Parketnummer : 05/500009-09
Data zittingen : 3 maart 2009, 28 april 2009 en 23 juni 2009
Datum uitspraak: 7 juli 2009
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
Raadsvrouw : mr. M.G.M. Frerix, advocaat te Ede.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de nacht van 31 december 2008 op 1 januari 2009 te Ede
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
brand heeft gesticht in een struik, immers heeft/hebben verdachte en/of (een
of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk benzine, althans een
brandbare stof, over voornoemde struik gegoten en/of (vervolgens) die benzine
met een aansteker, althans een brandend voorwerp, in aanraking gebracht, in
elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare
stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen
gevaar voor de in de nabijheid staande beplanting (te weten bosschage(s) en/of
bo(o)m(en) en/of een houtwal), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te
duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij in of omstreeks de nacht van 31 december 2008 op 1 januari 2009 te Ede met
een ander of anderen, op of aan de openbare weg, te weten het Soembaplein, in
elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft
gepleegd tegen een of meer struik(en), welk geweld bestond uit het gieten van
benzine, althans een brandbare stof, over voornoemde struik(en) en/of het
(vervolgens) aansteken van de met benzine overgoten struiken;
Art 141 Wetboek van Strafrecht
hij in of omstreeks de nacht van 31 december 2008 op 1 januari 2009 te Ede aan
een persoon (ambtenaar) genaamd L. [slachtoffer] (inspecteur van de politie) (gedurende
en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening), opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel ((een) afgebroken tand(en)), heeft toegebracht, door
deze opzettelijk tegen het gebit, althans op/tegen het hoofd/gezicht te
slaan/stompen;
art 304 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
hij in of omstreeks de nacht van 31 december 2008 op 1 januari 2009 te Ede,
opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten L. [slachtoffer] (inspecteur van de
politie), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar
bediening, tegen het gebit, althans tegen het hoofd/gezicht heeft
geslagen/gestompt, ten gevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (te weten (een) afgebroken tand(en)), althans enig lichamelijk letsel, heeft
bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 2 Wetboek van Strafrecht
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 23 juni 2009 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. M.G.M. Frerix, advocaat te Ede.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd L. [slachtoffer].
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 2 primair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het onder 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarden op te leggen reclasseringstoezicht en huisarrest in de nacht van oud en nieuw en voorts met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Verdachte en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De vaststaande feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
In de nacht van 31 december 2008 op 1 januari 2009 was verdachte op bezoek bij zijn zoon [zoon1] op de Soembalaan in Ede. Kort na middernacht stonden veel mensen op straat. Er waren meerdere vuren. De brandweer heeft een straatbrand geblust. De politie verleende assistentie. Ook bij de groep waartoe verdachte behoorde brandde een vuurkorf en zij werden door de politie gesommeerd het vuur te doven. Kort daarop is verdachtes zoon [zoon2] door de politie aangehouden. Verdachte heeft – kennelijk geagiteerd over de aanhouding van zijn zoon [zoon2] – daarna de jerrycan die bij de voordeur van het huis van zijn zoon [zoon1] stond gepakt en de daarin aanwezige brandbare vloeistof over een struik uitgegooid. De struik is vervolgens in brand gevlogen. Verdachte is door de politie aangehouden.
Feit 1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden wat verdachte onder 1 primair ten laste is gelegd, te weten het medeplegen van brandstichting. Zij voert daartoe aan dat er een aangifte ligt van de gemeente, dat de verbalisanten [slachtoffer] en [verbalisant] hebben gezien dat verdachte vloeistof over de struiken sprenkelde en dat verdachte dat zelf ook heeft bevestigd. Of verdachte het vuur daarna zelf al dan niet heeft aangestoken, is niet relevant nu er – gelet op de uiterlijke verschijningsvorm – sprake was van brandstichting. Verdachte had immers de bedoeling om brand te stichten. Kennelijk is er daarna een tweede persoon geweest die de struik daadwerkelijk heeft aangestoken. Dat is voldoende voor brandstichting in vereniging, dat er geen sprake was van een vooropgezet plan vooraf maakt dat niet anders.
