ECLI:NL:RBARN:2009:BI4856

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
13 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
168423 +171745+175466
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van verpande vorderingen en onjuiste informatieverstrekking door bestuurder

In deze zaak vorderden de eiseressen, Aannemingsbedrijf G.A. Weghorst Bemmel B.V. en Bouwbedrijf A.J. Jansen Valburg B.V., betaling van aan hen verpande vorderingen. De gedaagde, [ged.hfdz.], had aan de pandgever betaald, maar de eiseressen stelden dat deze betaling niet bevrijdend was omdat zij aan een inningsonbevoegde hadden betaald. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde op de hoogte was van de verpanding en dat de betaling aan Weghorst-Jansen, die inmiddels failliet was verklaard, niet bevrijdend was. De rechtbank wees de vordering van de eiseressen toe en veroordeelde de gedaagde tot betaling van € 18.200,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.

Daarnaast was er een vrijwaringszaak aanhangig, waarin de gedaagde [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] werd aangesproken op onjuiste informatie die zij had verstrekt aan de echtgenote van [ged.hfdz.]. De rechtbank oordeelde dat [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] verwijtbaar onjuiste informatie had verstrekt over de gevolgen van de verpanding, waardoor [ged.hfdz.] niet tijdig zijn betaling had teruggedraaid. De rechtbank wees ook deze vordering toe en veroordeelde [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] tot betaling aan [ged.hfdz.].

In de ondervrijwaring werd [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] aangesproken op haar rol in de onjuiste advisering. De rechtbank oordeelde dat zij niet voldoende bewijs had geleverd van haar claims en verklaarde haar niet-ontvankelijk in haar vordering tegen de andere gedaagden. De proceskosten werden toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partijen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
Vonnis in hoofdzaak, vrijwaring en ondervrijwaring van 13 mei 2009
in de hoofdzaak met zaaknummer / rolnummer: 168423 / HA ZA 08-516 van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AANNEMINGSBEDRIJF G.A. WEGHORST BEMMEL B.V.,
gevestigd te Didam, gemeente Montferland,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOUWBEDRIJF A.J. JANSEN VALBURG B.V.,
gevestigd te Didam, gemeente Montferland,
eiseressen in de hoofdzaak,
advocaat mr. W.J.G.M. van den Broek te Nijmegen,
tegen
[ged.hfdz.],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in de hoofdzaak,
advocaat mr. drs. R.H.P. van de Venne te Zutphen,
en in de vrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer 171745 / HA ZA 08-1070 van
[eis.vrijw.],
wonende te [woonplaats],
eiser in vrijwaring,
advocaat mr. drs. R.H.P. van de Venne te Zutphen,
tegen
[ged.vrijw.],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in vrijwaring,
advocaat mr. P.M. Wilmink te Arnhem,
en in de ondervrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer 175466 / 08-1630 van
[eis.ondervrijw.],
wonende te [woonplaats],
eiseres in ondervrijwaring,
advocaat mr. P.M. Wilmink te Arnhem,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RÉSIDENCE B.V.,
gevestigd te Arnhem,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[ged.2 ondervrijw.],
gevestigd te [vest.plaats],
3. [ged.3 ondervrijw.],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in ondervrijwaring,
advocaat mr. T.M. Maters te Huissen.
De partijen zullen hierna Weghorst Bemmel c.s., [ged.hfdz.], [ged.vrijw./eis.ondervrijw.], Résidence, [ged.2ondervrijw.] en [ged.3 ondervrijw.] genoemd worden.
1. De procedure in de hoofdzaak, vrijwaringszaak en ondervrijwaringszaak
1.1. Het verloop van de procedures blijkt uit de tussenvonnissen van 16 juli 2008 (hoofdzaak), 19 november 2008 (vrijwaringszaak) en 3 december 2008 (ondervrijwaringszaak) en het proces-verbaal van de in alle zaken gelijktijdig gehouden comparitie van 26 maart 2009. Ten slotte is in alle zaken vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 14 januari 2005 hebben enerzijds Weghorst Bemmel c.s. als pandnemer en anderzijds “Aannemingsbedrijf Weghorst-Jansen B.V. i.o.” als pandgever een document ondertekend met het opschrift ‘concept pandakte’. Deze overeenkomst bepaalt onder meer:
“1. Tot (meerdere) zekerheid voor de betaling van al hetgeen Pandnemer blijkens haar administratie van Pandgever te vorderen heeft of te vorderen mocht hebben uit hoofde van verstrekte en/of alsnog te verstrekken (geld)leningen, tegenwoordige en/of toekomstige borgstellingen, de Koopovereenkomst, dan wel uit welk andere hoofde ook, verpandt Pandgever aan Pandnemer, die in pand aanneemt:
a (…)
g alle huidige en toekomstige vorderingen op derden (debiteuren) en ter zake van die vorderingen de rechten uit verzekeringsovereenkomsten, welke vorderingen volgen uit de administratie van Pandgever.”
2.2. Op 2 maart 2006 heeft de oprichting van Aannemingsbedrijf Weghorst-Jansen B.V. (hierna te noemen: Weghorst-Jansen) plaatsgevonden. [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] en de heer [betrokkene] (hierna: [betrokkene]) zijn de bestuurders van Weghorst-Jansen, tot 1 oktober 2006 in persoon, nadien via hun ‘beheer B.V.’s’.
2.3. Medio januari 2007 heeft [ged.hfdz.] aan Weghorst-Jansen opdracht gegeven tot verbouwing van zijn woonhuis. [ged.hfdz.] diende de aanneemsom in termijnen te betalen. Op 15 maart 2007 heeft Weghorst-Jansen de factuur voor de eerste termijn ten bedrage van
€ 9.100,00 aan [ged.hfdz.] verstuurd.
