Parketnummer : 05/800888-08
Datum zitting : 25 mei 2009
Datum uitspraak : 08 juni 2009
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats]
Raadsman : mr N.P.C.C Langenberg, advocaat te Breda.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 29 oktober 2007, te Tilburg, in de gemeente Tilburg als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) daarmee heeft gereden over de rechter rijstrook van de twee voor het rechtdoor gaande verkeer bestemde rijstroken, van de uit vier rijstroken,
- te weten een rijstrook voor het links afslaande verkeer, een rijstrook voor het rechts afslaande verkeer en/of twee rijstroken voor het rechtdoor gaande verkeer-,
bestaande rijbaan van de weg, de Loonsche Heideweg, gaande in de richting van de kruising en/of splitsing van deze weg en de weg, de Stokhasseltlaan, zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig, onachtzaam en/of roekeloos, terwijl één of meer andere motorrijtuig/en op die door hem, verdachte bereden rijstrook stilstond/en en/of stapvoets reed/reden en/of hij, verdachte had waargenomen dat het in zijn, verdachtes rijrichting gekeerde verkeerslicht/en, dat/die zich voor voormelde kruising/splitsing bevond/en, oranje/geel licht uitstraalde/n, naar links heeft gestuurd en/of de linker rijstrook van voormelde rijstroken, bestemd voor het rechtdoor gaande verkeer is gaan berijden en/of voormelde stilstaande en/of stapvoets rijdend/e ander/e
motorrijtuig/en is gepasseerd of voorbij is gereden en/of terwijl voormeld/e verkeerslicht/en inmiddels rood licht uitstraalde/n, inhoudende: "Stop", in strijd met het gestelde in artikel 68 lid 1 onder c van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, dat door hem, verdachte motorrijtuig (personenauto) niet tot stilstand heeft gebracht en/of voormelde kruising/splitsing met een snelheid van ongeveer 85 kilometer per uur is op- en/of overgereden en/of heeft hij verdachte de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) niet zodanig geregeld dat hij, verdachte in staat was voormeld motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg en/of voormelde kruising/splitsing kon overzien en waarover deze vrij was/waren en/of in botsing en/of aanrijding is gekomen met een gezien, zijn verdachtes rijrichting, van rechts dicht genaderd zijnde fietser, welke fietser reed op het naast die Stokhasseltlaan gelegen fiets/bromfietspad en/of doende was die
kruising/splitsing over te steken en/of ten gevolge waarvan die fietser ten val is gekomen aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (J.H.M. [slachtoffer]) werd gedood;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 29 oktober 2007, te Tilburg, in de gemeente Tilburg, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) daarmee heeft gereden over de rechter rijstrook van de twee voor het rechtdoor gaande verkeer bestemde rijstroken, van de uit vier rijstroken,
- te weten een rijstrook voor het links afslaande verkeer, een rijstrook voor het rechts afslaande verkeer en/of twee rijstroken voor het rechtdoor gaande verkeer-,
bestaande rijbaan van de weg, de Loonsche Heideweg, gaande in de richting van de kruising en/of splitsing van deze weg en de weg, de Stokhasseltlaan, terwijl het/de zich voor voormelde kruising/splitsing bevindende, in zijn, verdachtes rijrichting gekeerde verkeerslicht/en rood licht uitstraalde/n, inhoudende: "Stop", in strijd met het gestelde in artikel 68 lid 1 onder c van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, dat door hem, verdachte motorrijtuig (personenauto) niet tot stilstand heeft gebracht en/of voormelde kruising/splitsing met een snelheid van ongeveer 85 kilometer per uur is op-
en/of overgereden en/of in botsing en/of aanrijding is gekomen met een gezien, zijn verdachtes rijrichting, van rechts dicht genaderd zijnde fietser, welke fietser reed op het naast die Stokhasseltlaan gelegen fiets/bromfietspad en/of doende was die kruising / splitsing over te steken , door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 25 mei 2009 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr N.P.C.C Langenberg, advocaat te Breda.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde (zeer onvoorzichtig) zal worden veroordeeld tot
• een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
• tot het verrichten van een werkstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uur te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis en met aftrek van 2 uur, zijnde 1 dag hechtenis en tot
• een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 (drie) jaren waarvan 1 (één) jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
3.1 Vaststaande feiten
Op grond van de bewijsmiddelen worden de navolgende feiten, die verder ook niet ter discussie staan, vastgesteld.
