ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1007

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
11 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
184656/-9/174
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de verzoeker op 12 mei 2009 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. [naam rechter], dat is aangevuld met faxen op 2, 3 en 5 juni 2009. Mr. [naam rechter] heeft in haar schrijven van 12 mei en 4 juni 2009 aangegeven niet in de wraking te berusten en haar zienswijze gegeven. Op 11 juni 2009 is het wrakingsverzoek behandeld in de wrakingskamer, waarbij verzoeker in persoon aanwezig was, maar mr. [naam rechter] niet. De wrakingskamer heeft na schorsing de behandeling hervat en uitspraak gedaan. Het verzoek is voor een deel niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzoeker niet tijdig een wrakingsverzoek heeft ingediend, aangezien hij pas op 12 mei 2009 het verzoek indiende, terwijl hij al eerder op de hoogte was van de feiten die aanleiding gaven tot de wraking. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkenheid van mr. [naam rechter] bij een tuchtrechtelijke procedure geen grond voor wraking oplevert, en dat de verzoeker onvoldoende heeft aangetoond dat er sprake was van vooringenomenheid. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de stelling van verzoeker dat de rechtbank het wrakingsrecht misbruikt, niet voldoende onderbouwd was. De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beschikking.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ARNHEM
Wrakingskamer
Zaak-/rolnummer: 184656 / 09/174
Beschikking 11 juni 2009
inzake
[verzoeker],
wonende te [plaats], verzoeker tot wraking,
en
mr. [naam rechter],
in haar hoedanigheid van kantonrechter in de zaak met nummer [zaaknummer].
1. Procedure
1.1 Bij schrijven van 12 mei 2009 heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. [naam rechter], aangevuld bij faxen van 2 juni 2009, 3 juni 2009 en 5 juni 2009.
1.2 Bij schrijven van 12 mei en 4 juni 2009 heeft mr. [naam rechter] aangegeven niet in de wraking te berusten en heeft zij haar zienswijze ten aanzien van het wrakingsverzoek uiteengezet.
1.3 Op 11 juni 2009 is het wrakingsverzoek tegen mr. [naam rechter] ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker is in persoon verschenen. Mr. [naam rechter] heeft in genoemd schrijven van 4 juni 2009 te kennen gegeven dat zij de mondelinge behandeling niet bij zal wonen.
1.4 De wrakingskamer heeft na schorsing ter zitting de behandeling van het wrakingsverzoek hervat en mondeling uitspraak gedaan, in die zin dat het verzoek voor zover het betreft de grond hierna genoemd onder 3.4 niet-ontvankelijk is verklaard en voor het overige is afgewezen. Hieraan is de volgende motivering ten grondslag gelegd.
2. Wettelijk kader
2.1 Gelet op artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient in een wrakingsprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid bij de rechter in de zin van artikel 6 lid 1 EVRM (en artikel 14 lid 1 IVBPR) dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3. Gronden van de beslissing
3.1 In zijn verzoek van 12 mei 2009 stelt verzoeker zich op het standpunt dat niet uitgesloten is dat mr. [naam rechter] enige vooringenomenheid heeft. Reden hiervoor is dat mr. [naam rechter] als voorzitter van de Raad van Discipline te Arnhem betrokken is geweest bij een aanverwante tuchtrechtelijke procedure tussen verzoeker en [naam wederpartij]. Voorts heeft verzoeker in zijn wrakingsverzoek en zijn de faxen van 2 juni 2009, 3 juni 2009 en 5 juni 2009 vermeld dat mr. [naam rechter] niet heeft gereageerd op zijn verzoekschrift van 28 april 2009, dat de verklaringen in het proces-verbaal van de zitting van 28 april 2009 onjuist zijn weergegeven en dat deze rechtbank het wrakingsrecht misbruikt.
3.2 Mr. [naam rechter] kan zich met verzoekers standpunt niet verenigen. Noch haar betrokkenheid bij de door verzoeker genoemde tuchtrechtelijke zaak bij de Raad van Discipline noch het mogelijk niet verstrekken van informatie over de voortgang van de procedure staan er volgens haar aan in de weg dat zij thans als kantonrechter een onpartijdig oordeel over de onderhavige zaak kan geven.