2.4. Op 26 maart 2007 is bij de Belastingdienst een document geregistreerd met het opschrift ‘Verpandingsborderel behorend bij pandakte d.d. 14 januari 2005’. Als partijen staan in dit document vermeld enerzijds Weghorst Bemmel c.s. als pandnemer en anderzijds Weghorst-Jansen als pandgever. Het document is namens Weghorst-Jansen ondertekend door [ged.vrijw./eis.ondervrijw.]. Deze overeenkomst bepaalt onder meer:
“In aansluiting op de tussen pandnemer en pandgever aangegane pandovereenkomst d.d. 14 januari 2005, op grond waarvan pandgever jegens pandnemer verplicht is na te melden zekerheden aan pandnemer te verschaffen, verpandt pandgever bij deze aan pandnemer, gelijk pandnemer bij deze als pand aanvaardt van pandgever, voor zover al niet eerder verpand aan pandnemer:
alle vorderingen (waaronder begrepen eventuele andere rechten) van de schuldenaar die thans reeds bestaan of zullen voortvloeien uit een thans reeds bestaande rechtsverhouding terzake van de uitoefening door de schuldenaar van zijn bedrijf, waartoe onder meer behoren de vorderingen die vermeld zijn op een uit 10 genummerde bladzijden bestaande (computeruitdraai)lijst van vorderingen d.d. 20 maart 2007 (printdatum), die als eerste vordering vermeldt een vordering van de schuldenaar op:
ETI Balk, gevestigd te Bemmel aan De Plak nr. 54, (…)
en die als laatste vordering vermeldt een vordering van de schuldenaar op:
Woonstichting Gendt, gevestigde te [adres], (…)
en die als totaal bedrag van de nominale waarden der opgenomen vorderingen vermeldt € 636.659,54, welke lijst beide partijen heden op elke bladzijde geparafeerd en op de laatste bladzijde ondertekend hebben en van welke lijst de schuldenaar eveneens heden een afschrift aan de schuldeiser ter hand heeft gesteld.”
Op de bij dit borderel behorende pandlijst staat de factuur aan [ged.hfdz.] van 15 maart 2007 vermeld.
2.5. Op 2 april 2007 heeft [ged.hfdz.] de factuur van 15 maart 2007 aan Weghorst-Jansen betaald. Op 2 april 2007 heeft Weghorst-Jansen de factuur voor de tweede termijn ten bedrage van € 9.100,00 aan [ged.hfdz.] verstuurd. Op 13 april 2007 heeft Weghorst-Jansen de factuur voor de derde termijn ten bedrage van € 9.100,00 aan [ged.hfdz.] verstuurd.
2.6. De betalingen van de tweede en derde termijn moesten ten laste van [ged.hfdz.]s bouwdepot bij Fortis geschieden. Op maandag 16 april 2007 heeft de echtgenote van [ged.hfdz.] de facturen naar de bank gefaxt en opdracht gegeven tot betaling. De bank heeft haar die dag telefonisch medegedeeld dat zij nog de declaratieformulieren terzake van die facturen diende toe te sturen. Ook heeft de echtgenote van [ged.hfdz.] op maandag 16 april 2007 [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] gebeld om te zeggen dat de betalingen van de tweede en derde termijn eraan zouden komen. Op 18 april 2007 heeft de echtgenote van [ged.hfdz.] de declaratieformulieren terzake van het bouwdepot naar de bank gefaxt.
2.7. Eveneens op 18 april 2007 heeft [ged.hfdz.] een brief gedateerd 14 april 2007 van Weghorst-Bemmel c.s. ontvangen. De brief was namens Weghorst Bemmel c.s. ondertekend door hun statutair directeur [naam directeur] (hierna: [directeur]) en luidde als volgt:
“Uit de administratie van Weghorst-Jansen B.V. volgt dat de in de bijlage opgesomde factuur/facturen nog niet is/zijn betaald. In totaal heeft Weghorst-Jansen mitsdien nog een bedrag groot € 18.200,00 van u te vorderen. Deze vordering(en) zijn aan ondergetekenden verpand en met inachtneming van het bepaalde in artikel 3:239 van het Burgerlijk Wetboek doe ik middels deze mededeling van deze verpanding en verzoek ik u voornoemd totaal bedrag ad € 18.200,00 binnen 8 dagen na heden over te maken op rekeningnummer […] ten name van G.A. Weghorst Bemmel B.V. of […] ten name van A.J. Jansen Valburg BV onder vermelding van de/het factuurnummer(s).
Uitdrukkelijk wijs ik u erop dat u enkel en alleen bevrijdend kunt betalen op één van de bovenstaande bankrekeningnummers en niet aan Weghorst-Jansen op haar bankrekening en/of anderszins.”
De facturen waarnaar in deze brief wordt verwezen betreffen de tweede en de derde termijn. Na ontvangst van deze brief heeft de echtgenote van [ged.hfdz.] [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] opgebeld om uitleg te vragen. (De echtgenote van) [ged.hfdz.] heeft de opdracht tot betaling aan Weghorst-Jansen vervolgens niet ingetrokken.
2.8. Op 26 april 2007 is bij de Belastingdienst wederom een ‘Verpandingsborderel behorend bij pandakte d.d. 14 januari 2005’ geregistreerd, dat was opgemaakt op 25 april 2007 en was ondertekend namens enerzijds Weghorst Bemmel c.s. en anderzijds Weghorst-Jansen. Op de bij dit borderel horende pandlijst staan drie facturen aan [ged.hfdz.] (ten aanzien van de tweede en derde termijn en ten aanzien van de vierde termijn - factuur d.d. 18 april 2007 -) vermeld.
2.9. Op 26 april 2007 is de betaling van [ged.hfdz.] van de tweede en derde termijn (in totaal € 18.200,00) op de bankrekening van Weghorst-Jansen bijgeschreven.
2.10. Op 27 april 2007 hebben Weghorst Bemmel c.s. wederom een brief aan [ged.hfdz.] verstuurd, waarin zij ten aanzien van de factuur d.d. 18 april 2007 (betreffende de vierde termijn) mededeelden dat deze uitsluitend aan hen bevrijdend kon worden betaald.
2.11. Nadat [ged.hfdz.] deze brief had ontvangen, heeft zijn echtgenote [directeur] opgebeld. Deze deelde haar mee dat uitsluitend aan Weghorst Bemmel c.s. kon worden betaald.
2.12. Op 3 mei 2007 is Weghorst-Jansen op eigen aangifte (gedaan op 1 mei 2007) failliet verklaard met benoeming van mr. J.A. Mulder tot curator.