Verdachte reed op 29 oktober 2007, omstreeks 6.55 uur, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Opel en voorzien van kenteken [nummer]), over de Loonsche Heideweg te Tilburg, gaande in de richting van de kruising van deze weg en de Stokhasseltlaan. De Loonsche Heideweg heeft ter plaatse in de rijrichting van verdachte vier rijstroken. De meest rechter rijstrook is om rechtsaf te slaan, de twee middelste rijstroken zijn voor rechtdoorgaand verkeer en de meest linker rijstrook is om linksaf te slaan . Verdachte reed over de rechter rijstrook van de twee voor het rechtdoorgaande verkeer bestemde rijstroken . Vóór hem op deze rijbaan waren andere voertuigen aanwezig die stilstonden of stapvoets reden . Verdachte heeft waargenomen dat de in zijn richting gekeerde verkeerslichten die zich voor voormelde kruising bevond oranje licht uitstraalden . Verdachte heeft vervolgens naar links gestuurd en is de linker rijstrook van voormelde rijstroken, bestemd voor het rechtdoor gaande verkeer gaan berijden en is voormelde stilstaande of stapvoets rijdende andere motorrijtuigen voorbij gereden .
Verdachte heeft zijn personenauto niet tot stilstand gebracht en is voormelde kruising met een snelheid van ongeveer 85 kilometer per uur opgereden . Verdachte heeft de snelheid van de door hem bestuurde personenauto niet zodanig geregeld dat hij in staat was deze tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg en kruising kon overzien en waarover deze vrij waren . Hij is in aanrijding gekomen met een, gezien verdachtes rijrichting, van rechts dicht genaderd zijnde fietser die reed op het naast die Stokhasseltlaan gelegen fiets/bromfietspad en die doende was die kruising over te steken . Ten gevolgde van die aanrijding is de fietser ten val is gekomen. Door het verkeersongeval werd de fietser, de heer J.H.M. [slachtoffer] , gedood.
3.2 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde. Hij stelt zich op het standpunt dat weliswaar geen sprake is van roekeloos rijgedrag maar wel van zeer onvoorzichtig rijgedrag, dat naar het roekeloze neigt, nu verdachte door rood licht met (te) hoge snelheid een kruising is opgereden.
3.3 Standpunt van de verdediging
De advocaat van verdachte stelt zich op het standpunt dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat de verkeerslichten op het moment dat verdachte de kruising opreed rood licht uitstraalden. Voorts stelt de advocaat dat er geen sprake was van naar roekeloos gedrag neigend rijgedrag.
3.4 Beoordeling en conclusie
De rechtbank is van oordeel dat bewezen is dat de verkeerslichten op het moment dat verdachte de kruising opreed inmiddels in zijn richting rood licht uitstraalden, inhoudende “Stop”,in de zin van artikel 68 lid 1 onder c van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. De rechtbank baseert dit oordeel op de verklaring van de getuige De [getuige1]. Hij heeft verklaard dat hij op 29 oktober 2007 omstreeks 7.00 uur ’s ochtends, met zijn voertuig, een Volkswagen Transporter, vooraan op de rechterrijstrook voor rechtdoorgaand verkeer, komend vanaf Waalwijk en gaande in de richting Eindhoven, stond. Hij zag dat het verkeerslicht voor doorgaand verkeer op rood stond. De [getuige1] verklaart dat hij al enkele seconden voor het rode licht stond toen hij zag dat er plots een auto hem met hoe snelheid links passeerde. Hij zag dat de bestuurder van de auto militaire kleding droeg en dat de auto door rood licht reed. Hij zag dat er van links een auto aankwam die moest inhouden voor de auto die door rood reed . De verklaring van De [getuige1] wordt ondersteund door de verklaring van getuige Van [getuige2] die verklaart dat toen “de militair”de kruising op reed er reeds verkeer van links kwam dat al op de kruising reed . De omstandigheid dat Van [getuige2] niet heeft gezien welke kleur de verkeerslichten in de richting van verdachte uitstraalde doet er niet aan af dat zijn waarneming dat het kruisende verkeer zich reeds op het kruispunt bevond de voormelde verklaring van De [getuige1] ondersteunt. Daarbij is van belang dat in het proces-verbaal “VerkeersOngevalsAnalyse” van de Unit Forensisch Onderzoek van de politie Midden en West Brabant is vastgesteld dat de verkeerslichtinstallatie die zich op het betreffende kruispunt bevond naar behoren functioneerde•. Verdachte zelf heeft verklaard dat de verkeerslichten van groen op oranje sprongen toen hij de laatste flauwe bocht voor de verkeerslichten nam, dat hij voor zich een vrachtauto langzaam vooruit zag rollen die hij besloot in te halen en dat hij zich daarna niet meer met de verkeerslichten heeft beziggehouden en ook niet weet welk kleur deze uitstraalden•. Zijn verklaring ontkracht de verklaring van De [getuige1] dus niet.
