ECLI:NL:RBARN:2009:BJ4353

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
10 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
138872
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake gederfde inkomsten door leegstand van bedrijfsverzamelgebouw

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 10 juni 2009 een tussenvonnis uitgesproken in een geschil over gederfde inkomsten als gevolg van leegstand van de bovenruimte van een bedrijfsverzamelgebouw. De rechtbank heeft overwogen dat de schade van eiser, die gederfde huurinkomsten claimt, kan worden berekend op € 15.261,30, waarvan € 5.908,14 specifiek voor de bovenruimte. Gedaagde heeft echter bezwaar gemaakt tegen deze berekening en stelt dat de huur van de bovenverdieping niet onder de huurovereenkomst valt die op 1 april 2004 is gesloten. De rechtbank heeft in eerdere tussenvonnissen al aangegeven dat er aanleiding is om de eindbeslissing te heroverwegen, vooral omdat de huurprijs voor de bovenverdieping pas later is overeengekomen, namelijk per 1 juli 2004.

De rechtbank heeft besloten een deskundige te benoemen om de bezittingen en schulden van de vennootschap vast te stellen, zodat een vereffening en verdeling van de gemeenschap kan plaatsvinden. De deskundige, drs. T.C.E. Boringa, zal onder andere de huur- en servicekosten over de periode van 1 juli 2000 tot 1 april 2006 berekenen en nagaan in hoeverre deze door de huurder zijn voldaan. De rechtbank heeft ook aangegeven dat de partijen ieder de helft van de kosten van de deskundige moeten deponeren.

De zaak is aangehouden voor verdere beoordeling na het deskundigenbericht, waarbij de rechtbank de partijen in de gelegenheid stelt om hun standpunten naar voren te brengen. De beslissing van de rechtbank is voorlopig en verdere stappen zullen volgen na het onderzoek van de deskundige.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 138872 / HA ZA 06-544
Vonnis van 10 juni 2009
in de zaak van
[eiser]Y,
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. F.J.H.M. Berndsen te Tilburg,
tegen
J[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. W.A.J. Hagen te Arnhem.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 december 2008
- de akte van [eiser] van 14 januari 2009
- de akte van [gedaagde] van 11 februari 2009.
Daarna is vonnis bepaald.
De (verdere) beoordeling van het geschil
1. In het laatste tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen en beslist dat de schade van [eiser] wegens gederfde inkomsten in de periode van 1 april 2006 tot 1 april 2009 kan worden berekend op € 15.261,30, waarvan € 5.908,14 wegens gederfde inkomsten in verband met leegstand van de bovenruimte van het bedrijfsverzamelgebouw. Dat is een bindende eindbeslissing. [gedaagde] is het met die beslissing van de rechtbank niet eens. In bepaalde gevallen waarin de eindbeslissing berust op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag is de rechter op grond van de eisen van een goede procesorde bevoegd de eindbeslissing te heroverwegen (HR 25 april 2008, RvdW 2008, 481). Voor het antwoord op de vraag of daarvoor in dit geval aanleiding is, zijn de volgende omstandigheden van belang.
2. [gedaagde] heeft opgeworpen dat de bovenruimte niet valt onder de huurovereenkomst tussen MBV en MRT van 1 april 2004, omdat daarbij enkel de begane grond is verhuurd. De bovenverdieping heeft MRT pas later gehuurd en wel voor onbepaalde tijd, anders dan de begane grond, die telkens voor bepaalde tijd werd verhuurd. Voor de berekening van de huurderving vanwege leegstand van de bovenruimte tot 1 april 2009 is dus volgens [gedaagde] geen grond.
Juist is dat de huur van de bovenverdieping niet valt onder de overeenkomst van 1 april 2004. Blijkens artikel 1.1 ziet deze overeenkomst alleen op de huur van de begane grond. [eiser] heeft dat ook niet gesteld. Hij heeft zich, zo volgt uit productie 30 bij zijn akte van 6 augustus 2008, op het standpunt gesteld dat pas later, in juni 2004, overeenstemming is bereikt over de huur van de bovenverdieping, en wel per 1 juli 2004, tegen een huurprijs van € 294,74, nadien geïndexeerd. Dat strookt met de door [gedaagde] later in de procedure, bij akte van 17 september 2008, overgelegde onweersproken brief van H. van Delft d.d. 3 juni 2004. Daarin heeft [betrokkene 1] aan MBV (ter attentie van [eiser] en [gedaagde]) geschreven:
“Dan rest mij nu nog het probleem van de ruimte van Default (de bovenverdieping; de rechtbank). [voornaam gedaagde] ([gedaagde]; de rechtbank) heeft mij enige tijd geleden te kennen gegeven deze ruimte wel te willen huren, maar dan voor ongeveer 50% van de normale huurprijs.