2.13. Bij brief van 25 mei 2007 heeft de curator aan de debiteuren van Weghorst-Jansen B.V., onder wie [ged.hfdz.], geschreven:
“Reeds voorafgaande aan het faillissement heeft u vermoedelijk een brief ontvangen namens de besloten vennootschappen Aannemingsbedrijf G.A. Weghorst Bemmel B.V. en Bouwbedrijf A.J. Jansen Valburg B.V., met het verzoek om openstaande facturen te betalen op een van de rekeningen van deze vennootschappen.
Deze aanschrijving is geschied op grond van het pandrecht dat beide laatstgenoemde vennootschappen hebben op de vorderingen van Aannemingsbedrijf Weghorst-Jansen B.V. Als curator heb ik dit pandrecht erkend en ik verklaar derhalve dat u bevrijdend kunt betalen op de aangegeven rekeningen. Dit betekent dat u niet nog eens afzonderlijk namens de boedel van de gefailleerde vennootschap zult worden verzocht om op de faillissementsrekening te betalen.”
2.14. Bij brieven van 22 juni 2007 en 17 juli 2007 hebben Weghorst Bemmel c.s. [ged.hfdz.] aangemaand tot betaling. [ged.hfdz.] heeft bij brief van 17 juli 2007 betaling geweigerd omdat hij reeds aan Weghorst-Jansen had betaald.
3. Het geschil en de beoordeling daarvan in de hoofdzaak
3.1. Weghorst Bemmel c.s. vorderen betaling van € 18.200,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 dagen na de mededeling van het pandrecht en de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 1.024,70 (primair) dan wel ten bedrage van € 904,00 (subsidiair) en proceskosten.
3.2. Weghorst Bemmel c.s. leggen aan hun vordering ten grondslag dat de vorderingen van Weghorst-Jansen op [ged.hfdz.] aan Weghorst Bemmel c.s. waren verpand en dat Weghorst Bemmel c.s. bij brief van 14 april 2007 van die verpanding mededeling hebben gedaan in de zin van artikel 3:239 lid 3 BW. Door desondanks aan Weghorst-Jansen te betalen, heeft [ged.hfdz.] betaald aan een inningsonbevoegde. Deze betaling is niet bevrijdend, zodat [ged.hfdz.] gehouden is nogmaals aan Weghorst Bemmel c.s. te betalen.
3.3. [ged.hfdz.] heeft verweer gevoerd. Hij heeft aangevoerd dat de curator de pandakte van 14 januari 2005 had moeten vernietigen omdat niet vast staat dat het bestuur van Weghorst-Jansen deze heeft bekrachtigd. Verder had de curator de borderellen van 16 maart 2007 en 25 april 2007 moeten vernietigen omdat die aktes niet door beide bestuurders van Weghorst-Jansen zijn getekend. Voorts heeft [ged.hfdz.] aangevoerd dat de overeenkomsten van 20 maart 2007 en 25 april 2007 paulianeus zijn. [ged.hfdz.] heeft de erkenning door de curator buitengerechtelijk vernietigd. Ten slotte heeft [ged.hfdz.] aangevoerd dat Weghorst Bemmel c.s. onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld.
3.4. Hierover wordt als volgt overwogen. Voorop wordt gesteld dat als de verpanding rechtsgeldig is, [ged.hfdz.]s betaling aan Weghorst-Jansen hem in beginsel niet heeft bevrijd jegens Weghorst Bemmel c.s. Op grond van artikel 6:114 lid 2 BW geldt 26 april 2007 als moment van betaling, aangezien de bankrekening van Weghorst-Jansen op die dag met de betaling van [ged.hfdz.] is gecrediteerd. Vast staat dat [ged.hfdz.] op 18 april 2007 mededeling van de verpanding in de zin van artikel 3:239 lid 3 BW heeft ontvangen. Ingevolge artikel 3:246 lid 1 BW waren Weghorst Bemmel c.s. vanaf dat moment inningsbevoegd en was Weghorst-Jansen dat niet. [ged.hfdz.] heeft dus aan een inningsonbevoegde betaald, zodat hij in beginsel gehouden is nogmaals aan Weghorst Bemmel c.s., als inningsbevoegde, te betalen.
3.5. De verweren van [ged.hfdz.] dat de aktes van 14 januari 2005, 20 maart 2007 en 25 april 2007 vernietigbaar zijn omdat zij niet zijn bekrachtigd, slechts door één bestuurder zijn ondertekend, dan wel paulianeus zijn, strekken ertoe - zo begrijpt de rechtbank - dat wordt geoordeeld dat geen sprake is van een rechtsgeldige verpanding. In dat geval zou Weghorst-Jansen in de redenering van [ged.hfdz.] inningsbevoegd zijn gebleven en zou de betaling van 26 april 2007 [ged.hfdz.] dus bevrijden.
3.6. Een vernietigbare rechtshandeling is echter, zolang deze niet is vernietigd, geldig. [ged.hfdz.]s betoog dat de verschillende overeenkomsten vernietigbaar zijn, is dus onvoldoende om tot het door [ged.hfdz.] gewenste rechtsgevolg te komen, indien niet kan worden vastgesteld dat die overeenkomsten daadwerkelijk zijn vernietigd. Dat de aktes van 14 januari 2005, 20 maart 2007 of 26 april 2007 zijn vernietigd, is gesteld noch gebleken. Daarop alleen stuiten deze verweren dus reeds af.
3.7. Voorzover [ged.hfdz.]s betoog zo zou moeten worden opgevat, dat hij heeft beoogd daarmee die rechtshandelingen te vernietigen, wordt het volgende overwogen. [ged.hfdz.] heeft aangevoerd dat de akte van 14 januari 2005 vernietigbaar is, omdat niet is komen vast te staan dat Weghorst-Jansen, nadat zij was opgericht, deze rechtshandeling heeft bekrachtigd. Nog afgezien van de vraag of aan [ged.hfdz.] hierop een beroep zou toekomen, is dit verweer niet beslissend, omdat de geregistreerde onderhandse aktes van 20 maart 2007 en 25 april 2007 op zichzelf als “pandakte” zijn te beschouwen.
