zaaknummer / rolnummer: 186248 / KG ZA 09-402
Vonnis in kort geding van 14 juli 2009
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. M. Egbers te Arnhem,
de stichting
STICHTING HET RHEDENS,
gevestigd te Rozendaal en kantoorhoudende te Dieren,
gedaagde,
advocaat mr. A. Lettenga te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiser] en Het Rhedens worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandelingen op 29 juni en 6 juli 2009
- de pleitnota’s van [eiser]
- de pleitnota van Het Rhedens
- de akte houdende vermeerdering van eis van [eiser].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] is vanaf 1977 als leraar Nederlands verbonden aan Het Rhedens. De laatste akte van benoeming dateert van 19 mei 2005. Op de aanstelling is de CAO VO 2008 – 2010 van toepassing. Daaruit wordt geciteerd:
9.a.5 Gronden voor opzegging
Opzegging van een dienstverband voor onbepaalde tijd of tussentijdse opzegging van een dienstverband voor bepaalde tijd kan plaatsvinden op grond van:
a. plichtsverzuim als bedoeld in artikel 9.a.7 lid 2
b. onbekwaamheid of ongeschiktheid van de werknemer voor de door hem uitgeoefende functie, uit andere hoofde dan genoemd onder e,
(…)
i. andere met name genoemde gewichtige omstandigheden die redelijkerwijs geacht moeten worden met het oog op de belangen van de instelling en van het onderwijs de mogelijkheid van het dienstverband uit te sluiten.
9.a.6 Schorsing als ordemaatregel
1. De werkgever kan de werknemer schorsen voor ten hoogste vier weken, indien dit gelet op het belang van de instelling dringend noodzakelijk is. Voordat de werknemer wordt geschorst wordt deze in de gelegenheid gesteld zijn opvattingen omtrent de voorgenomen schorsing kenbaar te maken. De opvattingen van de werknemer omtrent de schorsing worden opgenomen in de brief, waarin de schorsing wordt bevestigd.
2. Naast het bepaalde in het eerste lid van dit artikel kan de werkgever de werknemer schorsen:
(…)
d. voor de duur van maximaal zes maanden wanneer er sprake is van een voornemen tot opzegging als bedoeld in artikel 9.a.5 onder a, b en i,
2.2. Het Rhedens heeft scholen op drie locaties, waarvan een te [lokatie 1]l en een te [lokatie 2]. [eiser] is werkzaam op de locatie te [lokatie 1]l. Directeur van de locatie [lokatie 1] is [lokatiedirecteur]. Algemeen directeur van Het Rhedens is [algemeen dir[algemeen directeur]. Voorzitter van het bestuur is [voorzitter van bestuur].
2.3. Bij brief van 18 maart 2008 heeft [algemeen directeur] [eiser] onder meer bericht:
“Op maandag 10 maart 2008 heb je per mail bij mij een klacht ingediend naar aanleiding van een gesprek dat je op dezelfde dag met de locatiedirecteur, [lokatiedirecteur], op zijn verzoek hebt gevoerd. In dat gesprek zou de locatiedirecteur mogelijke overplaatsing naar [lokatie 2] hebben gesuggereerd. (…)
Op dinsdag 11 maart heb ik hierover gesproken met [lokatiedirecteur]. Hij heeft mij verslag uitgebracht van het gesprek met jou op 10 maart. (…) In het gesprek memoreert de locatiedirecteur dat hij al eerder aan jou heeft gesuggereerd om als de regels in [lokatie 1] je niet bevallen en als je je daar niet in kan voegen, we dan moeten kijken of er volgend jaar op een andere locatie van Het Rhedens geen uren voor je zijn. Je pikt deze suggestie niet en verlaat kwaad de kamer van de locatiedirecteur. Even later – terwijl de locatiedirecteur met een leerling praat – kom je weer de kamer van [lokatiedirecteur] binnen; je schijnt met stemverheffing tegen de locatiedirecteur gesproken te hebben dat hij er niets van kan en dat je bij hogere instanties een klacht tegen hem gaat indienen. Een verzoek van de locatiedirecteur om in verband met de aanwezigheid van een leerling deze zaken niet op dat moment te bespreken schijnt door jou te zijn genegeerd. Je vertrekt met knallende deur.
Kortom:
1. Je hebt als docent en vaksectievoorzitter te communiceren met de locatieleiding over zaken die schoolbeleid en –afspraken, organisatie en planning aangaan.