Ik zie, zag dat wel als een redelijk aanbod en heb hier telefonisch even melding van gemaakt bij [eiser] (...).
Mijn voorstel is als volgt:
De huur was € 361,17. Na indexering (...) per 1/1/04 (...) zou de huur zijn gekomen op € 382,04. 50% van dit bedrag is € 191,02.
Aan energie, warmtemeter en serv. kosten werd betaald € 111,18. Ook hier stel ik voor 50% te rekenen, dus € 55,59. Inclusief een bedrag aan BTW van € 46,86 komen we dan op een maandhuur van € 293,47 inclusief BTW.
We kunnen dan ook nog een clausule opnemen in dit huurcontract dat indien er een definitief huurcontract zal/kan worden overlegd met een vooralsnog onbekende nieuwe huurder (...), dan zal MRT binnen 2 maanden de betreffende ruimte dienen te ontruimen ten behoeve van de nieuwe huurder.
Na 1 jaar wordt deze termijn 4 maanden en na 2 jaar zal deze clausule vervallen en is er sprake van definitieve huur zonder clausule.
Als ik deze maand niets hieromtrent van jullie beiden vernomen heb dan kan wat mij betreft de huur ingaan per 1 juli 2004”.
Omdat beide partijen stellen dat met betrekking tot de bovenverdieping een huurovereenkomst tussen MBV en MRT tot stand is gekomen tegen een prijs zoals die uit deze brief blijkt en zij daarover op dit punt geen andere dan de in de brief vermelde informatie hebben verschaft (daargelaten dat de huurprijs volgens [eiser] € 1,27 per maand hoger is), moet voorshands worden aangenomen dat de overeenkomst op de in de brief van [betrokkene 1] voorgestelde wijze tot stand is gekomen. Het ging dus om huur/verhuur voor onbepaalde tijd. Van belang is verder dat als onweersproken moet worden aangenomen dat de bovenverdieping door MRT is gehuurd voor het gebruik als opslagruimte. Het gaat hier dus om huur van een onroerende zaak die noch woonruimte noch bedrijfsruimte in de zin van afdeling 7.4.6 van het BW is. Dat alles brengt mee dat opzegging diende te geschieden met inachtneming van het bepaalde in artikel 7:228 lid 2 BW, dus “tegen een voor huurbetaling overeengekomen dag op een termijn van tenminste een maand”. Vast staat dat MRT/[gedaagde] de huur met betrekking tot de bovenverdieping (in ieder geval) heeft opgezegd bij aangetekend schrijven van 5 januari 2006 tegen 1 februari 2006 (2.7 tussenvonnis 20 juni 2007), waardoor de huur zou zijn geëindigd per (in ieder geval) 1 maart 2006. Dat leidt ertoe dat voorshands wordt aangenomen dat de berekening door de rechtbank van de schade wegens gederfde huurinkomsten wat betreft de bovenverdieping berust op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag. De rechtbank is voornemens in zoverre terug te komen van haar in het tussenvonnis van 3 december 2008 gegeven beslissing. [eiser] zal in de gelegenheid worden gesteld daarop te reageren. Omdat, zoals hierna zal blijken, een deskundige zal worden benoemd, zal hij dat kunnen doen tegelijkertijd met zijn conclusie na deskundigenbericht.
3. [gedaagde] is het verder niet eens met de beslissing van de rechtbank in het laatste tussenvonnis (rechtsoverwegingen 2.6/2.8) betreffende de berekening van de schade als gevolg van het mislopen van de huurinkomsten na 1 april 2006.
