ECLI:NL:RBARN:2009:BI4363

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
15 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/4904 en 09/695
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vergoeding kosten van aangepast leerlingenvervoer op basis van bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 15 april 2009 uitspraak gedaan over de afwijzing van de vergoeding van kosten voor aangepast leerlingenvervoer voor een dochter van eiseres. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. L. Vogelaar, had bezwaar gemaakt tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasdriel, die de aanvraag voor vergoeding van de kosten van aangepast leerlingenvervoer had afgewezen. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken vastgesteld dat de dochter in staat is om onder begeleiding van het openbaar vervoer naar school te gaan. Eiseres stelde dat er bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op deze regel rechtvaardigden, zoals het feit dat zij een eenoudergezin is en dat haar kinderen verschillende handicaps hebben. De rechtbank oordeelde echter dat deze omstandigheden niet voldoende waren om te spreken van een 'bijzonder geval' zoals bedoeld in artikel 29 van de Verordening Leerlingenvervoer 2005. De rechtbank benadrukte dat de verantwoordelijkheid voor de begeleiding van kinderen tijdens vervoer primair bij de ouders ligt en dat de situatie van eiseres niet uniek was, aangezien veel gezinnen met vergelijkbare omstandigheden te maken hebben. De rechtbank concludeerde dat verweerder in redelijkheid geen aanleiding had om af te wijken van de standaardregel en dat de afwijzing van de vergoeding voor de kosten van aangepast vervoer voor de schooljaren 2007-2008 en 2008-2009 terecht was. De beroepen van eiseres werden ongegrond verklaard, en er werden geen proceskosten aan verweerder opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummers: AWB 08/4904 en 09/695
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 15 april 2009
inzake
[eiseres], eiseres,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. L. Vogelaar,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasdriel, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluiten
Besluit van verweerder van 7 oktober 2008, verzonden 10 oktober 2008 (besluit I) en
besluit van verweerder van 30 januari 2009 (besluit II).
2. Procesverloop
Bij besluit van 9 augustus 2007 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om vergoeding van de kosten van aangepast leerlingenvervoer ten behoeve van haar dochter [dochter] voor het schooljaar 2007-2008 afgewezen.
Het hiertegen ingediende bezwaar is bij besluit van 27 november 2007 ongegrond verklaard. In zijn uitspraak van 11 juni 2008 heeft de rechtbank het beroep tegen dit besluit gegrond verklaard en het besluit vernietigd (registratienummer 07/5245).
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit I heeft verweerder opnieuw op het ingediende bezwaar beslist. Het bezwaar is ongegrond verklaard en het besluit van 9 augustus 2007 is gehandhaafd.
Bij besluit van 7 oktober 2008 is de aanvraag voor vergoeding van de kosten van aangepast leerlingenvervoer voor het schooljaar 2008-2009 afgewezen.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit II heeft verweerder het hiertegen ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen besluit I heeft eiseres bij verweerder bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar op 29 oktober 2008 ter behandeling als beroepschrift doorgezonden naar de rechtbank (registratienummer 08/4904).
Tegen besluit II heeft eiseres beroep ingesteld (registratienummer 09/695). Naar de door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van de rechtbank van 4 maart 2009. Eiseres is aldaar vertegenwoordigd door mr. Vogelaar. Verder is [X] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. S.M.A. de Croon en F.A. van der Loo-Neyman.
3. Overwegingen
Uit de gedingstukken is de rechtbank gebleken dat [dochter] met ingang van het studiejaar 2007-2008 naar de Johannes de Swaefschool voor praktijkonderwijs te Ede gaat. Dit onderwijs is ingevolge artikel 5, onder d, van de Wet op het voortgezet onderwijs aan te merken als regulier voortgezet onderwijs.
De rechtbank heeft in zijn uitspraak van 11 juni 2008 overwogen dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet wordt voldaan aan het vereiste van artikel 26, eerste lid, van de Verordening Leerlingenvervoer 2005 (hierna: de Verordening), omdat [dochter] in staat wordt geacht om onder begeleiding van het openbaar vervoer gebruik te maken.
Het besluit op bezwaar van 27 november 2007 is vernietigd voor zover verweerder heeft nagelaten te reageren op het beroep van eiseres op de hardheidsclausule, zoals bedoeld in artikel 29 van de Verordening.