3.8. [ged.hfdz.] heeft verder aangevoerd dat de aktes van 20 maart 2007 en 25 april 2007 zijn ondertekend door slechts één bestuurder van Weghorst-Jansen, terwijl de statuten van Weghorst-Jansen bepalen dat de beide bestuurders gezamenlijk bevoegd zijn. Ook op die grond had de curator die rechtshandelingen volgens [ged.hfdz.] kunnen vernietigen. Dat verweer stuit erop af dat slechts de vennootschap een wettelijk toegelaten beperking van de bevoegdheid tot vertegenwoordiging kan inroepen (artikel 2:240 lid 3 BW). Gesteld noch gebleken is dat de vennootschap, of na haar faillissement de curator, die beperking heeft ingeroepen.
3.9. Ook het betoog dat de rechtshandelingen van 20 maart 2007 en 25 april 2007 paulianeus zijn, kan [ged.hfdz.] niet baten. Een rechtshandeling die paulianeus is, is ingevolge artikel 42 e.v. Fw vernietigbaar. Het beroep op die vernietigingsgrond komt echter, naar moet worden aangenomen, alleen toe aan hem in wiens belang de vernietigingsgrond bestaat (zie artikel 3:50 lid 1 BW), dus aan de curator in het belang van de boedel (zie artikel 42 lid 1 Fw), dat wil zeggen in het belang van de gezamenlijke schuldeisers van de vennootschap. [ged.hfdz.], die niet crediteur maar debiteur is van Weghorst-Jansen, behoort niet tot de kring van personen wier belang door artikel 42 Fw wordt beschermd. Aan [ged.hfdz.] komt dus geen beroep op artikel 42 Fw toe. Ook staat vast dat de curator geen beroep op artikel 42 Fw heeft gedaan. Daarom wordt in deze procedure van het bestaan en de geldigheid van het door Weghorst Bemmel c.s. ingeroepen pandrecht uitgegaan.
3.10. Ten slotte heeft [ged.hfdz.] aangevoerd dat de erkenning van het pandrecht door de curator tot stand is gekomen onder invloed van een wilsgebrek, namelijk bedrog door Weghorst Bemmel c.s. [ged.hfdz.] heeft voorts aangevoerd dat hij, als derde die daarbij belang heeft, de erkenning door de curator op die grond kan vernietigen. Bij conclusie van antwoord heeft hij gesteld die erkenning buitengerechtelijk te vernietigen. Kopie van die conclusie heeft hij aan de curator gestuurd.
3.11. Zo de erkenning van het pandrecht al als rechtshandeling moet worden beschouwd, dan nog is het aan de curator een beroep op vernietigbaarheid wegens bedrog te doen. Het enkele feit dat [ged.hfdz.] bij vernietiging belang zou kunnnen hebben, brengt niet mee dat [ged.hfdz.] is te beschouwen als ‘iemand in wiens belang de vernietigingsgrond bestaat’. De vernietigingsgrond is immers gegeven in het belang van de bedrogene. Nu is gesteld noch gebleken dat de curator een beroep op die vernietigingsgrond heeft gedaan, zal dan ook van de rechtsgeldigheid van de erkenning worden uitgegaan. Overigens zou, zelfs indien de vernietiging door [ged.hfdz.] van de erkenning al effect zou hebben gehad, dat op zich niet meebrengen dat de verschillende aktes ook zijn vernietigd. Dan nog moet van de rechtsgeldigheid van die aktes worden uitgegaan.
3.12. Ten slotte heeft [ged.hfdz.] aangevoerd dat Weghorst Bemmel c.s. onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld. Hij heeft daartoe gesteld dat de bestuurder van Weghorst Bemmel c.s., [directeur], in feite functioneerde als informeel feitelijk bestuurder van Weghorst-Jansen en dat [directeur] toegang had tot de administratie van Weghorst-Jansen. [ged.hfdz.] heeft aangevoerd dat [directeur] had moeten zien dat [ged.hfdz.] had betaald, dat hij [ged.hfdz.] had moeten waarschuwen en dat hij had moeten bewerkstelligen, nadat hij de betaling had gezien, dat Weghorst-Jansen [ged.hfdz.] zou terugbetalen, door aan [betrokkene] en [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] uit te leggen dat er een probleem zou dreigen voor [ged.hfdz.]. Ten slotte heeft [ged.hfdz.] aangevoerd dat Weghorst Bemmel c.s. hadden moeten berusten in de betaling aan Weghorst-Jansen.
3.13. Hierover wordt als volgt overwogen. Gesteld noch gebleken is dat [directeur], voordat de betaling op de rekening van Weghorst-Jansen was bijgeschreven (op 26 april 2007), wetenschap had van de op handen zijnde betaling van [ged.hfdz.] aan Weghorst-Jansen. Nadat die betaling op de rekening van Weghorst-Jansen was bijgeschreven, is [directeur] daarvan wel op de hoogte geraakt, al was het maar omdat de echtgenote van [ged.hfdz.] hem dat telefonisch heeft verteld. De echtgenote van [ged.hfdz.] heeft ter comparitie verklaard dat zij [directeur] voor het eerst heeft opgebeld en hem voor het eerst om uitleg heeft gevraagd in de dagen nadat zij de brief van 27 april 2007 (de tweede mededeling) had ontvangen. [directeur] heeft in dat telefoongesprek aan de echtgenote van [ged.hfdz.] gezegd dat zij aan de verkeerde had betaald.
3.14. [ged.hfdz.] heeft aan zijn stelling dat Weghorst Bemmel c.s. onrechtmatig hebben gehandeld niet zozeer ten grondslag gelegd dat [directeur] zelf het betaalde van de rekening van Weghorst-Jansen had kunnen en moeten terugstorten, maar dat hij [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] en [betrokkene] had moeten bewegen dat te doen. Die stelling wordt verworpen. De brief van 14 april 2007 was duidelijk. Dat [ged.hfdz.] en zijn echtgenote desondanks een verkeerd beeld van hun positie hadden, was niet aan Weghorst Bemmel c.s. te wijten. [directeur] heeft de echtgenote van [ged.hfdz.] in het telefoongesprek na ontvangst van de brief van 27 april 2007 medegedeeld dat zij aan de verkeerde had betaald. Daarmee heeft hij haar juist voorgelicht. Het was toen in beginsel aan [ged.hfdz.] om Weghorst-Jansen tot terugbetaling te bewegen. In beginsel rust op de pandhouder geen verplichting ten opzichte van een debiteur die na mededeling van het pandrecht toch aan de pandgever betaalt, om de pandgever tot restitutie van het betaalde te bewegen. Er zijn onvoldoende concrete aanknopingspunten die in dit geval tot een ander oordeel leiden. Met name is onvoldoende duidelijk dat Weghorst Bemmel c.s. bij uitstek in de gelegenheid waren dat te doen. Uit de verklaringen van de betrokkenen ter comparitie is integendeel gebleken dat op dat moment onenigheid bestond tussen [directeur] enerzijds en [betrokkene] en [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] anderzijds.