2. De suggestie van de locatiedirecteur over overplaatsing naar [lokatie 2] acht ik professioneel ongelukkig. De locatiedirecteur kan zich vinden in mijn opvatting.
3. Jouw reactie op deze suggestie jegens de locatiedirecteur vind ik niet professioneel; ik verwacht van jou voor het paasweekend een reactie naar de locatiedirecteur ter normalisering van de relatie tussen jou en de locatiedirecteur.”
2.4. Bij brief van 27 maart 2008 aan de centrale directie van Het Rhedens, de locatiedirectie [lokatie 1], de personeelsraad [lokatie 1] en het bestuur van Het Rhedens, heeft [eiser] onder meer bericht:
“In de afgelopen weken heeft zich een conflict ontwikkeld tussen mij en locatiedirecteur [lokatiedirecteur]. (…) In deze brief beoog ik een feitelijk relaas, waarbij ik de vrij lange voorgeschiedenis schets, alsmede de ontwikkelingen van de afgelopen dagen.
Resumerend:
[ ] [eiser] blijft prijs stellen op de mogelijkheid om in voorkomende gevallen zelfstandig en in overleg met vaksectiegenoten te handelen waar het vakinhoudelijke kwesties betreft. Voor zover deze handelingen de organisatie van de school raken, zal hij de relevante functionarissen in de gelegenheid stellen om op de voorgenomen handelwijze te amenderen. De kwaliteit en relevantie van regels wenst hij echter op democratische wijze te kunnen bespreken.
[ ] [eiser] heeft zich bij deze geëxcuseerd voor uitlatingen die anderen gekwetst hebben. Hij is bovendien bereid om aan een oplossing van het conflict te werken, mede door op punten zijn eigen gedragingen tegen het licht te houden. Hij kruipt echter niet door het stof en wil zich ervan verzekeren dat dreigementen met – bijvoorbeeld – overplaatsing naar [lokatie 2] voortaan achterwege blijven.
Excuses van de locatiedirecteur aangaande zijn uitlatingen zou [ ] [eiser] zeer op prijs stellen en geenszins verwerpen. Hij heeft er echter begrip voor dat dit wellicht voor de heer [lokatiedirecteur] een te grote mentale krachttoer zou betekenen. In dat geval geeft hij aan professionele continuïteit de voorkeur boven zijn eigen ‘ponteneur’.”
2.5. Bij brief van 27 maart 2008 heeft Het Rhedens [eiser] onder meer bericht:
“Op 18 maart heb ik je een brief gestuurd naar aanleiding van gebeurtenissen die op 18 maart tot een confrontatie tussen jou en de locatiedirecteur, de heer [lokatiedirecteur], hebben geleid. In deze brief heb ik je aangegeven dat ik verwacht dat je voor het paasweekend de relatie van jou met de locatiedirecteur zou normaliseren. Na een reactie van jou per mail op 19 maart heb ik de volgende dag tegenover jou bovengenoemde verwachting onderstreept. Op jouw wijze heb je dat dezelfde dag gedaan. Daarna heb ik moeten constateren dat het effect allesbehalve het gewenste was; jouw manier van reageren en excuseren heeft de verstoorde verhouding geenszins hersteld. Gezien jouw mail van 21 maart vraag ik mij af of mijn bedoeling ook de jouwe is geweest.
Op 25 maart heb ik je telefonisch uitgenodigd voor een gesprek op 26 maart. Ook op 25 maart neem je telefonisch contact met me op om je ongenoegen te uiten dat een artikel van jouw hand voor de Rheader [de schoolkrant, rb] door de locatiedirecteur is afgewezen voor plaatsing.
In ons gesprek op 26 maart heb ik je meegedeeld:
- Dat mijn poging jou aan te zetten tot normalisering van de relatie tussen jou en de locatiedirecteur helaas niet tot het gewenste resultaat heeft geleid; integendeel, je hebt de verhouding nog meer op scherp gezet.
- Dat je in je artikel voor de Rheader negatief over leidinggevenden van onze school uitlaat en dat de locatiedirecteur het artikel terecht plaatsing in de Rheader heeft tegengehouden. Het heeft geen pas op deze manier naar leerlingen en anderen over leidinggevenden van de school te schrijven. Na publicatie van een zeer omstreden artikel van enkele leerlingen in de vorige Rheader is door de directie de procedure aangescherpt waarbij de locatiedirecteur de bevoegdheid heeft plaatsing van artikelen te verbieden.