Bij beoordeling van schuld in de zin van artikel 6 WVW en van de vraag of er sprake is van roekeloosheid in de zin van artikel 175, lid 2 van die wet komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Naar het oordeel van de militaire kamer is het aan de schuld van verdachte te wijten dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Verdachte is in de ochtendschemering, terwijl het regende als bestuurder van een personenauto, een met verkeerslichten beveiligde kruising opgereden, terwijl de verkeerslichten in zijn richting roodlicht uitstraalden, zonder zijn snelheid, die op dat moment ongeveer 85 km bedroeg, te matigen . Hij heeft niet meer tijdig kunnen remmen voor een fietser die op die kruising zijn rijbaan kruiste en hij heeft deze met grote kracht aangereden. Dat hij, naar eigen zeggen, niet heeft gezien welk licht de verkeerslichten op het moment van het oprijden van de kruising uitstraalden, maakt zijn schuld niet minder. Immers, hem kan juist verweten worden dat hij, nadat hij in de laatste bocht voor de kruising had gezien dat het verkeerslicht oranje was tot en met het passeren van die verkeerslichten, zich er niet meer van heeft vergewist welke kleur het verkeerslicht uitstraalde. Gelet op voornoemde omstandigheden stelt de militaire kamer vast dat verdachte zeer onoplettend en onvoorzichtig heeft gereden en dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. De gegeven omstandigheden, in samenhang bezien, rechtvaardigen niet het oordeel dat sprake was van roekeloosheid.
3.5. Bewezenverklaring
De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij op 29 oktober 2007, te Tilburg, in de gemeente Tilburg als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) daarmee heeft gereden over de rechter rijstrook van de twee voor het rechtdoor gaande verkeer bestemde rijstroken, van de uit vier rijstroken,
- te weten een rijstrook voor het links afslaande verkeer, een rijstrook voor het rechts afslaande verkeer en twee rijstroken voor het rechtdoor gaande verkeer-,
bestaande rijbaan van de weg, de Loonsche Heideweg, gaande in de richting van de kruising van deze weg en de weg, de Stokhasseltlaan, zeer, onvoorzichtig, terwijl andere motorrijtuig/en op die door hem, verdachte bereden rijstrook stilstonden of stapvoets reden en hij, verdachte had waargenomen dat de/het in zijn, verdachtes rijrichting gekeerde verkeerslicht/en, dat/die zich voor voormelde kruising bevond/en, oranje/geel licht uitstraalde/n, naar links heeft gestuurd en de linker rijstrook van voormelde rijstroken, bestemd voor het rechtdoor gaande verkeer is gaan berijden en voormelde stilstaande of stapvoets rijdend/e ander/e motorrijtuig/en voorbij is gereden en terwijl voormeld/e verkeerslicht/en inmiddels rood licht uitstraalde/n, inhoudende: "Stop", in strijd met het gestelde in artikel 68 lid 1 onder c van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, dat door hem, verdachte motorrijtuig (personenauto) niet tot stilstand heeft gebracht en voormelde kruising met een snelheid van ongeveer 85 kilometer per uur is opgereden en heeft hij verdachte de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) niet zodanig geregeld dat hij, verdachte in staat was voormeld motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg en voormelde kruising kon overzien en waarover deze vrij waren en in aanrijding is gekomen met een gezien, zijn verdachtes rijrichting, van rechts dicht genaderd zijnde fietser, welke fietser reed op het naast die Stokhasseltlaan gelegen fiets/bromfietspad en doende was die kruising over te steken en ten gevolge waarvan die fietser ten val is gekomen aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (J.H.M. [slachtoffer]) werd gedood;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het primair bewezenverklaarde:
‘overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood’
4b. De strafbaarheid van het feit
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de militaire kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 24 juni 2008.
