ECLI:NL:RBARN:2009:BI9834
Rechtbank Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Heffingsrente bij voorlopige aanslag inkomstenbelasting en bijzondere omstandigheden
In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 9 april 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [X], en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2006, waarbij een belastbaar inkomen van € 89.212 was vastgesteld. Daarnaast was er € 2.736 aan heffingsrente in rekening gebracht. Eiser betoogde dat het onrechtvaardig was dat hij heffingsrente moest betalen, vooral gezien de bijzondere omstandigheden waaronder hij verkeerde, zoals ziekte en overlijden in zijn directe omgeving, die hem hadden verhinderd om tijdig aangifte te doen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsrente conform de wettelijke regels was berekend op basis van artikel 30f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De rechtbank heeft de argumenten van eiser, dat de heffingsrente te hoog was in vergelijking met de rente op zijn spaarrekening, en dat de bijzondere omstandigheden aanleiding zouden moeten geven om de heffingsrente te verminderen, verworpen. De rechtbank oordeelde dat eiser zelf verantwoordelijk was voor het niet tijdig indienen van de aangifte en dat hij de hoogte van de heffingsrente had kunnen beperken door eerder een verzoek in te dienen voor een andere voorlopige aanslag.
De rechtbank concludeerde dat de heffingsrente niet als sanctie was bedoeld, maar ter compensatie voor het gemis van rente door de schatkist. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter A.M.F. Geerling, in aanwezigheid van griffier J.A. Vriezen.