- Dat je als werknemer deel uitmaakt van onze organisatie en je dus je te houden hebt aan afspraken en procedures van onze organisatie.
- Dat jij in de jaren dat jij werkzaam bent op Het Rhedens vaker je niet hebt gehouden aan afspraken en procedures.
- Dat jij in woord en gebaar veel te ver bent gegaan jegens de locatiedirecteur en de afdelingsleider van de bovenbouw. Jouw gedrag past niet bij de cultuur van onze school. Daarvoor moet je excuses aanbieden aan de locatiedirecteur en afdelingsleider.
Tot mijn grote verbazing heb jij op dezelfde dag de locatiedirecteur opgezocht om je verhaal te halen over het niet-plaatsen van jouw artikel in de Rheader. In een situatie waarin verhoudingen door jou verstoord zijn is dit allesbehalve passend. En dat wordt niet meer zo maar even recht gezet door jouw excuses. Ook op dezelfde dag moet ik vernemen dat jij tegen de afspraken in geen achtergrondinformatie bij de cijfers van leerlingen hebt verschaft aan de mentoren ten behoeve van de rapportvergaderingen.
Voor mij heb jij de grenzen overschreden; jij plaatst jezelf buiten de orde en de cultuur van onze school, in het bijzonder van die van de locatie [lokatie 1]. Dat kan en wil ik niet langer accepteren. Ook jij hebt je te voegen naar onze schoolafspraken en onze schoolcultuur. Jij hebt op normale wijze te communiceren met de locatieleiding. Het blijft op jouw weg liggen de door jou verstoorde relatie met de locatieleiding te normaliseren. Je dient aan de locatiedirecteur en aan mij te verklaren dat je je houdt aan regels en afspraken die gelden voor het personeel in de locatie [lokatie 1].
Deze brief dien je te beschouwen als aankondiging van een berisping, en tevens, als laatste waarschuwing het probleem dat jij zelf hebt veroorzaakt op te lossen.”
2.6. In het door [eiser] ingezonden maar geweigerde stuk voor de schoolkrant stond onder meer:
“Door bij de geringste twijfel over te gaan tot censuur, geeft de schoolleiding een akelig fout signaal af. Zonder meer rampzalig wordt het, wanneer een directeur luchtige satire over bureaucratie en management gaat verbieden. Ik schreef het ‘gevaarlijke stuk’ dat hij tegenhield. Naar aanleiding van dit publicatieverbod zou ik deze schoolleider willen adviseren om naar Noord-Korea te verhuizen. Het regime aldaar heeft vast een fijne baan voor hem.”
2.7. Op 31 maart 2008 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen onder meer [eiser], [lokatiedirecteur] en [algemeen directeur]. Op die datum is schriftelijk vastgelegd dat overeenstemming is bereikt over het volgende:
“1. [ ] [eiser] houdt zich aan schoolregels die vastgesteld zijn.
2. [lokatiedirecteur] accepteert de excuses van [ ] [eiser] aangaande zijn uitlatingen
die voor hem kwetsend zijn geweest.
3. [lokatiedirecteur] zal geen vertrek naar [lokatie 2] door [ ] [eiser] meer suggereren.
4. De personeelsraad zal van deze gang van zaken op de hoogte gesteld worden.”
2.8. Op 15 april 2009 heeft [eiser] aan [collega] en [lokatiedirecteur] met kopie aan acht collega’s de volgende e-mail gestuurd:
“Beste [collega], [lokatiedirecteur] (en andere collega’s),
Om de samenwerking binnen de vaksectie Nederlands gezond en transparant te houden, breng ik graag de volgende gedragslijn onder jullie aandacht:
Zaken betreffende de vakinhoud, de inrichting van PTA’s en de wijze van toetsen worden niet tussen individuele vaksectieleden en de directie (en/of afdelingsleiders) besproken. Het aanspreekpunt voor deze zaken, ook op momenten dat de directie daar behoefte aan heeft, is het vaksectiehoofd en dat is [ ] [eiser], die dat nog geruime tijd wenst te blijven!
Als [collega] dit bericht ervaart als ‘terugfluiten’, dan heeft hij het goed gezien. Dit is inderdaad de bedoeling!