3.15. Het is bovendien onaannemelijk dat Weghorst-Jansen na het telefoongesprek tussen [directeur] en de echtgenote van [ged.hfdz.] nog in staat zou zijn geweest tot terugbetaling aan [ged.hfdz.]. Maandag 30 april 2007 was een feestdag, zodat moet worden aangenomen dat de echtgenote van [ged.hfdz.] [directeur] op zijn vroegst op dinsdag 1 mei 2007 aan de telefoon heeft gehad naar aanleiding van diens brief van vrijdag 27 april 2007. Dat was de dag waarop het faillissement van Weghorst-Jansen is aangevraagd. Het is op donderdag 3 mei 2007 uitgesproken. [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] heeft ter zitting verklaard dat zij op zich wel bereid zou zijn geweest tot terugbetaling, maar dat het geld al lang weg zou zijn geweest, omdat het geld dat op de rekening kwam er meteen weer af vloog. Het is dus onwaarschijnlijk, zelfs al zou [directeur] hebben gepoogd Weghorst-Jansen tot terugbetaling aan [ged.hfdz.] te bewegen, dat terugbetaling nog mogelijk zou zijn geweest. Causaal verband tussen het verweten nalaten van [directeur] c.q. Weghorst Bemmel c.s. met de gestelde schade ontbreekt dan ook.
3.16. Ten slotte heeft [ged.hfdz.] aangevoerd dat Weghorst Bemmel c.s. onrechtmatig handelen door er niet in te berusten dat [ged.hfdz.] aan Weghorst-Jansen heeft betaald. Daarvoor ziet de rechtbank evenmin grond. Het moge zo zijn dat de curator [directeur] wegens wanbeleid aansprakelijk heeft gesteld voor het tekort van de boedel, dat op zich – nog afgezien van het feit dat [directeur] de aansprakelijkheid betwist – brengt niet mee dat Weghorst Bemmel c.s. jegens [ged.hfdz.] onrechtmatig handelen door de betaling niet als bevrijdend te erkennen. Al met al is er onvoldoende grond om tot het oordeel te komen dat Weghorst Bemmel c.s. onrechtmatig jegens [ged.hfdz.] hebben gehandeld.
3.17. Nu geen van de verweren van [ged.hfdz.] slaagt, zal de vordering van Weghorst Bemmel c.s. worden toegewezen. Weghorst Bemmel c.s. hebben wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW gevorderd vanaf acht dagen na mededeling van het pandrecht. [ged.hfdz.] is echter eerst wettelijke rente verschuldigd vanaf het moment dat hij terzake van de betaling in verzuim verkeerde. De mededeling van 14 april 2007 bevat slechts een verzoek om binnen acht dagen aan Weghorst Bemmel c.s. te betalen. Eerst de brief van Weghorst Bemmel c.s. van 22 juni 2007, waarbij [ged.hfdz.] wordt gesommeerd binnen acht dagen te betalen, kan worden opgevat als een ingebrekestelling. De wettelijke rente zal dan ook worden toegewezen vanaf 30 juni 2007.
3.18. [ged.hfdz.] heeft niet betwist dat Weghorst Bemmel c.s. buitengerechtelijke kosten hebben gemaakt. Zij zullen daarom worden toegewezen, begroot conform Voorwerk II op een bedrag van € 904,00.
3.19. Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
3.20. [ged.hfdz.] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Weghorst Bemmel B.V. c.s. worden begroot op:
- dagvaarding € 71,80
- vast recht € 445,00
- salaris advocaat € 904,00 (2 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.420,80
Het geschil en de beoordeling daarvan in de vrijwaringszaak
3.21. [ged.hfdz.] heeft gevorderd dat [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] wordt veroordeeld om aan [ged.hfdz.] te betalen datgene waartoe [ged.hfdz.] als gedaagde in de hoofdzaak jegens Weghorst Bemmel c.s. mocht worden veroordeeld met inbegrip van de kostenveroordeling, onder veroordeling van [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] in de kosten van de vrijwaringsprocedure. Aan zijn vordering heeft [ged.hfdz.] ten grondslag gelegd dat zijn echtgenote, toen [ged.hfdz.] de brief van Weghorst Bemmel c.s. van 14 april 2007 had ontvangen, [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] heeft opgebeld en dat [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] haar toen heeft medegedeeld dat zij wel aan Weghorst-Jansen konden betalen. Die mededeling is volgens [ged.hfdz.] onrechtmatig, omdat [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] bekend was met de verpanding van de vorderingen.
3.22. [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] heeft bij conclusie van antwoord betwist dat zij aan [ged.hfdz.] een instructie zou hebben gegeven om na de mededeling van het pandrecht (als)nog aan Weghorst-Jansen te betalen. Zij heeft bij die conclusie voorts betwist dat zij [ged.hfdz.] zou hebben gezegd dat de inhoud van de brief van Weghorst Bemmel c.s. niet juist zou zijn of dat betaling aan Weghorst-Jansen geen probleem zou opleveren.
[ged.vrijw./eis.ondervrijw.] heeft verder aangevoerd dat de billijkheid haar vergoedingsplicht jegens [ged.hfdz.] doet vervallen, gelet op de aan [ged.hfdz.] toe te rekenen omstandigheid dat [ged.hfdz.] zelf de schade niet heeft voorkomen door zijn betaling op te schorten (bijvoorbeeld door een beroep op de artikelen 6:37 en 6:53 BW) totdat hem duidelijk was aan wie hij moest betalen.