De thans in het geding gebrachte stukken doen vermoeden dat de schade van [eiser] lager is dan door de rechtbank is berekend, omdat hij naast huur een vergoeding GWE ontvangt. Dat zou, op gronden als voormeld, reden kunnen zijn ook deze beslissing te herzien. [eiser] zal zich in zijn conclusie na deskundigenbericht ook daarover mogen uitlaten.
Voor het overige wordt gebleven bij hetgeen eerder is vastgeld en overwogen.
4. Naar aanleiding van het laatste tussenvonnis heeft [eiser] zijn eis gewijzigd in die zin, dat hij de rechtbank heeft verzocht de verdeling van het vennootschapsvermogen te gelasten. [gedaagde] heeft daarmee ingestemd. De partijen hebben in dat verband in het geding gebracht een proces-verbaal van non-vereniging als bedoeld in art. 678 Rv, opgemaakt op 13 januari 2009 ten overstaan van de eerder door de rechtbank benoemde vereffenaar, notaris T.K. Lekkerkerker. Daarin staat, voor zover van belang, dat de partijen geen overeenstemming hebben bereikt over een volledige vereffening van het vermogen van de vennootschap (MBV) en dat zij wel overeenstemming hebben bereikt over de volgende twee punten:
a. de in eigendom van de heer [gedaagde] toekomende onverdeelde helft van het bedrijfsverzamelgebouw aan de [adres] te [woonplaats] is met medewerking van [eiser] aan een derde verkocht en overgedragen, waarbij de hypothecaire schuld volledig is afgelost
b. van de verkoopopbrengst ten behoeve van [gedaagde] van het aandeel in het bedrijfsverzamelgebouw is een gedeelte van € 50.000,-- in depot bij de notaris gebleven.
5. Nu er nog geen volledige vereffening van de vennootschap heeft plaatsgevonden kan de gemeenschap op dit moment (nog) niet worden verdeeld. Om tot vereffening en vervolgens verdeling van de gemeenschap te komen moet eerst worden vastgesteld welke bezittingen en schulden de vennootschap heeft. Daartoe zal de rechtbank, zoals zij in het laatste tussenvonnis al heeft aangekondigd, een deskundige benoemen. De partijen zijn het erover eens dat dat een (register) accountant moet zijn. Aan hem zal worden gevraagd de beëindigingsbalans op te stellen en wel per 20 juni 2007. Op die datum is de vennootschap immers ontbonden. Verder zal de beëindigingsbalans moeten worden opgemaakt met inachtneming van het bepaalde in artikel 11 van het vennootschapscontract.
6. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 3 december 2008 overwogen dat de openingsbalans waar in het vennootschapscontract naar wordt verwezen als uitgangspunt kan dienen voor de op 1 januari 2004 bestaande rechten en verplichtingen van de vennootschap. De rechtbank blijft daarbij met dien verstande dat partijen hebben aangegeven dat zij nog van mening verschillen over twee punten die ook de jaren vóór 2004 betreffen (de periode waarin de partijen samenwerkten onder de naam Maatwerk Beheer) en die nog van invloed zouden kunnen zijn op de openingsbalans. [eiser] heeft aangevoerd dat de openingsbalans in het geheel niet als uitgangspunt kan dienen omdat daarover discussie bestaat en hij daarmee nimmer heeft ingestemd, maar hij heeft, behoudens wat betreft de hiervoor bedoelde en hierna nog te bespreken geschilpunten, niet aangegeven op welke onderdelen hij het met die openingsbalans niet eens is. Die zal dan ook, met inachtneming van hetgeen hierna nog zal worden overwogen, als uitgangspunt moeten dienen.
7. De twee tussen de partijen nog bestaande geschilpunten kunnen volgens [eiser] met de volgende vragen aan de deskundige worden voorgelegd:
“1. Door [eiser] is gesteld dat kosten van MRT en [gedaagde] (over de jaren 2000 t/m 2006; de rechtbank) ten onrechte ten laste van MBV zijn gekomen, zoals opgesomd in productie I bij de akte inhoudende wijziging en vermeerdering van eis en door [gedaagde] bestreden bij akte houdende uitlatingen omtrent wijziging en vermeerdering van eis van 21 februari 2007.
Kunt u op basis van de aard van de betreffende kosten dan wel het aanwendingsdoel van deze kosten, zoals blijkt uit de overgelegde stukken en de administratie dan wel nadere informatie van partijen, een oordeel geven te wiens laste deze kosten naar algemeen aanvaard bedrijfseconomisch inzicht behoren te komen?