3.3 Op grond van artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt het verzoek tot wraking gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
3.4 Verzoeker heeft ter zitting van de wrakingskamer verklaard dat hij tijdens of in de loop van de middag na de zitting van 28 april 2009 bekend werd met het feit dat mr. [naam rechter] als voorzitter van de Raad van Discipline een aanverwante klachtzaak had behandeld. Het had op de weg van verzoeker gelegen om op dat moment een wrakingsverzoek in te dienen en niet te wachten tot 12 mei 2009. Dat verzoeker wegens drukke werkzaamheden niet eerder dan 12 mei 2009 in de gelegenheid was om een verzoekschrift op te stellen, dient voor zijn risico te blijven. Dit geldt temeer nu verzoeker kennelijk wel in de gelegenheid is geweest om op 28 april 2009, na de behandeling ter zitting, een verzoekschrift in te dienen. De rechtbank verklaart het wrakingsverzoek, voor zover het bovenstaande betreft, niet ontvankelijk. Gelet hierop ziet de rechtbank geen reden om mr. [naam rechter] op te roepen om gehoord te worden omtrent de gang van zaken ter zitting van 28 april 2009.
3.5 De omstandigheid dat mr. [naam rechter] niet zou hebben gereageerd op voornoemd verzoekschrift van 28 april 2009, levert eveneens geen grond tot wraking op. In zijn verzoekschrift vraagt verzoeker om toezending van het proces-verbaal van de zitting en om informatie over de voortgang van de procedure. Het proces-verbaal van de zitting, waarin tevens de voortgang van de procedure is opgenomen, is op 19 mei 2009 aan verzoeker toegezonden. Voor zover mr. [naam rechter] voor het overige niet heeft gereageerd op verzoekers schrijven van 28 april 2009, merkt de rechtbank op dat dit gelet op de stand van de procedure niet aan de orde was. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [naam wederpartij] de gelegenheid gekregen om een conclusie van dupliek in reconventie te nemen, zodat het niet aan verzoeker was om met een reactie te komen.
3.6 Voorts heeft verzoeker opgeworpen dat het proces-verbaal van de zitting van 28 april 2009 onjuist is opgesteld. Verzoeker betwist onder andere dat ter zitting de rol van mr. [naam rechter] in de tuchtrechtelijke procedure aan de orde is gesteld. Inhoudelijke bezwaren tegen een opgemaakt proces-verbaal, kunnen in beginsel geen grond opleveren voor wraking. Voor zover verzoeker het niet eens is met de inhoud, kan hij een verzoek om aanpassing van het proces-verbaal indienen of de inhoudelijke onjuistheid aanvoeren in hoger beroep.
3.7 De stelling van verzoeker dat deze rechtbank het wrakingsrecht misbruikt ten slotte, vormt zonder nadere motivering onvoldoende grond ter rechtvaardiging van de conclusie dat door de wrakingskamer geen onpartijdig oordeel kan worden gegeven in onderhavige wrakingsprocedure. De wrakingskamer ziet, voor zover daartoe al bevoegd, ook overigens geen reden om de zaak door te verwijzen naar een wrakingskamer bestaande uit rechters van buiten deze rechtbank. Ook deze grond faalt derhalve.
3.8 Het voorgaande leidt ertoe dat het wrakingsverzoek voor zover is overwogen onder punt 3.4 niet-ontvankelijk zal worden verklaard en voor het overige zal worden afgewezen.
4. De beslissing
De rechtbank
verklaart het verzoek voor zover overwogen onder punt 3.4 niet-ontvankelijk en wijst het verzoek voor het overige af.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.S.M. Bak, voorzitter, mrs. P.J. Wiegman en E.A.A.M. Pfeil, leden, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.M.M.B. van Eeten op 11 juni 2009.
de griffier de voorzitter
De griffier is buiten staat deze beslissing
mede te ondertekenen
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.