Ook heeft [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] aangevoerd dat er een goede kans bestaat dat [ged.hfdz.] alsnog zijn vordering uit de boedel voldaan zal krijgen, omdat [directeur] gedagvaard is tot betaling van het tekort in de boedel.
3.23. Hierover wordt als volgt overwogen. Nu [ged.hfdz.] in de hoofdzaak zal worden veroordeeld tot betaling aan Weghorst Bemmel c.s., heeft hij in beginsel op grond van artikel 6:33 BW verhaal op Weghorst-Jansen. [ged.hfdz.] houdt echter [ged.vrijw./eis.ondervrijw.], (middellijk) bestuurder van Weghorst-Jansen, aansprakelijk uit onrechtmatige daad. Die vordering zal dus moeten worden getoetst aan de maatstaf voor bestuurdersaansprakelijkheid. Bij benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaald blijven van diens vordering kan naast de aansprakelijkheid van de vennootschap grond zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder (i) namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen mag in het algemeen alleen dan worden aangenomen dat een bestuurder van een vennootschap jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld, waar hem een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. In de onder (ii) bedoelde gevallen kan de betrokken bestuurder voor schade van de schuldeiser aansprakelijk worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen. (Zie HR 8 december 2006, NJ 2006, 659).
3.24. Op de comparitie heeft de echtgenote van [ged.hfdz.] verklaard zij op 18 april 2007 [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] heeft gebeld om te zeggen dat de betalingen eraan kwamen, dat [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] haar toen zei dat de brief van 14 april 2007 niet afkomstig was van Weghorst-Jansen maar van [directeur], dat ze onenigheid had met [directeur], maar dat [ged.hfdz.] aan Weghorst-Jansen kon betalen en dat dat intern wel zou worden opgelost. Later heeft [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] de echtgenote van [ged.hfdz.] nog teruggebeld, nadat zij ([ged.vrijw./eis.ondervrijw.]) haar adviseurs had gebeld, en gezegd dat er geen probleem was en dat [ged.hfdz.] de betaling niet behoefde terug te draaien. [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] heeft op de comparitie verklaard dat de verklaring van de echtgenote van [ged.hfdz.] wel kan kloppen, dat zij die woensdag 18 april 2007 inderdaad telefonisch de echtgenote van [ged.hfdz.] had gesproken en dat zij aan haar had gezegd dat het zo goed was en dat de betaling niet behoefde te worden teruggedraaid.
3.25. Daarmee staat voldoende vast dat [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] aan de echtgenote van [ged.hfdz.] op 18 april 2007 de mededelingen heeft gedaan zoals de echtgenote van [ged.hfdz.] ter comparitie heeft verklaard, waaronder de mededeling dat [ged.hfdz.] de betaling niet behoefde terug te draaien en dat dat intern wel zou worden opgelost. Ook staat vast dat deze mededeling onjuist was, omdat de vordering van Weghorst-Jansen op [ged.hfdz.] aan Weghorst Bemmel c.s. was verpand, hetgeen [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] wist, en Weghorst Bemmel c.s. mededeling van de verpanding hadden gedaan, hetgeen [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] eveneens wist. [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] heeft immers ter comparitie verklaard dat op maandag 16 april 2007 de brief van Weghorst Bemmel c.s. van 14 april 2007 door een collega aannemer aan haar is gefaxt. Door haar mededeling heeft [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] [ged.hfdz.] er toe bewogen de betaling aan Weghorst-Jansen niet terug te draaien, hetgeen op dat moment - naar moet worden aangenomen - nog mogelijk was geweest, terwijl zij wist of in ieder geval had moeten weten, dat Weghorst-Jansen inmiddels inningsonbevoegd was en dat [ged.hfdz.] door zijn betaling niet jegens de pandhouder Weghorst Bemmel c.s. zou worden bevrijd. Bovendien was [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] bekend met de op dat moment (18 april 2007) penibele financiële situatie van Weghorst-Jansen. [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] heeft immers ter comparitie verklaard dat het geld meteen van de rekening afvloog en dat er onvoldoende in kas was om de lonen van mei te betalen. Zij heeft ter zitting ook de verklaring van [ged.3 ondervrijw.], dat vanaf maart/april 2007 wel duidelijk was dat de onderneming op een faillissement afstevende, niet tegengesproken. Nog geen twee weken later is het faillissement van Weghorst-Jansen door [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] en [betrokkene] aangevraagd.
3.26. Onder deze omstandigheden kan aan [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] persoonlijk een ernstig verwijt worden gemaakt als hierboven onder rechtsoverweging 3.23. omschreven. [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] heeft aan de echtgenote van [ged.hfdz.] onjuiste informatie verstrekt voor de gevolgen van de (inmiddels meegedeelde) verpanding voor [ged.hfdz.] als debiteur. [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] had redelijkerwijze behoren te begrijpen dat de door haar bewerkstelligde handelwijze van de vennootschap (te weten de mededeling dat [ged.hfdz.] zonder problemen aan Weghorst-Jansen kon betalen) tot gevolg zou kunnen hebben dat [ged.hfdz.] de betaling niet zou terugdraaien en dat [ged.hfdz.] dan nogmaals aan Weghorst Bemmel c.s. zou moeten betalen. Daardoor heeft [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] bewerkstelligd dat op Weghorst-Jansen een verplichting zou komen te rusten tot restitutie van de betalingen, die Weghorst-Jansen niet zou kunnen nakomen, terwijl Weghorst-Jansen ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Dat [ged.vrijw./eis.ondervrijw.], zoals zij stelt, zich van de onjuistheid van die mededeling niet bewust was, omdat zij geen verstand had van die zaken en afging op hetgeen haar adviseur haar had gezegd, maakt dat niet anders. Zij had zich daar redelijkerwijze bewust van moeten zijn.