2. Kunt u op basis van de overeenkomsten van 14 september 2000 (productie 4 dagvaarding), 15 april 2002 (productie 40) en de overeenkomst van 1 april 2004 (productie 5 dagvaarding) een berekening maken van de door MRT verschuldigde huur-, energie-, servicekosten en klein onderhoud over de periode van 30 juni 2000 tot 1 april 2006 en nagaan in hoeverre dit door MRT is voldaan? Graag een overzicht van de verschuldigde huur en bijdrage energiekosten en betalingen per jaar alsmede een totaaloverzicht.
8. Met de vraag sub 7.1 is [gedaagde] het eens, zij het dat hij daaraan toegevoegd wil zien dat aan de deskundige ook wordt gevraagd “een oordeel te geven over de kosten zoals die door zowel [eiser] alsook [gedaagde] ten laste van Maatwerk Beheer zijn gebracht”. [gedaagde] heeft daarbij verwezen naar de bij zijn akte van 21 februari 2007 gevoegde producties 1.1 t/m 1.4 en 2.2, waarin hij per jaar is ingegaan op de door [eiser] in diens akte van 10 januari 2007, productie I, vermelde posten. Deze aanpassing komt de rechtbank relevant voor. De aangepaste vraag zal aan de deskundige worden voorgelegd, zij het beperkt tot de door de partijen in hun voormelde producties genoemde posten. Voor zover [gedaagde] met zijn aanpassing heeft bedoeld te stellen dat de deskundige van alle mogelijke posten moet nagaan of deze door een van de partijen ten onrechte ten laste van MBV/Maatschap Beheer zijn gebracht, wordt daaraan als te onbepaald voorbijgegaan. Met betrekking tot het door [gedaagde] eerder in de procedure gedane beroep op verjaring wordt nog overwogen dat, nog daargelaten dat dit in het geheel niet nader is toegelicht, aangenomen moet worden dat [gedaagde] dat beroep thans niet langer heeft willen handhaven, omdat hij met de vraag sub 7.1 - die zich uitstrekt over de periode vanaf het jaar 2000- heeft ingestemd.
9. Tegen de door [eiser] geformuleerde vraag sub 7.2. heeft [gedaagde] geen overwegende bezwaren aangevoerd. Hij heeft evenwel opgeworpen dat die vraag pas door de deskundige kan worden beantwoord als duidelijk is wat MRT en MBV/Maatschap Beheer ten aanzien van de huur van het bedrijfsverzamelgebouw met elkaar zijn overeengekomen. In dat verband heeft [gedaagde] de door [eiser] in diens akte van 10 januari 2007, productie II, en nader bij akte van 6 augustus 2008, productie 30, gegeven berekening van de door MRT verschuldigde achterstallige huur over de periode van 1 juli 2000 tot 1 april 2006 betwist. [gedaagde] heeft berekend dat er door MBV/Maatschap Beheer over die periode juist teveel aan huur is betaald (productie 1.5 bij akte van 21 februari 2007).
Bij die stand van zaken zal inderdaad eerst moeten worden vastgesteld wat met betrekking tot de huur van (delen van) het bedrijfsverzamelgebouw tussen MRT en MBV/Maatschap Beheer is afgesproken. Het volgende is daarbij van belang.
10. [gedaagde] heeft de door [eiser] bij zijn berekening van de achterstallige huur gehanteerde huurprijzen voor de begane grond op zichzelf niet weersproken. Die huurprijzen blijken (deels) ook uit:
a. de “overeenkomst inzake afloop Maatwerk Revalidatie Techniek v.o.f.”. door de partijen ondertekend op 15 april 2002, waarbij is overeengekomen:
“Maatwerk RT huurt 195 m² van Maatwerk Beheer a f 90,-- per m² over de periode 01072000 – 31122000 en f 93,-- over 2001.
De geïndexeerde huurprijs over 2002 volgt”;
b. de “huurovereenkomst bedrijfsruimte”, gedateerd 1 april 2004 en ondertekend door de partijen en R.T. Ouwejan, waarbij is overeengekomen:
“3.1. Deze overeenkomst is aangegaan voor de duur van 2 jaar, ingaande op 01-04-2004 en eindigende op 01-04-2006.
