn ontbonden door inschrijving van deze beschikking in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand - de verdeling van de gemeenschap vast zoals hiervoor is overwogen;
3. bepaalt dat de pensioenrechten van partijen dienen te worden verevend conform de WVP;
4. verklaart voor recht dat het gezamenlijk gezag dat partijen gedurende hun geregistreerd partnerschap uitoefenden over hun minderjarige kinderen:
- [kinderen]
na de ontbinding van het geregistreerd partnerschap voortduurt;
5. stelt de volgende omgangsregeling tussen de man en de kinderen vast:
- de kinderen verblijven een weekend per 14 dagen van vrijdagavond na het eten tot zondag 18:30 uur bij de man; in de weekenden dat [zoon2] op zaterdagochtend een voetbalwedstrijd heeft en [zoon1] naast scouting gaat, begint de omgang na deze activiteiten;
- de feestdagen, zoals kerst en oud en nieuw, worden verdeeld in die zin dat, de kinderen met oud en nieuw het ene jaar bij de man en het andere jaar bij de vrouw verblijven, met kerst verblijven de kinderen op kerstavond en eerste kerstdag het ene jaar bij de man en het andere jaar bij de vrouw;
- in de zomervakantie verblijven de kinderen twee aansluitende weken bij de man, waarbij partijen de data aan het begin van het schooljaar in overleg vaststellen;
- extra omgang, zoals tijdens vrije school- en vakantiedagen, geschiedt in overleg;
- de vrouw brengt de kinderen op de afgesproken tijd naar het station in [plaats]; de man zit in de trein en reist met de kinderen naar zijn woning; na afloop van de omgang reist de man met de kinderen terug in de trein en de vrouw haalt de kinderen op bij het station in [plaats], waarbij de treinkosten voor rekening van de man komen;
6. bepaalt dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw zal betalen € 307,- per kind per maand, zulks met ingang van 15 november 2008;
7. bepaalt dat de onder 2, 3, 4, 5 en 6 genoemde beslissingen uitvoerbaar zijn bij voorraad;
8. compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
9. wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen, rechter, in tegenwoordigheid van F. Wolters als griffier en in het openbaar uitgesproken op