3.27. De rechtbank vat de stelling van [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] dat [ged.hfdz.] het aan zichzelf te wijten heeft dat hij de betaling niet heeft opgeschort, op als een beroep op artikel 6:101 BW. Op zich is het juist dat aan [ged.hfdz.], in de periode tussen 18 april 2007 en 26 april 2007 nog de mogelijkheid ter beschikking heeft gestaan om de betalingsopdracht in te trekken en zijn betaling op te schorten totdat hem volledig duidelijk was aan wie hij diende te betalen. Dat hij van die mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt, levert echter geen grond op voor vermindering van de schadevergoeding in de zin van artikel 6:101 BW. [ged.hfdz.] was niet alleen een leek op juridisch gebied, hij stond ook buiten de financiële problemen van Weghorst-Jansen en buiten de geschillen tussen enerzijds Weghorst Bemmel c.s./[directeur] en anderzijds Weghorst-Jansen/[betrokkene] en [ged.vrijw./eis.ondervrijw.]. Zelfs was voor [ged.hfdz.] in eerste instantie niet duidelijk dat er een verschil bestond tussen Weghorst-Jansen en Weghorst Bemmel c.s. en meende hij dat de brief van 14 april 2007 van Weghorst-Jansen afkomstig was. In deze voor [ged.hfdz.] verwarrende situatie heeft hij zich gewend tot zijn contractuele wederpartij, Weghorst-Jansen, wier bestuurder [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] hem onjuist heeft voorgelicht over de gevolgen van een betaling aan Weghorst-Jansen. Die onjuiste voorlichting is hierboven onrechtmatig geoordeeld, juist vanwege het risico dat zich thans heeft verwezenlijkt, te weten dat [ged.hfdz.] aan Weghorst-Jansen zou betalen, dat hij nogmaals aan Weghorst Bemmel c.s. zal moeten betalen en dat Weghorst-Jansen dan geen verhaal meer biedt. [ged.hfdz.] mocht van [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] correcte voorlichting verwachten. Het gaat dan niet aan dat [ged.hfdz.]s onwetendheid op grond van artikel 6:101 BW toch voor zijn rekening zou komen.
3.28. [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] heeft voorts aangevoerd dat niet vast staat dat [ged.hfdz.] schade heeft geleden. Mogelijk zal uit de boedel nog een uitkering aan [ged.hfdz.] kunnen worden gedaan, aangezien de curator [directeur] wegens wanbeleid heeft aangesproken tot vergoeding van het faillissementstekort. Alle partijen gaan er echter van uit dat Weghorst-Jansen thans geen verhaal biedt. Of dat in de toekomst mogelijk anders zal zijn, kan nu niet worden beoordeeld. Het staat niet vast dat de vordering van de curator jegens [directeur] zal worden toegewezen, dat de curator de vordering op [directeur] zal kunnen innen en evenmin dat [ged.hfdz.]s vordering daarna zal kunnen worden voldaan en tot in hoeverre. Onder die omstandigheden is het verweer dat [ged.hfdz.] geen schade lijdt te speculatief. Het wordt daarom verworpen.
3.29. [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [ged.hfdz.] worden begroot op € 85,44 voor de dagvaarding en € 904,00 (2 punten × tarief € 452,00) wegens salaris advocaat.
Het geschil en de beoordeling daarvan in de ondervrijwaringszaak
3.30. In de ondervrijwaringszaak heeft [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] een verklaring voor recht gevorderd dat de gedaagden in ondervrijwaring jegens haar toerekenbaar tekort zijn geschoten, dan wel zich jegens haar onzorgvuldig hebben gedragen, op grond waarvan zij schadeplichtig zijn, met veroordeling van gedaagden in ondervrijwaring om te doen c.q. aan [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] te betalen al datgene waartoe zij “als gedaagde vanuit de procedure tot vrijwaring is gehouden tot betaling in de hoofdzaak bij dat vonnis ten behoeve van [ged.hfdz.] mocht worden veroordeeld te doen of te betalen”, te vermeerderen met de eventuele wettelijke rente, onder veroordeling van de gedaagden in vrijwaring in de proceskosten. De rechtbank (en ook de gedaagden in de ondervrijwaring) vatten dit aldus op dat [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] vordert dat de gedaagden in ondervrijwaring zullen worden veroordeeld tot betaling van datgene waartoe [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] in de vrijwaringszaak zal worden veroordeeld.
3.31. [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat zij, nadat zij op 16 april 2007 bekend was geraakt met het feit dat Weghorst Bemmel c.s. mededeling van de verpanding hadden gedaan aan de debiteuren van Weghorst-Jansen, zich voor advies tot haar adviseur [ged.3 ondervrijw.] heeft gewend. Deze heeft haar verkeerd voorgelicht. Dat is zowel een toerekenbare tekortkoming als onrechtmatig jegens haar in persoon, zo begrijpt de rechtbank [ged.vrijw./eis.ondervrijw.].
3.32. De gedaagden in ondervrijwaring hebben zich gemotiveerd verweerd. Allereerst hebben [ged.2ondervrijw.] en [ged.3 ondervrijw.] aangevoerd dat zij ten onrechte in deze procedure zijn betrokken. Résidence was de contractuele wederpartij van Weghorst-Jansen bij de overeenkomst tot het geven van bedrijfskundig advies, niet [ged.2ondervrijw.] noch [ged.3 ondervrijw.]. [ged.2ondervrijw.] en [ged.3 ondervrijw.] hebben er in dat verband op gewezen dat de facturen op naam van Résidence zijn uitgegaan. Dat verweer is terecht voorgedragen. [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] heeft in het licht van dat verweer onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat [ged.2ondervrijw.] of [ged.3 ondervrijw.] als contractspartij kan worden beschouwd dan wel waarom hun persoonlijk een ernstig verwijt treft. Dat [ged.3 ondervrijw.] als contactpersoon fungeerde en feitelijk de adviezen verstrekte, is daartoe onvoldoende. Zij zal dus niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering op [ged.2ondervrijw.] en [ged.3 ondervrijw.].
3.33. Résidence heeft voorts aangevoerd dat zij een overeenkomst heeft gesloten met Weghorst-Jansen. Nu [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] daarbij geen partij is komt haar uit hoofde van artikel 7:401 BW geen vorderingsrecht toe, zo heeft Résidence aangevoerd. De gestelde onrechtmatige daad heeft [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] niet onderbouwd, aldus nog steeds Résidence.
