RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 08/1489
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 28 april 2009
[A], eiser,
wonende te Overasselt, vertegenwoordigd door mr. D.A.A.M. Mijland,
het dagelijks bestuur van WNO-bedrijven, h.o.d.n. Breed, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 13 februari 2008.
Bij besluit van 11 juli 2007 heeft de Algemeen Directeur namens verweerder eiser met ingang van 1 januari 2007 tot 1 januari 2008 gedetacheerd bij Mobilane B.V. (verder: Mobilane), hem de verplichtingen voortvloeiend uit en in overeenstemming met de detacheringsovereenkomst van 17 juni 2007 opgelegd en de vaststellingsovereenkomst van 13 april 2004 bij het ingaan van de detacheringsovereenkomst van 17 juni 2007 beëindigd.
Bij het bestreden besluit heeft de Algemeen Directeur namens verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld.
Bij besluit van 18 september 2008 heeft verweerder het bestreden besluit bekrachtigd.
Naar de door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is – gevoegd met eisers beroep met registratienummer AWB 08/4268 AW) – behandeld ter zitting van de rechtbank van 13 maart 2009. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. C.E.A.J. Oerlemans, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand te Tilburg. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M.P.J. Rubens, advocaat te Boven-Leeuwen.
Eiser is in dienst van Breed en is met ingang van 1 januari 2001 gedetacheerd bij Mobilane waar hij werkzaam is in de functie van [functienaam] belast met [taken] van ‘[X]’. De productie van deze [X] wordt door Breed verzorgd. Eiser ontving naast zijn salaris een toelage van Mobilane die door Breed werd uitbetaald.
Op 13 april 2004 is tussen partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten. Hierbij is eiser met ingang van 1 januari 2004 (opnieuw) gedetacheerd bij Mobilane en is bepaald dat deze detachering, voor zover er geen omstandigheden zijn die dit belemmeren, voortduurt tot 1 januari 2006 waarna een vervolgdetachering voor de duur van één jaar zal worden bezien. Voorts is eiser een toeslag toegekend waarvan de hoogte afhankelijk is van het aantal [X] dat wordt geproduceerd door Breed en verkocht door Mobilane overeenkomstig de in de vaststellingsovereenkomst neergelegde staffel. Ter uitvoering van deze staffel zal eiser een voorschot van € 200,- netto per maand worden betaald waarbij aan het eind van het jaar zal worden bezien in hoeverre hierop een aanvulling moet worden gedaan. Ten slotte is bepaald dat de in de vaststellingsovereenkomst beschreven regeling voortduurt zolang de detachering van eiser bij Mobilane voortduurt.
Bij brief van 5 maart 2007 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder om met ingang van 1 januari 2007 het voorschot van € 200,- per maand niet meer aan hem uit te betalen.
Op 17 juni 2007 is tussen Breed en Mobilane een detacheringsovereenkomst met terugwerkende kracht tot 1 januari 2007 gesloten.
Bij het in rubriek 2 vermelde besluit van 11 juli 2007 heeft verweerder eiser met ingang van 1 januari 2007 tot 1 januari 2008 gedetacheerd bij Mobilane, hem de verplichtingen voortvloeiend uit en in overeenstemming met de detacheringsovereenkomst van 17 juni 2007 opgelegd en de vaststellingsovereenkomst van 13 april 2004 bij het ingaan van de detacheringsovereenkomst van 17 juni 2007 beëindigd.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 26 juli 2007 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 22 augustus 2007 heeft verweerder beslist op eisers bezwaar tegen het besluit van 5 maart 2007 en dit gegrond verklaard. Verweerder heeft vervolgens de toeslag over de periode van januari tot en met juni 2007 aan eiser nabetaald. Tegen dit besluit heeft eiser geen beroep ingesteld.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar van 26 juli 2007 tegen het besluit van 11 juli 2007, in afwijking van het advies van de bezwarencommissie, ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat als gevolg van de detacheringsovereenkomst van 17 juni 2007 de toepassing van de vaststellingsovereenkomst per juli 2007 is geëindigd.
Eiser kan zich hiermee niet verenigen en meent dat hij op grond van de vaststellingsovereenkomst van 13 april 2004 recht heeft op een toelage zolang zijn detachering bij Mobilane voortduurt. In ieder geval is de vaststellingsovereenkomst aldus eiser stilzwijgend verlengd tot en met 31 december 2007, omdat een vervolgdetachering ingevolge de vaststellingsovereenkomst de looptijd van één jaar heeft.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat in strijd met artikel 10:3, derde lid, van de Awb zowel het primaire besluit als het bestreden besluit door de Algemeen Directeur in mandaat zijn genomen. Het bestreden besluit is derhalve onbevoegd genomen en moet om die reden worden vernietigd. Het beroep is dan ook gegrond. Nu echter verweerder bij besluit van 18 september 2008 het bestreden besluit heeft bekrachtigd, zal de rechtbank bezien of er aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.
Volgens vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de Raad) van 17 april 2003, LJN: AF8422) blijft tijdens de detachering van een ambtenaar het dienstverband met het bestuursorgaan dat de ambtenaar heeft aangesteld, bestaan.