Met vriendelijke en collegiale groet,”
2.9. Na een overleg op 14 mei 2009 tussen onder meer [eiser], twee andere docenten Nederlands, [lokatiedirecteur] en [algemeen directeur], wordt [eiser] ontheven van zijn taak als vaksectiehoofd.
2.10. Bij e-mail van 20 mei 2009 aan afdelingsleider [afdelingsleider], [algemeen directeur] en docenten Nederlands, heeft [eiser] bericht:
“Allereerst mijn complimenten! Uit het inconsistente en slecht geleide gesprek van 19 mei j.l. is tenminste nog iets bewaard gebleven in jouw aantekeningen. (…)”
2.11. Bij e-mail van 28 mei 2009 aan onder meer [algemeen directeur], [lokatiedirecteur] en docenten Nederlands, heeft [eiser] onder meer bericht:
“Zo’n twee weken geleden heeft de vestigingsdirecteur te [lokatie 1] ten overstaan van de algemeen directeur en enkele leden van de vaksectie Nederlands gezegd dat ik binnen mijn vaksectie verantwoordelijk zou zijn voor een ‘sfeer van angst en bedreiging’. Deze aantijging vormde de ruggengraat achter het besluit van directie en afdelingsleiders om mij af te zetten als vaksectiehoofd.
(…)
In dit kader lijkt het mij in de rede te liggen dat de heer [lokatiedirecteur]:
1. Zijn beweringen in dezen terugneemt;
2. Zijn excuses aanbiedt aan ondergetekende;
3. Zich voortaan onthoudt van bovengenoemde of daarmee vergelijkbare, ondoordachte en/of overspannen bewoordingen om de activiteiten van ondergetekende aan te duiden.”
2.12. Op 2 juni 2009 heeft [eiser] aan zijn collega [collega 2], in antwoord op een verzoek van haar geschreven:
“Dankzij het fantastische management van onze vestigingsdirecteur ben ik geen vaksectiehoofd meer. U zult met uw verzoek dus elders moeten aankloppen. Succes.”
2.13. Bij e-mail van 5 juni 2009 aan onder meer [eiser], andere leraren Nederlands, [lokatiedirecteur] en anderen heeft [algemeen directeur] onder meer bericht:
“(…) [ ] [eiser] dient derhalve met onmiddellijke ingang zijn provocerende wijze van communiceren binnen de locatie over de locatiedirecteur te stoppen.”
2.14. Op zondagmiddag 7 juni 2009 hebben [algemeen directeur] en [voorzitter van bestuur] [eiser] bij hem thuis bezocht en hem mondeling meegedeeld dat hij op non-actief wordt gesteld vanwege het conflict tussen hem en [lokatiedirecteur].
2.15. Bij e-mail en aangetekende brief van 8 juni 2009 aan [algemeen directeur] en [voorzitter van bestuur] heeft [eiser] onder meer formeel bezwaar aangetekend tegen zijn non-actief stelling en zich bereid verklaard zijn werkzaamheden te hervatten en in overleg te treden met [lokatiedirecteur] om de relatie te herstellen.
2.16. Op 10 juni 2009 hebben [lokatiedirecteur] en [collega] een verklaring ondertekend waaruit wordt geciteerd:
“De heer [collega] (docent Nederlands) heeft medio april aan zijn locatiedirecteur aangegeven dat hij voor het volgend schooljaar naar een andere school wil solliciteren. De reden is gelegen in het feit dat hij dit schooljaar heeft ervaren dat hij zich niet kan ontplooien in een sectie waar ook de heer [eiser] deel van uitmaakt. (…) Toen op maandag 8 juni de heer [collega] vernam dat de heer [eiser] op non actief was gesteld stond hij open voor een gesprek waarin zijn beslissing om weg te gaan zou worden heroverwogen. (…)”
2.17. Op 10 juni 2009 heeft [eiser] de volgende e-mail aan 34 geadresseerden verstuurd:
“Beste leerlingen,
Ongetwijfeld is jullie mijn afwezigheid in de school opgevallen. Maar sommigen van jullie ben ik ook op straat tegengekomen of bij Albert Heijn. Ben ik ziek, overspannen of spijbel ik? Nee! Om te voorkomen dat ik telkenmale uitleg moet geven, en om ieder misverstand en onzinverhalen te voorkomen, laat ik hierbij het volgende weten:
Ik ben vanwege onmin tussen mij en de vestigingsdirecteur door directie en bestuur op non-actief gesteld. Mijn kritiek op de managementstijl en andere handelingen van de heer [lokatiedirecteur] heb ik dusdanig scherp verwoord, dat hij mijn aanwezigheid in het gebouw niet meer kan verdragen. Meer kan en mag ik er (om juridische redenen) niet over zeggen.