6.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte voor het primair tenlastegelegde feit dient te worden veroordeeld tot en gevangenisstraf van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en voorts tot een werkstraf van 240 uur, bij het niet naar behoren verrichten te vervangen door 120 dagen hechtenis en voorts tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaar, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
6.2 Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat, mocht de militaire kamer tot een bewezenverklaring komen, een (voorwaardelijke) vrijheidsstraf te ver gaat, mede gelet op het tijdsverloop sedert het ongeval en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
6.3 Beoordeling en conclusie
Bij de beslissing over de straf heeft de militaire kamer rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
De militaire kamer overweegt in het bijzonder het navolgende.
De verdachte is, rijdende in een personenauto, met aanzienlijke snelheid door het rode verkeerslicht een kruising opgereden nadat hij had besloten een voor hem rijdende vrachtauto in te halen. De personenauto is vervolgens tegen de fietser aangereden, tengevolge waarvan deze is overleden. Verdachte heeft daarbij bij lange na niet de voorzichtigheid in acht genomen die van een verkeersdeelnemer mag worden verwacht. Het zeer onvoorzichtige gedrag van verdachte heeft vergaande gevolgen gehad, namelijk de dood van een ander. Het leed dat is veroorzaakt door het ongeval is groot en onherstelbaar. Het slachtoffer was een 59 jarige man, getrouwd en vader van 2 kinderen. Zijn echtgenote en kinderen staan voor de vrijwel onmogelijke taak om het verlies van hun man en vader een plaats in hun leven te geven.
De militaire kamer is ervan overtuigd dat ook verdachte onder de gevolgen van het ongeval, dat ook hij niet heeft gewild, heeft geleden en nog steeds lijdt. Verdachte zal moeten leven met de wetenschap dat door zijn toedoen een ander het leven heeft gelaten. Hoewel de militaire kamer er nota van heeft genomen dat verdachte wel contact met de familie van het slachtoffer wilde leggen, betreurt de militaire kamer het dat dit contact door toedoen van verdachte niet heeft plaatsgevonden en dat verdachte ook niet op andere wijze van zijn medeleven met de nabestaanden van het slachtoffer heeft laten blijken.
De militaire kamer houdt voorts rekening met het feit dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest, ook niet voor verkeersfeiten en met het feit dat verdachte vader is van een kind, met een tweede kind op komst.
Op grond van het vorenoverwogene en gelet op de ernst van het feit (een dodelijk ongeval), de mate van schuld, de sindsdien verstreken tijd en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, acht de militaire kamer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden passend en geboden, alsmede een taakstraf van 240 uur. De militaire kamer is van oordeel dat daarnaast als bijkomende straf een ontzegging van de rijbevoegdheid van 2 jaar behoort te worden opgelegd. De voorwaardelijke vrijheidsstraf wordt opgelegd om verdachte er van te weerhouden een dergelijke fout nogmaals te begaan en om de ernst van het feit te benadrukken. De langere duur van de voorwaardelijke straf zoals door de officier van justitie geëist en de daarnaast geëiste voorwaardelijke rijontzegging, bovenop het onvoorwaardelijke deel, hebben in dat verband weinig meerwaarde en zijn minder in overeenstemming met de straffen die bij soortgelijke ernstige verkeersmisdrijven worden opgelegd.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen:
• 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
• 6, 175, 178 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
De militaire kamer, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
A.
een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 2 (twee) maanden niet tenuitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
B.
het verrichten van een werkstraf gedurende 240 (tweehonderdveertig) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen één (1) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 120 (honderdtwintig) dagen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht geheel in mindering wordt gebracht, te weten 2 (twee) uren, zijnde 1 (één) dag hechtenis.
C.
ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorvoertuigen, bromfietsen daaronder begrepen, voor de duur van 2 (twee) jaren,
met aftrek overeenkomstig artikel 179, lid 6, van de Wegenverkeerswet 1994.
mr. T.P.E.E. van Groeningen (voorzitter), mr. M.F. Gielissen, kolonel mr. B.F.M. Klappe, (militair lid,) in tegenwoordigheid van S.P. Visser (griffier,)
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 08 juni 2009.