Eveneens volgens vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 9 november 2006, LJN: AZ2535) moet een vaststellingsovereenkomst tussen de ambtenaar en het bestuursorgaan in de tussen hen bestaande ambtenaarrechtelijke rechtsverhouding worden aangemerkt als een nadere regeling inzake de uitoefening van de aan het bestuursorgaan toekomende rechtspositionele bevoegdheden ten aanzien van de ambtenaar. Aan deze overeenkomst zijn partijen gebonden op grond van het beginsel van de rechtszekerheid, dat niet alleen voor de overheid maar ook voor de ambtenaar geldt. Dit beginsel brengt met zich dat de gemaakte afspraken in acht dienen te worden genomen, tenzij, kort gezegd, sprake is van wilsgebreken.
Ingevolge de uitspraak van de Raad van 13 november 2008 (LJN: BG5003) komt het bij de uitleg van een overeenkomst niet uitsluitend aan op de bewoordingen van hetgeen in de overeenkomst is bepaald, maar ook op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
In de vaststellingsovereenkomst van 13 april 2004 is opgenomen dat de daarin beschreven regeling zal voortduren zolang de detachering van eiser bij Mobilane voortduurt. De rechtbank is van oordeel dat eiser hieruit redelijkerwijs heeft mogen afleiden dat de toelage zou worden betaald zolang zijn detachering bij Mobilane feitelijk zou voortduren, ongeacht of dit formeel geregeld was. Eiser heeft dit tevens mogen afleiden uit het feit dat vanaf 1 januari 2006 de detachering feitelijk werd voortgezet en de toeslag onverminderd werd doorbetaald zonder dat over de detachering van eiser bij Mobilane nieuwe afspraken waren gemaakt. Er bestaan onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de vaststellingsovereenkomst van 13 april 2004 het karakter van een overgangsregeling had en dat na afloop daarvan de toelage heroverwogen zou worden. In ieder geval kan niet gezegd worden dat eiser dit redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn.
De rechtbank kan verweerder niet volgen in zijn standpunt dat rechtens vast staat dat de vaststellingsovereenkomst van 13 april 2004 is uitgewerkt, omdat eiser geen beroep heeft ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 22 augustus 2007 waarin staat dat een redelijke uitleg van de vaststellingsovereenkomst met zich brengt dat aan de betaling van de vergoeding voortgang wordt gegeven zolang de detacheringsovereenkomst ongewijzigd wordt voortgezet. Er is geen rechtsregel aan te wijzen op grond waarvan overwegingen van een besluit rechtens onaantastbaar worden, indien tegen het besluit geen rechtsmiddel wordt aangewend. Overigens bestond er voor eiser ook geen aanleiding om tegen de beslissing op bezwaar van 22 augustus 2007 beroep in te stellen, omdat daarbij aan zijn bezwaren volledig tegemoet was gekomen, zodat het feit dat hij dit niet heeft gedaan hem niet kan worden tegengeworpen.
Niettemin is verweerder in beginsel bevoegd om van de in de vaststellingsovereenkomst van 13 april 2004 beschreven regeling terug te komen. Deze bevoegdheid wordt echter begrensd door de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de intrekking van de toeslag onvoldoende heeft gemotiveerd, aangezien niet is gebleken van een relevante wijziging in de omstandigheden. Ook is niet gebleken dat verweerder een belangenafweging heeft gemaakt waarbij is aangegeven waarom aan zijn belang bij intrekking van de toelage een zwaarder gewicht zou moeten toekomen dan aan het onmiskenbare belang van eiser bij voortzetting van de toelage. Hierbij wordt aangetekend dat het voor eiser om substantiële inkomsten gaat. Als de intrekking al (gedeeltelijk) in stand kan blijven, is ten slotte met het oog op de rechts-zekerheid en zorgvuldigheid ten onrechte niet voorzien in een (redelijke) afbouwregeling.
Nu het bestreden besluit genomen is in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Verweerder zal, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen.
Eiser heeft verzocht om vergoeding van de wettelijke rente over de alsnog uit te betalen toelage. Omdat de omvang van de schade mede afhangt van de vraag hoe het nieuwe besluit op bezwaar zal luiden, ligt het thans niet op de weg van de rechtbank om zich daarover uit te spreken. De rechtbank merkt in dit verband op dat verweerder bij het nieuw te nemen besluit mede zal moeten beslissen omtrent vergoeding van de wettelijke rente.
Ten aanzien van het in bezwaar gedane verzoek van eiser om vergoeding van de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken, merkt de rechtbank op dat verweerder bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar daarover dient te beslissen.
De rechtbank acht wel termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep, welke zijn begroot op € 644 aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar neemt;
wijst het verzoek om schadevergoeding af;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644 en wijst WNO-bedrijven aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
bepaalt dat dit openbaar lichaam het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 145 aan hem vergoedt.
Aldus gegeven door mr. M.J.P. Heijmans, rechter, in tegenwoordigheid van mr. G.A. Kajim-Panjer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2009.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 28 april 2009