Ik acht de situatie – ook in jullie belang – zeer schadelijk en hoop dan ook dat er snel een einde aan komt. Ouders die met vragen zitten, bijvoorbeeld over de afwikkeling van eindexamens of toetsen, mogen mij bellen.
Ik beschik niet over alle e-mailadressen, dus ik zou zeggen: zegt het voort.
Deze mail is vooral bedoeld om te voorkomen dat er vreemde of onjuiste verhalen in omloop komen. Het ga jullie goed; ik mis jullie nu al!”
2.18. Bij aangetekende brief van 11 juni 2009 heeft Het Rhedens [eiser] onder meer meegedeeld dat zij hem bij wijze van ordemaatregel heeft vrijgesteld van de verplichting om werkzaamheden te verrichten op grond van artikel 9.a.6 lid 1 van de CAO, en dat zij het niet in het belang van de school acht dat [eiser] zijn werkzaamheden daadwerkelijk verricht. Voorts heeft Het Rhedens aangekondigd de genoemde vrijstelling te zullen verlengen voor een periode van drie maanden op grond van artikel 9.a.6 lid 2 sub f van de CAO. Ten slotte heeft zij hem verzocht dat hij niet met derden over het arbeidsconflict communiceert.
2.19. Bij brief van 11 juni 2009 aan [algemeen directeur] heeft [eiser] gereageerd op deze brief. Hij heeft zijn visie op de gebeurtenissen gegeven en verklaard dat hij snel weer voor de klas wil staan.
2.20. Bij brief van 11 juni 2009 aan de ouders en verzorgers van de leerlingen en aan de medewerkers van Het Rhedens [lokatie 1] heeft Het Rhedens onder meer bericht:
“Hierbij wil ik u op de hoogte brengen van het feit dat er deze week een gesprek heeft plaatsgevonden tussen het schoolbestuur en de heer [ ] [eiser], leraar Nederlands. Naar aanleiding van dit gesprek zal de heer [eiser] zijn werkzaamheden op school enige tijd niet uitvoeren wegens verstoorde arbeidsverhoudingen. Zoals u weet hecht de school aan open communicatie met de ouders van onze leerlingen, maar in dit geval vraag ik uw begrip voor het feit dat het om privacy-redenen niet mogelijk is om nader op achtergronden in te gaan. (…) Inmiddels heeft de heer [eiser] een email gestuurd naar leerlingen. Wij nemen uitdrukkelijk afstand van zijn uitlatingen over de locatiedirecteur. Wij hebben hem dringend verzocht zich naar derden niet uit te laten over deze kwestie. (…)”
2.21. Bij brief van 12 juni 2009 heeft [eiser] een brief verstuurd aan de Commissie van Beroep. Daarin heeft bij bezwaar ingediend tegen de non-actief stelling van 7 juni 2009.
2.22. Bij aangetekende brief van 15 juni 2009 van zijn advocaat aan Het Rhedens heeft [eiser] verzocht af te zien van het voornemen om de opgelegde ordemaatregel met drie maanden te verlengen. Bij aangetekende brief van dezelfde datum van zijn advocaat aan de Commissie van Beroep heeft [eiser] bezwaar ingediend tegen het schorsingsbesluit van 11 juni 2009.
2.23. Bij exploot van 23 juni 2009 heeft [eiser] Het Rhedens gedagvaard in het onderhavige kort geding.
2.24. Het Rhedens heeft [eiser] bij aangetekende brief van haar advocaat van 26 juni 2009 (welke brief 27 bladzijden omvat en 49 bijlagen heeft) onder meer bericht:
“Namens Stichting Het Rhedens (…) stel ik u middels deze brief op de hoogte van haar voornemen het tussen haar en u bestaande dienstverband op te zeggen op grond van redenen zoals bedoeld in de leden a, b en/of i van artikel 9.a.5 van de CAO Voortgezet Onderwijs 2008 – 2010 (…). De navolgende overwegingen van Het Rhedens hebben tot dit voornemen geleid. Omdat het hier een tamelijk uitvoerige kwestie betreft met veel onderliggende stukken en ook omdat u al procedures hebt aangespannen bij de Rechtbank en de Commissie van Beroep, zal hieronder op deze overwegingen tamelijk uitgebreid worden ingegaan.