(...)
4.3. De huurprijs zal jaarlijks op 1 januari, voor het eerst op 1 januari 2005, en zo vervolgens worden verhoogd overeenkomstig de wettelijke voorschriften.
(...)
De huurprijs voor de gehele begane grond, totaal € 1.493,45 (...) Te vermeerderen met de wettelijk verschuldigde omzetbelasting”.
11. Uit het voorgaande volgt dat moet worden uitgegaan van de volgende huurprijzen, exclusief omzetbelasting (voor de begane grond):
a. van 1 juli 2000 tot 1 januari 2001: f 90,-- per m² (omgerekend € 40,84),
b. over 2001: f 93,-- per m² (= € 42,20),
c. over 2002: f 96,15 per m² (= € 43,63),
d. over 2003: € 44,63 per m²,
e. van 1 januari 2004 tot 1 april 2004 in totaal: € 2.126,96,
f. van 1 april 2004 tot 1 januari 2005: € 1.493,45 per maand,
g. over 2005: € 1.519,63 per maand,
h. over 2006 (tot 1 april): € 1.519,63 per maand.
Bij deze laatste twee posten wordt opgemerkt dat de huur over 2005 volgens [eiser] € 1.519,63 bedroeg maar volgens [gedaagde] € 1.508,14. Dat is een kwestie van het op de juiste wijze berekenen van de wettelijke verhoging, wat bij gelegenheid van het deskundigenonderzoek kan gebeuren. In 2006 heeft [eiser], zo heeft hij gesteld, dezelfde huurprijs berekend als in 2005, zodat daarvan kan worden uitgegaan.
12. [gedaagde] heeft, voor zover het gaat om de huur van de begane grond over de periode van 1 juli 2000 tot 1 april 2004, betwist dat hij (MRT) de beschikking heeft gehad over 195 m² bedrijfsruimte. Volgens hem gaat het om 186 m².
De rechtbank begrijpt dat verweer aldus, dat [gedaagde] niet betwist dat het totaaloppervlak van de door MRT gehuurde ruimte 195m² bedraagt, maar dat het aantal “bruikbare” vierkante meters minder is omdat de ruimten op of onder de vide/gangruimte (geen stahoogte) niet meetellen.
De tekst van de overeenkomst van 15 april 2002 is op dat punt op zichzelf duidelijk. Daarin staat dat MRT 195 m² huurt. Dat de partijen daarmee hebben bedoeld dat het moet gaan om bruikbare vierkante meters volgt daaruit niet. Dat dat de bedoeling van de partijen was is gesteld noch gebleken. Het enkele feit dat [gedaagde] achteraf, op 26 april 2007, de oppervlaktematen van de verschillende vertrekken op de begane grond van het bedrijfsgebouw heeft laten opmeten door het Centraal Bureau Bouwtoezicht kan daaraan niet afdoen. Overigens is zonder toelichting, die ontbreekt, niet duidelijk hoe [gedaagde] op basis van deze metingen uitkomt op 186 bruikbare vierkante meters. Voor het overige heeft [gedaagde] geen feiten of omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Voor een bewijsopdracht op dit punt is daarom geen plaats. Dat, zoals [gedaagde] nog heeft opgeworpen, de totaalhuurprijs voor de ruimte (uitgaande van 195 m²) niet marktconform is en niet strookt met de bedragen die in het verleden door andere huurders voor deze ruimte zijn betaald doet niet ter zake. Het gaat er slechts om wat tussen Maatwerk Beheer/MBV en MRT is overeengekomen.
Voor de berekening van de verschuldigde huurprijs moet al met al worden uitgegaan van 195 m².
13. De huurprijs per m² over de jaren 2001 t/m 2003 was, daarover zijn de partijen het wel eens, exclusief de kosten voor energie en service. Onweersproken is dat voor die kosten bij wijze van voorschot verschuldigd was € 1.934,89 in 2001 en telkens € 2.128,72 in 2002 en 2003. Of dat na ontvangst van de eindafrekeningen nog tot teruggave aan of bijbetaling door Maatwerk Beheer moet leiden is onzeker. Volgens de berekening van [eiser] zijn op basis van de eindafrekeningen over die jaren nog bedragen verschuldigd van € 1.223,22 (2001), € 1.122,70 (2002) en € 984,95 (2003). [gedaagde] stelt in zijn berekening dat die bedragen “niet te verklaren zijn”. Aangezien de door Maatwerk Beheer betaalde voorschotten vaststaan kan tijdens het deskundigenonderzoek aan de hand van de door [eiser] te verstrekken eindafrekeningen over die jaren worden berekend of die betaalde voorschotten toereikend waren of niet.