Standpunt van de verdachte
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde. Niet kan worden bewezen dat verdachte de struik heeft aangestoken en ook is niet zeker wat er in de jerrycan zat. De jerrycan is immers niet door de politie veilig gesteld. Mogelijk lag er in de struiken iets wat al brandde. Bovendien hebben meerdere getuigen verklaard dat een andere persoon, niet verdachte, de struik heeft aangestoken. Van een nauwe en bewuste samenwerking met die andere persoon is geen sprake geweest, zodat niet bewezen kan worden dat sprake was van medeplegen van brandstichting. Ook ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde betoogt de raadsvrouw dat geen sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking.
Zij is dan ook van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1.
De beoordeling van de standpunten
Vast staat dat verdachte een vloeistof uit de jerrycan over de struiken heeft gesprenkeld. Verdachte verklaart dat zelf en ook de beide verbalisanten hebben dat waargenomen. Het is juist dat de jerrycan niet is veilig gesteld en dat geen forensisch onderzoek heeft plaats gevonden naar de inhoud van die jerrycan. [zoon1] heeft verklaard dat de jerrycan benzine bevatte. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij een klein restje benzine over de struiken heeft gegooid. De struik is daarna in brand gevlogen. Verschillende getuigen verklaren dat een ander dan verdachte de struik in brand stak.
Voor medeplegen van een strafbaar feit is niet vereist dat er uitdrukkelijke en vooraf gemaakte afspraken zijn. Ook stilzwijgende samenwerking kan medeplegen opleveren. Nu verdachte - blijkens zijn eigen verklaring - de intentie had de struik in brand te steken en daar ook een aandeel in heeft gehad door een brandbare stof over de struik uit te gieten, waarna een derde, die zag dat verdachte de brandbare stof over de struiken goot, deze direct heeft aangestoken, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat sprake is van medeplegen van brandstichting.
Dat sprake was van gemeen gevaar voor goederen blijkt voorts uit het aanvullend proces-verbaal van J.G. [verbalisant]. Daaruit blijkt dat de afstand tussen de brandende struik en de overige bosschage ongeveer 1 à 2 meter bedraagt. De rechtbank concludeert daaruit dat niet kan worden uitgesloten dat de brand van de struik naar de nabijgelegen bosschages zou overslaan.
Feit 2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 primair ten laste gelegde, maar dat wel wettig en overtuigend bewezen kan worden wat verdachte onder 2 subsidiair ten laste is gelegd, te weten mishandeling van een politieagent in functie, zwaar lichamelijk letsel tengevolge hebbend.
Standpunt van de verdachte
De raadsvrouw stelt dat niet kan worden uitgesloten dat het letsel van verbalisant [slachtoffer] is ontstaan doordat deze zelf van de trap is gevallen toen hij verdachte achterna ging. De gang is zo smal dat verdachte niet zou hebben kunnen uithalen om een behoorlijke klap uit te delen. Verdachte heeft bovendien niet de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel aanvaard zodat hij van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
De beoordeling van de standpunten
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake was van opzet of voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en zal verdachte van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat uit de afgelegde verklaringen het volgende is gebleken.
De verbalisanten [slachtoffer] en [verbalisant] verklaren dat zij – toen zij aan kwamen rijden – zagen dat verdachte iets uit een jerrycan over struiken gooide . Verbalisant [slachtoffer] sprong daarop uit de auto, terwijl verbalisant [verbalisant] de auto parkeerde en afsloot. Beide verbalisanten verklaren dat zij oogcontact met verdachte hadden. Verbalisant [slachtoffer] heeft de verdachte toegeroepen dat hij was aangehouden. Nog voor het betreden van de woning heeft verbalisant [slachtoffer] verdachte van achteren bij zijn jas beetgepakt. Verdachte rukte zich los en rende de woning in. Verbalisant [slachtoffer] verklaart dat hij verdachte opnieuw met beide handen vast pakte bij de achterkant van zijn jas. Verdachte stond op dat moment op een van de eerste traptreden van de trap. [slachtoffer] verklaart voorts: “Op dat moment lukte het mij om de man zodanig stevig vast te pakken dat hij niet verder kon lopen. De man stond op dat moment op de 3e of de 4e traptrede en ik stond aan het begin van de trap. Op dat moment draaide de man zijn bovenlichaam om en keek mij aan. Ik zag dat de man met zijn rechterarm een achterwaartse zwaaibeweging maakte. Ik zag dat de man zijn rechterhand tot een vuist had gebald en de man zwaaide met kracht deze rechtervuist tegen mijn gezicht. De man raakte met zijn rechtervuist mijn bovenlip en mijn voortanden. Ik voelde gelijk een hevige stekende pijn in mijn mond en ik hoorde een krakend geluid in mijn mond”.
