RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 09/337
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 23 juli 2009
[eiseres], eiseres,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. S.G.C. van Ingen,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 16 december 2008.
Bij besluit van 18 augustus 2008 heeft verweerder de aan eiseres toegekende uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) over de periode 17 januari 2005 tot en met 30 maart 2008 herzien en de onverschuldigd betaalde WW-uitkering tot een bedrag van bruto
€ 12.663,35 van eiseres teruggevorderd.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 16 juni 2009. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Van Ingen voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R.A. van de Berkt.
Eiseres heeft met ingang van 27 oktober 2003 een WW-uitkering ontvangen, gebaseerd op een arbeidspatroon van 15,14 arbeidsuren per week. Sinds 2002 is eiseres werkzaam als zelfstandige. Na het intreden van de werkloosheid was eiseres gerechtigd om met behoud van haar WW-uitkering maximaal 20,23 uren per week als zelfstandige werkzaam te zijn.
Naar aanleiding van een vergelijking tussen de bestanden van de Belastingdienst en het UWV is gebleken dat eiseres vanaf 2005 zelfstandigenaftrek heeft geclaimd waarvoor een urencriterium geldt van 1225 per jaar, terwijl via de daarvoor bestemde werkbriefjes een gewerkt aantal uren in zelfstandig ondernemerschap is opgegeven dat minder bedraagt dan 1225. Uit het door verweerder ingestelde onderzoek, waarvan op 2 juli 2008 een rapport is opgemaakt, is gebleken dat eiseres de indirecte uren uit haar zelfstandige werkzaamheden niet op de werkbriefjes heeft vermeld.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres niet alle werkzaamheden die zij heeft verricht als zelfstandige heeft doorgegeven, waardoor de uitkering met ingang van 17 januari 2005 lager had moeten zijn. Als gevolg hiervan heeft verweerder de uitkering met ingang van 17 januari 2005 volgens de bij de beschikking in primo gevoegde specificatie herzien en het over de periode van 17 januari 2005 tot en met 30 maart 2008 onverschuldigd betaalde bedrag teruggevorderd. Naar de mening van verweerder is er geen dringende reden om van herziening of terugvordering af te zien.
Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Op haar stellingen zal de rechtbank, voor zover nodig, in het navolgende ingaan.
Ingevolge artikel 22a, aanhef en onder a, van de WW – voor zover hier van belang – herziet het UWV een besluit tot toekenning van uitkering indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 25 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering.
Ingevolge artikel 25 van de WW – voor zover hier van belang – is de werknemer verplicht aan het UWV op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mede te delen waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering of op het bedrag van de uitkering dat aan de werknemer wordt betaald.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de WW – voor zover hier van belang – wordt de uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 22a onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door het UWV teruggevorderd.
In beroep heeft eiseres naar voren gebracht dat zij op basis van de werkbriefjes van verweerder verplicht was de directe uren te vermelden en niet tevens de indirecte uren.
Voor zover eiseres hiermee heeft bedoeld te betogen dat zij de inlichtingenverplichting naar haar mening niet heeft geschonden, oordeelt de rechtbank dat deze beroepsgrond faalt. Vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is dat de verplichting tot het opgeven van de aan werkzaamheden als zelfstandige bestede uren niet slechts ziet op productieve of declarabele uren, maar op alle uren die worden besteed aan activiteiten die direct verband houden met werkzaamheden als zelfstandige. Daarbij is niet van belang of deze werkzaamheden in de avonduren of de weekenden zijn verricht. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van de CRvB van 14 juli 2004, LJN: AR1541, 16 februari 2005, LJN: AS6572, 31 augustus 2005, LJN: AU2858, en 2 januari 2008, LJN: BC1480.
Eiseres heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het niet-nakomen van de inlichtingenplicht haar niet kan worden tegengeworpen. Daartoe heeft zij betoogd dat sprake is van een volstrekt inadequate informatievoorziening aan de zijde van verweerder betreffende het opgeven van niet declarabele uren, waardoor het haar redelijkerwijs niet duidelijk kon zijn dat zij de werkbriefjes onjuist invulde en verzuimde uren door te geven aan verweerder. Eiseres kon naar haar mening niet weten dat het verrichten van enige werkzaamheden voor haar eigen onderneming in haar vrije tijd op haar WW-uitkering van invloed zou zijn. Eiseres heeft voorts nog aangevoerd dat zij altijd te goeder trouw is geweest.
De rechtbank begrijpt het standpunt van eiseres aldus dat er volgens eiseres geen sprake kan zijn van schending van de inlichtingenverplichting aangezien zij niet redelijkerwijs kon begrijpen dat zij de indirecte uren aan verweerder diende op te geven. De rechtbank kan eiseres hierin niet volgen.
