ECLI:NL:RBARN:2009:BI5673

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
20 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/900010-06
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over verzoek tot vermindering van ontnemingsbedrag in verband met terugvordering door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 20 mei 2009 uitspraak gedaan in een verzoekschrift ex artikel 577b van het Wetboek van Strafvordering. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. P.J.C. Cremers, vroeg om vermindering van het ontnemingsbedrag dat hem was opgelegd naar aanleiding van een strafbaar feit met betrekking tot hennepkwekerijen. De verzoeker had een WAO-uitkering ontvangen, die door het UWV was teruggevorderd omdat hij zijn inkomsten uit hennepteelt niet had opgegeven. De raadsman stelde dat de ontnemingsmaatregel er toe strekt de verzoeker in dezelfde financiële situatie te brengen als voor het plegen van het strafbare feit, en dat de terugvordering door het UWV hem in een slechtere financiële positie zou brengen, wat zou leiden tot dubbele bestraffing.

De rechtbank oordeelde dat het verzoek ongegrond was. Volgens de rechtbank is de rechter op grond van artikel 577b Wetboek van Strafvordering alleen verplicht om vorderingen van schuldeisers die rechtstreeks benadeeld zijn door het strafbare feit in mindering te brengen op het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het UWV werd niet als een dergelijke benadeelde beschouwd, omdat de schade niet rechtstreeks voortvloeit uit het gepleegde strafbare feit, maar uit valsheid in geschrifte. De rechtbank concludeerde dat er geen termen aanwezig waren om het ontnemingsbedrag te verminderen, en dat de verzoeker niet in een ongunstigere financiële positie zou verkeren dan voor het strafbare feit, aangezien het ontnemingsbedrag betrekking had op het wederrechtelijk verkregen voordeel.