Tegenover deze verklaring staat de verklaring van verdachte die stelt dat hij niet heeft geslagen, maar wel zijn rechterhand in de nek van de verbalisant had gedrukt om die te beletten hem vast te houden. Daarover verklaart verbalisant [slachtoffer] echter dat dit gebeurde na de vuistslag. Hij verklaart dat verdachte op zijn buik op de trap lag en dat hij hem aan zijn been vasthield. Hij voelde toen dat hij in zijn nek werd gepakt, maar hij weet niet door wie. De lezing van verdachte sluit de lezing van de verbalisant dan ook geenszins uit.
Beide verbalisanten verklaren voorts dat [slachtoffer] en verdachte zich onder aan de trap bevonden.
[zoon1] heeft verklaard dat verdachte, zijn vader, gek werd toen zijn broer werd gearresteerd en dat verdachte met een jerrycan benzine over de struiken gooide en dat de struiken direct daarna in brand gingen. Voorts verklaart [zoon1] dat daarom een politieagent in uniform achter verdachte aan rende de portiek van de woning in. Zijn vriendin [naam] heeft hem verteld dat de politieagent verdachte op de trap vast greep en dat verdachte hem toen een klap in het gezicht heeft gegeven.
[naam] heeft later ter terechtzitting verklaard dat zij dit niet tegen [zoon1] heeft gezegd en [zoon1] heeft later zelf ook anders verklaard.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Uit zijn verklaring volgt dat de getuige zijn vader heeft gewaarschuwd toen hij de jerrycan pakte omdat “de politie dan terug zou komen”. Ook elders in zijn verklaring neemt de getuige duidelijk afstand van het gedrag van zijn vader. Hij vindt het dom dat zijn vader de politieagent sloeg en hij wijt het gedrag van zijn vader aan het gebruik van alcohol. In het proces-verbaal is opgenomen dat de verklaring aan de getuige is voorgelezen. De getuige heeft iedere bladzijde van zijn verklaring ondertekend. De mededeling van de getuige dat hij van zijn vriendin heeft gehoord dat zijn vader de agent heeft geslagen is in overeenstemming met de inhoud van de rest van zijn verklaring. Daarom houdt de rechtbank de getuige aan zijn eerste verklaring.
De raadsvrouw heeft voorts nog betoogd dat de trap en het halletje te smal zijn om echt goed uit te halen, zodat het niet mogelijk is dat verdachte de verbalisant zou hebben geslagen. De rechtbank verwerpt dat verweer. Verdachte zelf heeft verklaard dat hij de verbalisant wel bij de nek heeft gegrepen, waar kennelijk wel ruimte voor was.
Bovendien heeft [naam] verklaard dat zij langs de beide mannen de trap op is gelopen zodat ook daar kennelijk ruimte voor was.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte de verbalisant L.[slachtoffer] een vuistslag heeft toegediend. De rechtbank is van oordeel dat het letsel dat deze hierdoor heeft opgelopen gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel. Het slachtoffer heeft vier tanden verloren en moet blijvend een gebitsprothese dragen, daarnaast was sprake van licht schedel-hersenletsel en een beschadigde aanhechting van een nekspier. Tenslotte heeft het slachtoffer drie maanden niet kunnen werken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij in de nacht van 31 december 2008 op 1 januari 2009 te Ede
tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk brand heeft gesticht in een struik, immers hebben verdachte en/of zijn mededader toen aldaar opzettelijk benzine over voornoemde struik gegoten en/of (vervolgens) die benzine met een brandend voorwerp, in aanraking gebracht, ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de in de nabijheid staande beplanting te duchten was;
hij in of omstreeks de nacht van 31 december 2008 op 1 januari 2009 te Ede,
opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten L. [slachtoffer] (inspecteur van de
politie), gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, tegen het gezicht heeft
geslagen/gestompt, ten gevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (te weten afgebroken tand(en)), heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Ten aanzien van feit 2:
Mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft en terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
4b. De strafbaarheid van de feiten
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 26 maart 2009; en
• een voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland, gedateerd 26 februari 2009, betreffende verdachte.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
De feiten waaraan verdachte zich schuldig heeft gemaakt zijn naar het oordeel van de rechtbank zeer ernstig. Het slachtoffer [slachtoffer] en de andere aanwezige verbalisanten hebben in de uitvoering van hun functie getracht de veiligheid van goederen en personen te waarborgen toen diverse brandjes werden gesticht. Verdachte heeft geen gehoor gegeven aan de sommatie de vuurkorf te doven maar heeft daarentegen een struik in brand gestoken. Toen verdachte werd aangehouden heeft hij zich aan zijn aanhouding onttrokken en is gevlucht. Toen hij vervolgens door de verbalisant [slachtoffer] werd vastgehouden heeft hij met geweld gereageerd. Dat dit fors geweld is geweest, kan blijken uit het zware letsel dat de verbalisant die hem trachtte aan te houden daarbij heeft opgelopen. De rechtbank rekent verdachte dit handelen zwaar aan. De politie heeft immers door haar handelen uitsluitend getracht de veiligheid in de wijk te waarborgen en te situatie te deëscaleren.