14. De huurprijzen per maand voor de begane grond vanaf 1 april 2004 zijn volgens [gedaagde] inclusief voorschotten voor energie- en servicekosten van (in 2004) € 269,32 per maand exclusief omzetbelasting terwijl [eiser] uitgaat van een “kale huurprijs”. Dat betekent volgens [gedaagde] dat [eiser] in zijn berekening van de huurachterstand over de periode van 1 april 2004 tot 1 april 2006 ten onrechte afzonderlijke bedragen wegens “voorschotten” heeft opgenomen van € 4.242,80 (2004), € 4.639,71 (2005) en € 1.159,92 (2006) en dat de in die berekening genoemde bedragen wegens eindafrekening over die jaren van € 1.807,83 (2004), € 1.989,49 (2005) en € 682,88 (2006) “niet te verklaren zijn”.
15. Hoewel de overeenkomst van 1 april 2004 niet vermeldt of de huurprijs in- of exclusief de voornoemde kosten was, moet worden aangenomen dat die prijs inclusief is.
Dat volgt uit de door [gedaagde] (bij akte van 17 september 2008 als productie 3) overgelegde brief van hem aan notaris Lekkerkerker van 10 maart 2008, waarin hij onder meer heeft geschreven:
“Vanaf 2004 worden de huurprijzen all-in aangegeven.
Er is voor de energie en service een vast bedrag genomen en dat bedrag wordt ook jaarlijks geïndexeerd”.
[eiser] heeft deze brief op dit punt niet weersproken, zodat van de juistheid daarvan moet worden uitgegaan. Bij het opmaken van de beëindigingsbalans moet er dus van worden uitgegaan dat de huurbedragen per maand vanaf 1 april 2004 inclusief energie- en servicekosten zijn. Aan de hand van de door [eiser] te verstrekken facturen van MBV aan MRT ter zake de huur en de eindafrekeningen kunnen de voorschotbedragen worden vastgesteld en kan worden berekend of die al dan niet toereikend waren.
16. Uit hetgeen hiervoor onder 2 is overwogen volgt dat moet worden aangenomen dat MRT met ingang van 1 juli 2004 ook de bovenverdieping heeft gehuurd. Als onvoldoende weersproken kan worden aangenomen dat de huurprijs daarvan bedroeg:
a. van 1 juli 2004 tot 1 januari 2005: € 294,74 per maand,
b. over 2005: € 303,58 per maand,
c. over 2006 (tot 1 april) € 321,79 per maand,
alles, inclusief energie- en servicekosten en omzetbelasting. Daaruit volgt dat MRT ter zake van de huur van de bovenverdieping gedurende de periode van 1 juli 2004 tot 1 maart 2006 aan MBV een huur verschuldigd was van in totaal (6 x € 294,74) + (12 x € 303,58) + (2 of 3 x € 321,79) = € 6.054,98 of € 6.376,77. Dit zal bij het opmaken van de beëindigingsbalans moeten worden betrokken
17. De vraag sub 7.2 zal, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen, aan de deskundige ter beantwoording worden voorgelegd. Als deskundige om het onderzoek te verrichten zal drs, T.C.E. Boringa, registeraccountant te Nieuwveen benoemd worden.
De deskundige heeft desgevraagd verklaard bereid en in staat te zijn het onderzoek te verrichten. Daarbij wordt opgemerkt dat de deskundige voor bepaalde werkzaamheden zo nodig, onder zijn verantwoordelijkheid, derden, werkzaam op zijn kantoor, zal kunnen inschakelen. Aan de hand van de opgave van de deskundige wordt het voorschot op zijn loon en kosten, inclusief de daarover verschuldigde omzetbelasting, bepaald op € 8.449,--.