De rechtbank verklaarde het verzoek ongegrond, en benadrukte dat de ontnemingsmaatregel niet bedoeld is om te compenseren voor terugvorderingen door het UWV, die voortkomen uit andere omstandigheden dan het strafbare feit zelf.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector strafrecht
Meervoudige Raadkamer
Parketnummer : 05/900010-06
Zaaknummer : 09/150
Datum zitting : 8 mei 2009
Datum uitspraak : 20 mei 2009
Beslissing ex artikel 577b van het Wetboek van Strafvordering
Beschikking van de rechtbank Arnhem, meervoudige raadkamer, naar aanleiding van het op 3 maart 2009 ter griffie van deze rechtbank ingekomen verzoekschrift ex artikel 577b van het Wetboek van Strafvordering van
naam : [verzoeker],
geboren op : [geboortedatum] te Rheden,
adres : [adres],
plaats : [woonplaats],
ter zake van dit verzoekschrift woonplaats kiezende ten kantore van zijn raadsman mr. P.J.C. Cremers, Jansbinnensingel 24-25 te Arnhem (postbus 1258, 6801 BG).
De procedure
De raadkamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het verzoekschrift, dat strekt tot vermindering van de betalingsverplichting ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, opgelegd bij uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank te Arnhem d.d. 6 juni 2007, met bijlagen;
- voornoemde uitspraak waaruit blijkt dat verzoeker op 6 juni 2007 door de meervoudige kamer van de rechtbank te Arnhem de verplichting is opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 10.797,87;
- brief van het Centraal Justitieel Incasso Bureau d.d. 25 maart 2009 waaruit blijkt dat verzoeker de opgelegde maatregel van ontneming in zijn geheel heeft voldaan.
In raadkamer van 8 mei 2009 zijn gehoord:
- verzoeker en zijn raadsman mr. P.J.C. Cremers, kantoorhoudende te Arnhem;
- de officier van justitie.
De standpunten
De raadsman van verzoeker heeft het verzoekschrift toegelicht en daarbij gepersisteerd. Kort gezegd komt het verzoekschrift neer op het volgende. Het UWV heeft een bedrag van ten onrechte uitgekeerde WAO-uitkering, alsmede alleenstaandentoeslag, over de periode van 1 juni 2005 tot en met 1 juni 2006 van verzoeker teruggevorderd omdat verzoeker in die periode inkomsten had uit hennepteelt en zijn inkomsten hieruit niet op de inkomstenformulieren van het UWV had ingevuld. Bij beslissing op bezwaar d.d. 27 september 2007 heeft het UWV het terug te vorderen bedrag vastgesteld op € 9.990,11. Het tegen deze beslissing ingestelde beroep is door de bestuursrechter ongegrond verklaard. Naar het standpunt van de verdediging heeft dit er toe geleid dat verzoeker zowel het wederrechtelijk verkregen voordeel als zijn inkomsten uit de WAO-uitkering is ontnomen en hij op die manier feitelijk dubbel wordt gestraft. Dit is naar de mening van de verdediging in strijd met de bedoeling van de ontnemingsmaatregel. Die maatregel strekt er namelijk toe dat verzoeker wordt teruggebracht in dezelfde financiële situatie als voor het plegen van het strafbare feit. Echter, voor het plegen van het strafbare feit genoot verzoeker een uitkering. Aldus wordt verzoeker niet teruggebracht in dezelfde financiële situatie als voor het bewezen verklaarde feit, maar in een slechtere positie. Hierbij verwijst hij ook naar een uitspraak van het Hof Arnhem (Raadkamer) van 19 mei 2008, 1024-07 waarin zijn standpunt wordt bevestigd. Gezien het voorgaande heeft de verdediging verzocht het vastgestelde ontnemingsbedrag te verminderen met het bedrag dat het UWV aan WAO-uitkering en toeslag heeft teruggevorderd en te bevelen dat dit bedrag zal worden teruggegeven. Het restant van het ontnemingsbedrag zou derhalve € 10.797,87 – € 9.990,11 = € 807,76 bedragen. De raadsman verzoekt tot dit bedrag het vastgestelde ontnemingsbedrag te verminderen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek dient te worden afgewezen. De officier heeft betoogd dat bij vaststelling van het wederrechtelijk genoten voordeel geen rekening dient te worden gehouden met de ontvangen inkomsten uit een uitkering. Voorts heeft de officier van justitie aangevoerd dat verzoeker in de pleegperiode van het bewezenverklaarde feit er bewust voor gekozen heeft zijn neveninkomsten niet op te geven aan de uitkeringsinstantie. Op het moment van het valselijk invullen van de inkomstenformulieren had verzoeker moeten beseffen dat hij uiteindelijk (een deel) van zijn uitkering zou moeten terug betalen.
De beoordeling
Het verzoekschrift is tijdig ingediend. Verzoeker is derhalve ontvankelijk in zijn verzoek.
De raadkamer overweegt verder als volgt. Op grond van artikel 577b Wetboek van Strafvordering (Sv) verzoekt betrokkene vermindering van zijn betalingsverplichting die hem bij de ontnemingsmaatregel is opgelegd met het bedrag dat betrokkene moet terugbetalen aan het UWV. Artikel 577b Sv ziet enerzijds op een mogelijkheid tot vermindering indien er aan een derde benadeelde is betaald, daarnaast kan vermindering plaatsvinden bij zogenaamde betalingsonmacht. De regeling van artikel 577b Sv beoogt evenals artikel 36e, lid 6, Wetboek van Strafrecht te voorkomen dat iemand hetzelfde wederrechtelijk verkregen voordeel meermalen zou moeten terugbetalen. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat dit thans aan de orde is, hij heeft immers de ontnemingsvordering betaald en daarnaast terug moeten betalen aan het UWV. Door ook de terugbetaling aan het UWV komt hij in een ongunstigere financiële positie te verkeren dan voor het plegen van het strafbare feit. En door betaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel komt hij met terugwerkende kracht als het ware weer in de situatie waarin hij recht zou hebben op een uitkering.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van een dubbele inning nu het ontnemingsbedrag betrekking heeft op wederrechtelijk verkregen voordeel dat hij heeft verkregen uit het strafbare feit met betrekking tot de hennepkwekerijen en het bedrag dat het UWV heeft teruggevorderd ziet op ten onrechte aan hem verstrekte uitkeringen omdat hij verzuimd had opgave te doen van zijn inkomsten.
Naar het oordeel van de rechtbank gaat verzoeker voorbij aan het feit dat de rechter alleen, op grond van artikel 577b Wetboek van Strafvordering jo artikel 36e, lid 6, Wetboek van Strafrecht, verplicht is die vorderingen van schuldeisers die rechtstreeks benadeeld zijn door het feit waarvoor de ontnemingsmaatregel wordt opgelegd in mindering te brengen op het wederrechtelijk verkregen voordeel. Naar het oordeel van de rechtbank kan het UWV, anders dan de raadsman heeft betoogd, niet worden beschouwd als een benadeelde derde ex artikel 36e, lid 6, Wetboek van Strafrecht, nu de schade niet rechtstreeks voortvloeit uit het door verzoeker gepleegde strafbare feit waarvoor de ontnemingsmaatregel is opgelegd maar uit valsheid in geschrifte.
Gezien het voorgaande acht de rechtbank geen termen aanwezig om het ontnemingsbedrag te verminderen.
Vorenstaande laat onverlet dat de rechtbank op grond van artikel 577b Wetboek van Strafrecht net als op grond van artikel 36e, lid 4, Wetboek van Strafrecht -ambtshalve- gebruik kan maken van haar algemene bevoegdheid het ontnemingsbedrag te verminderen op grond van een niet toereikende draagkracht. Hiertoe ziet de rechtbank echter geen aanleiding mede nu het verschuldigde bedrag al is voldaan.
De beslissing
Verklaart het verzoek ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door:
mr. A.M. van Gorp, rechter als voorzitter, mrs. C.N. Dijkstra en W. Bruins, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.F. Hof, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 mei 2009.