V – Voornemen
Uw inhoudelijke functioneren is beneden niveau, u weigert daar iets aan te doen en uw opstelling naar anderen binnen de organisatie van Het Rhedens (en op momenten ook naar ouders) is onbehoorlijk en onwerkbaar. U weigert inhoudelijke kritiek op uw functioneren (maar ook aanmerkingen op bijvoorbeeld een eigengereide houding of eigenmachtig optreden) te accepteren of zelfs maar onder ogen te zien, laat staan op die punten te verbeteren. U kiest telkens voor een conflict, voor moeizame discussies of voor het beschadigen van collega’s bij derden. Daarbij hanteert u een intimiderende stijl, u wilt altijd het laatste woord hebben en u hebt – zoals u het zelf formuleert – geen antenne voor gezag.
(…) Inmiddels moet wegens de in het vorenstaande uitgebreid weergegeven redenen geconstateerd worden dat een vruchtbare voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet tot de mogelijkheden behoort. Binnen de classificaties van de gronden voor opzegging zoals gehanteerd in de CAO, kunnen deze redenen worden ondergebracht in de leden a, b en i van artikel 9.a.5. Het Rhedens is dan ook voornemens de arbeidsovereenkomst tussen u en haar op te zeggen. (…)
VI - Schorsing
U bent op dit moment geschorst wegens de redenen zoals opgenomen in de brief van 11 juni 2009 en op basis van artikel 9.a.6. lid 1 van de CAO. De grondslag van deze schorsing wordt thans gewijzigd naar artikel 9.a.6. lid 2 sub d van de CAO. Feitelijk wordt u hierbij opnieuw geschorst op basis van de feiten zoals hiervoor weergegeven en wegens het bestaan van een voornemen tot opzegging van de arbeidsovereenkomst. Onder de huidige omstandigheden is het onbestaanbaar dat u werkzaamheden verricht bij Het Rhedens.”
2.25. Bij brief van 2 juli 2009 van haar advocaat heeft Het Rhedens [eiser] onder meer bericht dat zij heeft besloten dat [eiser] geschorst blijft dan wel (voor zover nodig) definitief wordt geschorst op grond van artikel 9.a.6 lid 2 sub d van de CAO.
3.1. Na zijn eis te hebben gewijzigd heeft [eiser] gevorderd, verkort weergegeven, dat de voorzieningenrechter:
1) Het Rhedens veroordeelt de schorsing van 11 juni 2009 op te heffen en [eiser] toe te laten tot de bedongen werkzaamheden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom;
2) Het Rhedens veroordeelt de schorsing van 26 juni 2009 op te heffen en [eiser] toe te laten tot de bedongen werkzaamheden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom;
3) zodanige voorzieningen treft als hij in goede justitie meent te behoren, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
4) een voorschot toekent op immateriële schadevergoeding van € 5.000,- te vermeerderen met rente;
5) Het Rhedens verbiedt een opvolger te benoemen in de functie van [eiser] op straffe van verbeurte van een dwangsom;
6) Het Rhedens veroordeelt in de proceskosten.
3.2. [eiser] heeft aan deze vorderingen ten grondslag gelegd dat Het Rhedens in redelijkheid bij de afweging van alle betrokken belangen niet tot de vergaande maatregel van een (langdurende) schorsing heeft kunnen komen. Van een ‘dringende noodzaak’ zoals bedoeld in de CAO is volgens hem geenszins sprake.
3.3. Het Rhedens voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het spoedeisend karakter van de vordering vloeit voort uit de aard ervan.
4.2. De vorderingen onder 1 en 2 dienen te worden toegewezen tenzij van Het Rhedens in redelijkheid niet kan worden gevergd dat [eiser] zijn functie blijft vervullen, waarbij de belangen van [eiser] moeten worden meegewogen. Bij de beoordeling hiervan is leidend de in artikel 7:611 BW vastgelegde verplichting dat Het Rhedens en [eiser] zich als een goed werkgever en een goed werknemer gedragen.