Er is aanleiding te bepalen dat ieder van de partijen de helft van dit bedrag ter griffie deponeert
18. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
De beslissing
De rechtbank
beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
1. Kunt u op basis van de aard van de in de producties I bij de akte van 10 januari 2007 en de producties 1.1 t/m 1.4 en 2.2 bij de akte van 21 februari 2007 bedoelde kosten dan wel het aanwendingsdoel van die kosten, zoals dat blijkt uit de overgelegde stukken en de administratie dan wel nadere informatie van partijen, een oordeel geven te wiens laste deze kosten naar algemeen aanvaard bedrijfseconomisch inzicht behoren te komen?
2. Kunt u op basis van hetgeen hiervoor in de rechtsoverwegingen 11 t/m 15 is overwogen een berekening maken van de door MRT verschuldigde huur-, energie- en- servicekosten betreffende de begane grond over de periode van 1 juli 2000 tot 1 april 2006 en nagaan in hoeverre dit door MRT is voldaan? Kunt u van de verschuldigde huur en bijdrage energie- en servicekosten en betalingen een overzicht per jaar maken, alsmede een totaaloverzicht.
3. Kunt u op basis van hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 16 is overwogen nagaan in hoeverre de verschuldigde huur voor de bovenverdieping door MRT is voldaan?
4. Wilt u, met inachtneming van de vragen sub 1 en 2 en met hetgeen hiervoor in de rechtsoverwegingen 4 t/m 6 is overwogen, een eindbalans van MBV opstellen per 20 juni 2007 en een berekening maken op grond waarvan verrekening tussen de partijen kan plaatsvinden, ervan uitgaande dat de gemeenschap gelijkelijk tussen de partijen wordt verdeeld?
5. Welke andere feiten of omstandigheden, gebleken uit het onderzoek, kunnen van belang zijn voor een goed begrip van de zaak?
benoemt tot deskundige om dit onderzoek te verrichten:
drs. T.C.E. Boringa, registeraccountant bij “Boringa & Lankester registeraccountants & mediators”, Oude Nieuwveenseweg 111-113, Postbus 3006, 2440 AA Nieuwveen;
telefoon: 0172-530047, fax: 0172-530501, e-mail: info@b-l.nl,
bepaalt dat de griffier een kopie van dit vonnis aan de deskundige zal toezenden,
bepaalt dat [eiser] voor 24 juni 2009 (kopieën van) de overige processtukken en - voor zover mogelijk - de andere door de deskundige noodzakelijk geachte stukken aan de deskundige zal doen toekomen,
bepaalt dat de partijen voor 24 juni 2009 als voorschot op de kosten inclusief omzetbelasting van de deskundige ieder € 4.224,50 ter griffie van deze rechtbank dienen te deponeren door dit bedrag over te maken op rekening nummer 19.23.25.752 ten name van Arrondissement 533 Arnhem onder vermelding van het rolnummer en de namen van partijen,
bepaalt dat de griffier onmiddellijk na betaling van dit voorschot de deskundige hiervan in kennis zal stellen en dat de deskundige pas dan met het onderzoek behoeft te beginnen,
bepaalt dat de deskundige zich met vragen over het onderzoek kan wenden tot de rechter-commissaris mr. A.E.M. Overkamp , telefoon 026-3593870,
bepaalt dat de plaats en de tijd waar en wanneer de deskundige tot het onderzoek zal overgaan, zullen worden vastgesteld door de deskundige in overleg met de raadslieden van de partijen,
bepaalt dat de deskundige een schriftelijk en ondertekend bericht zal inleveren ter griffie van deze rechtbank voor 1 december 2009,
bepaalt dat de deskundige tegelijk met dit schriftelijk bericht zijn declaratie ter griffie zal indienen onder vermelding van het zaak- en rolnummer,
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek de partijen in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het schriftelijk bericht moet doen blijken of aan dit voorschrift is voldaan, onder vermelding in dat bericht van de eventueel gemaakte opmerkingen en/of gedane verzoeken,
verwijst de zaak naar de vierde rolzitting na ontvangst van het deskundigenbericht voor het nemen van een conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van [eiser] of voor bepaling datum vonnis,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. F.J. de Vries, A.E.M. Overkamp en A.E.B. ter Heide en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2009.
Coll.: ED