3.34. Hierover wordt als volgt overwogen. [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] heeft niet betwist dat niet zozeer zij zelf als wel Weghorst-Jansen partij was bij de overeenkomt met Résidence. Dat betekent dat - veronderstellenderwijs aannemende dat Résidence in haar advisering tekort is geschoten – niet zozeer aan [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] als wel aan Weghorst-Jansen een vordering wegens toerekenbare tekortkoming toekomt. In dit geval is het echter niet Weghorst-Jansen maar [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] in persoon die door die tekortkoming schade lijdt. Zij is immers op dat – nog steeds veronderstellenderwijs aangenomen – onjuiste advies afgegaan, waardoor zij (de echtgenote van) [ged.hfdz.] verkeerd heeft voorgelicht en jegens [ged.hfdz.] aansprakelijk is. De rechtbank is van oordeel dat indien zou komen vast te staan dat Résidence [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] een onjuist advies heeft gegeven, dat niet alleen als tekortkoming jegens Weghorst-Jansen heeft te gelden, maar tevens als een onrechtmatige daad jegens [ged.vrijw./eis.ondervrijw.]. De advisering van Weghorst-Jansen diende, zo blijkt uit de verklaring van [ged.3 ondervrijw.] ter comparitie, ook de belangen van [betrokkene] en [ged.vrijw./eis.ondervrijw.], de beide bestuurders van Weghorst-Jansen, bij het bedrijf. Onderdeel van die belangen was de afwikkeling van het pandrecht. Een onjuiste advisering aan Weghorst-Jansen, die tot gevolg heeft dat één van de bestuurders persoonlijk aansprakelijk wordt jegens derden, kan niet alleen als een tekortschieten jegens de vennootschap, doch tevens als een onrechtmatige daad jegens die bestuurder worden gekwalificeerd. Dat verweer van Résidence wordt dus verworpen.
3.35. Résidence heeft betwist dat zij [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] onjuist heeft geadviseerd. Op de comparitie hebben de partijen daarover het volgende verklaard. [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] heeft verklaard dat zij, nadat zij op de maandag na 14 april 2007 via een onderaannemer kopie van de brief van 14 april 2007 had ontvangen, deze brief op de fax heeft gezet naar [ged.3 ondervrijw.], [ged.3 ondervrijw.] daarover toen heeft gesproken en van hem te horen heeft gekregen dat de mensen toch aan Weghorst-Jansen konden betalen. [ged.3 ondervrijw.] heeft op die zitting verklaard dat [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] hem inderdaad op 16 april 2007, min of meer in paniek, heeft gebeld en heeft gezegd dat alle debiteuren waren aangeschreven, maar dat hij zeker geen uitspraak heeft gedaan dat debiteuren in het algemeen wel zouden kunnen betalen aan Weghorst-Jansen.
3.36. Op grond van artikel 150 Rv is het aan [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] bewijs te leveren van hetgeen zij aan haar vordering ten grondslag legt, te weten dat [ged.3 ondervrijw.] haar in dat telefoongesprek van 16 april 2007 heeft gezegd dat de debiteuren ondanks de brief van 14 april 2007 aan Weghorst-Jansen konden betalen. Slaagt zij in dat bewijs dan is de vordering jegens Résidence toewijsbaar, nu aangenomen moet worden dat [ged.3 ondervrijw.] zijn uitlatingen namens Résidence heeft gedaan. Résidence heeft nog wel aangevoerd dat zij geen juridisch adviseur is en dat zij Weghorst-Jansen voor juridisch advies een aantal maanden daarvoor nu juist naar advocatenkantoor DKA te Doetinchem had gestuurd, maar dat kan haar niet baten indien zou komen vast te staan dat Résidence desondanks uitspraken heeft gedaan over de vraag aan wie de debiteuren nu al dan niet konden betalen. Het had dan op de weg van Résidence gelegen zich van die uitspraken te onthouden.
3.37. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
4. De beslissing
De rechtbank
in de hoofdzaak
4.1. veroordeelt [ged.hfdz.] om aan Weghorst Bemmel B.V. c.s. te betalen een bedrag van
€ 18.200,00 (achttienduizendentweehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6: 119 over het toegewezen bedrag vanaf 30 juni 2007 tot de dag van betaling,
4.2. veroordeelt [ged.hfdz.] om aan Weghorst Bemmel B.V. c.s. te betalen een bedrag van
€ 904,00 (negenhonderd en vier euro),
4.3. veroordeelt [ged.hfdz.] in de proceskosten, aan de zijde van Weghorst Bemmel B.V. c.s. tot op heden begroot op € 1.420,80,
4.4. verklaart dit vonnis in deze zaak tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
in de zaak in vrijwaring
4.5. veroordeelt [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] om aan [ged.hfdz.] te betalen al datgene waartoe hij in de hoofdzaak is veroordeeld,
4.6. veroordeelt [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] in de proceskosten, aan de zijde van [ged.hfdz.] tot op heden begroot op € 989,44,
4.7. verklaart dit vonnis in deze zaak uitvoerbaar bij voorraad,
in de zaak in ondervrijwaring
4.8. draagt [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] op te bewijzen dat [ged.3 ondervrijw.] haar heeft gezegd dat de debiteuren ondanks de brief van 14 april 2007 aan Weghorst-Jansen konden betalen,
4.9. bepaalt dat, indien [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] het bewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. A.E.B. ter Heide in het paleis van justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4 op 3 september 2009 van 13:00 uur tot 17:00 uur,
4.10. bepaalt dat [ged.vrijw./eis.ondervrijw.] binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank -ter attentie van de enquêtegriffie van de sector civiel (e-mail: rc.civiel.rb.arnhem@rechtspraak.nl)- en aan de wederpartij moet berichten of zij bewijs door getuigen wil leveren en zo ja, onder opgave van het aantal en de namen van de te horen getuigen.
4.11. bepaalt dat de partij die op genoemd tijdstip niet kan verschijnen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk en gemotiveerd aan de rechtbank -ter attentie van de enquêtegriffie van de sector civiel (e-mail: rc.civiel.rb.arnhem@rechtspraak.nl)
- om een nadere dag- en uurbepaling dient te vragen onder opgave van het aantal en de namen van de te horen getuigen en de verhinderdata van alle partijen op de donderdagen in de drie maanden volgend op genoemde datum,
4.12. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle bewijsstukken die zij nog in het geding willen brengen aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
4.13. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E.B. ter Heide en in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2009.