4.3. In het onderhavige kort geding hebben de partijen een aantal incidenten aan de orde gesteld. De lezingen van die incidenten komen niet steeds met elkaar overeen. Het kort geding leent zich naar zijn aard niet voor bewijslevering. Op grond van de feiten die tussen de partijen vaststaan en die hiervoor zijn weergegeven, is het volgende voorshands voldoende aannemelijk geworden. De verhoudingen tussen [eiser] en Het Rhedens, meer in het bijzonder de directeur van de locatie [lokatie 1] [lokatiedirecteur], zijn door diverse incidenten verstoord geraakt. Er is tussen hen een conflict ontstaan dat in het voorjaar van 2009 is geëscaleerd. Als gevolg hiervan heeft Het Rhedens het voornemen kenbaar gemaakt het dienstverband met [eiser] op te zeggen. In deze ontwikkeling hebben beide partijen hun aandeel gehad.
4.4. Voorshands wordt geoordeeld dat [eiser] zich bij de genoemde ontwikkeling in zijn optreden en zijn uitlatingen niet voldoende rekenschap heeft gegeven van de verhoudingen binnen de school, noch van de gezagsverhoudingen die aan een arbeidsovereenkomst inherent zijn, noch van de persoonlijke verhoudingen zoals deze zich in de afgelopen periode hebben ontwikkeld. Dat geldt meer in het bijzonder voor zijn optreden jegens [lokatiedirecteur] op 10 en 26 maart 2008, de brief van 27 maart 2008 (‘niet door het stof’, begrip dat excuses voor [lokatiedirecteur] ‘wellicht een te grote mentale krachttoer’ voor hem zijn), de inhoud van het geweigerde stuk voor de schoolkrant (Noord-Korea), de e-mail van 15 april 2009 (‘terugfluiten’ van [collega]), de e-mail van 20 mei 2009 (‘het inconsistente en slecht geleide gesprek’), het bericht van 2 juni 2009 (‘het fantastische management van onze vestigingsdirecteur’) en de e-mail van 10 juni 2009 (bericht aan leerlingen over non-actief stelling). Hoewel [lokatiedirecteur] zich van zijn kant op verschillende momenten bijzonder ongelukkig jegens [eiser] heeft uitgelaten, had van [eiser] als werknemer mogen worden verwacht dat hij zich naar de gerechtvaardigde wensen van Het Rhedens als zijn werkgever had gevoegd, dat hij de toon van zijn communicatie jegens zijn werkgever en collega’s had gematigd en dat hij terughoudender zou zijn geweest met het informeren van derden.
4.5. Het is voorshands voldoende aannemelijk geworden dat de goede sfeer op school en daarmee het onderwijs onder het geëscaleerde conflict ernstig hebben te lijden. Het is de taak van Het Rhedens de goede sfeer op school te bewaren en daarmee het onderwijs te bevorderen. Zij heeft [eiser] in elk geval op zijn gedrag aangesproken op 18 maart 2008, 26 en 27 maart 2008, 14 mei 2009 en 5 juni 2009, evenwel zonder het gewenste resultaat. Onder deze omstandigheden kan van Het Rhedens in redelijkheid niet worden gevergd dat [eiser] zijn functie blijft vervullen, zolang de Commissie van Beroep niet heeft beslist of het dienstverband in stand zal blijven. De artikelen 9.a.6 leden 1 en 2 in verband met 9.a.5 aanhef en onder i bieden een voldoende grondslag voor de schorsingen. Het persoonlijke belang van [eiser] dat de schorsingen worden opgeheven legt hiertegenover onvoldoende gewicht in de schaal. De vorderingen onder 1 en 2 zullen daarom worden afgewezen.
4.6. De vordering onder 3 zal worden afgewezen omdat deze onvoldoende bepaald is.
4.7. De vordering onder 4 zal worden afgewezen omdat voorshands wordt geoordeeld dat Het Rhedens terecht tot schorsing is overgegaan.
4.8. De vordering onder 5 zal worden afgewezen omdat het aan het beleid van Het Rhedens moet worden overgelaten om, gegeven de schorsing van [eiser], die in stand wordt gelaten, passende maatregelen te nemen om het hoofd te bieden aan de situatie die op school ontstaat in het geval dat het dienstverband van [eiser] mocht worden beëindigd.
4.9. [eiser] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan dit vonnis aan de zijde van Het Rhedens begroot op € 262,- aan vast recht en € 816,- aan salaris voor de advocaat.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. de Vries en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.L.B. Lewin op 14 juli 2009.