De rechtbank acht dan ook, gezien de ernst van de feiten, de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf in beginsel op zijn plaats.
De rechtbank houdt echter ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Uit het reclasseringsrapport blijkt dat sprake is van een analfabete mogelijk zwakbegaafde man uit een zwak milieu die met veel kunst en vliegwerk de touwtjes aan elkaar knoopt. Na de echtscheiding zijn de kinderen aan verdachte toegewezen en twee van de drie kinderen wonen bij verdachte, terwijl een derde zwakbegaafde dochter geplaatst is op de JP Heije Stichting te Oosterbeek. Door het opleggen van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf worden niet alleen verdachte, maar naar het oordeel van de rechtbank ook, en misschien zelfs met name, zijn kinderen getroffen. De rechtbank acht dat een onwenselijk gevolg. Verdachte heeft reeds een maand in voorarrest doorgebracht. Om recht te doen aan de ernst van de feiten zal de rechtbank verdachte een werkstraf voor de maximale duur opleggen alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. Dit laatste dient er tevens toe verdachte aan te sporen zich van dergelijk strafbaar handelen in de toekomst te onthouden.
Ten aanzien van het door de officier van justitie gevorderde elektronisch toezicht tijdens de komende jaarwisseling overweegt de rechtbank dat het reclasseringsrapport daarvoor onvoldoende concrete aanknopingspunten biedt.
6a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij L. [slachtoffer] heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 9.811,10.
De rechtbank zal de civiele vordering van verdachte tot een bedrag van € 3.000,- aan materiële schade toewijzen, waarbij de omvang van de schade door de rechtbank op basis van de overgelegde stukken naar billijkheid op dat bedrag is begroot.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering ter zake vergoeding van materiële schade omdat dit deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat het zich leent voor behandeling in het strafgeding.
De rechtbank acht voorts voldoende bewezen dat L. [slachtoffer] door hetgeen hem is aangedaan immateriële schade heeft geleden en dat hij uit dien hoofde terecht aanspraak maakt op vergoeding van die schade. De rechtbank kan in deze strafrechtelijke procedure niet exact vaststellen welk bedrag aan vergoeding voor de geleden immateriële schade juist is. Zij is echter van oordeel dat in ieder geval een bedrag van € 2.500,- aan immateriële schadevergoeding in onderhavig geval op zijn plaats is. De vordering is voorzover zij strekt tot vergoeding van een hoger bedrag wegens immateriële schade is niet van eenvoudige aard zodat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk is en ook dit gedeelte van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 157, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het onder 2 primair tenlastegelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
A. Een gevangenisstraf voor de duur van 216 (tweehonderdenzestien) dagen.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 180 (honderdentachtig) dagen niet tenuitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
B. het verrichten van een werkstraf gedurende 240 (tweehonderdenveertig) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen één (1) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 120 (eenhonderdentwintig) dagen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij L. [slachtoffer].
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan L.[slachtoffer], [adres], te betalen € 5.500,- (zegge vijfduizendvijfhonderd euro).
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding ad € € 5.500,- , subsidiair 62 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer L.[slachtoffer], [adres], te betalen € 5.500,-, (zegge vijfduizendvijfhonderd euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 62 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
mr. I.D. Jacobs, als voorzitter,
mr. M.M.L.A.T. Doll, rechter,
mr. J.J.H. van Laethem, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.L.D. Koning-van As, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 juli 2009.