De rechtbank stelt in dat verband vast dat verweerder als bijlage bij de beschikking in primo - onder meer - een informatieblad heeft gevoegd betreffende de rechten en plichten verbonden aan een WW-uitkering. Hierin wordt uitdrukkelijk vermeld dat indien uitbreiding wordt gegeven aan de werkzaamheden, de meeruren op de WW-uitkering zullen worden gekort. Voorts is vermeld dat alle gewerkte uren op het werkbriefje dienen te worden ingevuld.
Eiseres heeft vanaf 2005 een zelfstandigenaftrek geclaimd bij de Belastingdienst en -naar mag worden aangenomen- in dat verband alle gewerkte uren bijgehouden, zowel directe als indirecte uren. Nu op de werkbriefjes geen onderscheid wordt gemaakt tussen declarabele en niet-declarabele uren, had eiseres zich de vraag behoren te stellen op welke wijze zij de als zelfstandige gewerkte uren bij verweerder diende te verantwoorden en had zij eventueel inlichtingen dienen in te winnen bij verweerder. Dit klemt temeer nu, zoals ter zitting is gebleken, als gevolg van toegenomen klandizie, ook buiten de winkelopeningstijden werkzaamheden werden verricht die (deels) bij derden werden gedeclareerd. Bovendien heeft eiseres, toen zij uitbreiding wilde geven aan vrijwilligerswerkzaamheden die zij verrichtte, wel contact opgenomen met verweerder om te informeren naar de mogelijkheid daartoe en de eventuele consequenties ervan. De rechtbank is derhalve van oordeel dat eiseres redelijkerwijs had behoren te beseffen dat de toename van de werkzaamheden en daarmee van de als zelfstandige gewerkte uren van invloed konden zijn op (de hoogte van) het recht op uitkering en om die reden vermeld dienden te worden op de werkbriefjes. Dat eiseres door de werkzaamheden buiten de winkelopeningstijden te verrichten, haar beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt niet belemmerde maakt dit niet anders, nu de beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt niet het beslissende criterium is in deze.
De rechtbank tekent bij het vorenstaande nog aan dat het er niet om gaat of eiseres subjectief wist dat de uren relevant waren voor het recht op uitkering, maar dat het haar redelijkerwijs, geobjectiveerd, duidelijk moest zijn.
De stelling van eiseres dat zij te goeder trouw heeft gehandeld kan haar niet baten. Voor de toepassing van artikel 22a, eerste lid, onder a, van de WW juncto artikel 25 van de WW is niet relevant of sprake is van het opzettelijk niet nakomen van de inlichtingenplicht, in de zin van fraude.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres vanaf 17 januari 2005 niet alle werkzaamheden als zelfstandige heeft doorgegeven en daarmee de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. Gelet hierop was verweerder gehouden over te gaan tot herziening van de aan eiseres verleende uitkering. Nu het recht van eiseres op WW-uitkering terecht is herzien, heeft verweerder de WW-uitkering voor zover deze onverschuldigd aan eiseres is betaald, op goede gronden van haar teruggevorderd. Van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien is niet gebleken.
Ter zitting is namens eiseres nog aangevoerd dat, ten behoeve van het vaststellen van de vrijstelling voor de werkzaamheden als zelfstandige, enkel de directe uren zijn doorgegeven. Indien de indirecte uren dienen te worden meegenomen bij het vaststellen van de omvang van de als zelfstandige bestede uren, zou volgens eiseres ook de vrijstelling opnieuw moeten worden berekend en hoger uitvallen.
De rechtbank overweegt dienaangaande dat de vrijstelling is berekend aan de hand van de eigen opgave door eiseres van de als zelfstandige gewerkte uren. De stelling van eiseres dat de vrijstelling opnieuw zou moeten worden berekend, indien de indirecte uren meegerekend worden bij de vaststelling van de omvang van de als zelfstandige verrichte werkzaamheden, valt buiten het beoordelingskader van de onderhavige procedure, aangezien de vrijstelling bij afzonderlijke procedure is vastgesteld. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de gestelde omstandigheid dat eiseres bij de vaststelling van de vrijstelling enkel de directe uren heeft opgegeven, niet relevant is bij de vraag of eiseres redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat de indirecte uren van belang waren voor het recht op uitkering. Bij dit laatste is immers, zoals hierboven is overwogen, sprake van een geobjectiveerd criterium.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiseres tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
Reeds daarom is er geen grond voor toekenning van schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:73 van de Awb.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep ongegrond;
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gegeven door mr. W.H.A.C.M. Bouwens, voorzitter, mrs. E. Klein Egelink en
C. van Linschoten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B. de Vries, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2009.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 23 juli 2009