De rechtbank dient ten aanzien van besluit I te beoordelen of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 29 van de Verordening.
Ten aanzien van besluit II stelt de rechtbank vast dat het beroep zich richt tegen het hiervoor aangehaalde standpunt van verweerder, maar dan met betrekking tot het schooljaar 2008-2009. Dit heeft tot gevolg dat ook ten aanzien van besluit II de omvang van het geding beperkt is tot de vraag of sprake is van een bijzonder geval.
Verweerder heeft zich in besluit I op het standpunt gesteld dat van een bijzonder geval geen sprake is omdat niet kan worden gesproken van bijzondere omstandigheden met betrekking tot de gezins- en thuissituatie. Het is de primaire verantwoordelijkheid van de ouders om de begeleiding van hun kinderen tijdens vervoer te regelen. Verweerder heeft in besluit II haar standpunt herhaald en daaraan nog toegevoegd dat de reisafstand van huis naar school geen rol speelt bij de vraag of er bijzondere omstandigheden zijn.
Eiseres kan zich met dit standpunt niet verenigen en heeft de bestreden besluiten gemotiveerd bestreden. Op haar stellingen zal de rechtbank in het navolgende verder ingaan.
Ingevolge artikel 29 van de Verordening kan verweerder in bijzondere gevallen ten gunste van de ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, zo nodig na advies te hebben gevraagd aan de permanente commissie leerlingenzorg, de commissie voor de begeleiding, de regionale verwijzingscommissie of andere deskundigen.
Gelet op de uitspraak van de rechtbank van 11 juni 2008 staat voor de rechtbank vast dat [dochter] in staat moet worden geacht om onder begeleiding met gebruikmaking van het openbaar vervoer naar school te gaan. De vraag die in dit geding moet worden beantwoord, is of er sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden, dat verweerder desondanks had moeten overgaan tot vergoeding van de kosten van aangepast vervoer.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend, waartoe als volgt wordt overwogen.
De rechtbank stelt voorop dat uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) blijkt dat alleen sprake kan zijn van een bijzondere omstandigheid als die omstandigheid het gezin onderscheidt van andere gezinnen.
Het feit dat er in een gezin slechts één ouder is die in staat is het kind naar school te brengen, is volgens de CRvB geen bijzondere omstandigheid, omdat deze situatie in vele gezinnen aan de orde is (onder meer: CRvB 26 maart 2008, LJN: BC7591). Gelet op deze uitspraak van de CRvB is naar het oordeel van de rechtbank het feit dat eiseres als weduwe alleen staat voor de zorg en opvoeding van haar vijf kinderen geen bijzondere omstandigheid. Dat een 25-jarige zoon ADHD heeft en dat een andere 19-jarige zoon zeer moeilijk lerend is, maakt dit niet anders.
Voorts leidt de omstandigheid dat het sociale netwerk van het gezin niet in staat is voor de begeleiding van [dochter] zorg te dragen naar het oordeel van de rechtbank als zodanig niet tot de conclusie dat om die redenen aangepast vervoer noodzakelijk is. Ook hiervoor geldt dat dit voor vele gezinnen zal gelden.
Evenmin maakt de lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap van [dochter] het gebruik van aangepast vervoer noodzakelijk. Immers, in het voorgaande is reeds vastgesteld dat zij in staat wordt geacht met begeleiding van het openbaar vervoer gebruik te maken.
Tot slot beroept eiseres zich op het feit dat de Johannes de Swaefschool de dichtstbijzijnde toegankelijke school in de door eiseres gewenste levensbeschouwelijke richting is. De reistijd naar deze school, met openbaar vervoer is ruim anderhalf uur voor een enkele reis. Deze reis is zodanig complex doordat enkele keren overgestapt moet worden dat [dochter] deze niet zelfstandig kan volbrengen. Ook hierin ziet de rechtbank niet een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 29 van de verordening. Artikel 25 van de verordening ziet namelijk op de situatie dat een leerling niet zonder begeleiding kan reizen.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat verweerder in redelijkheid geen bijzonder geval heeft kunnen aannemen als bedoeld in artikel 29 van de Verordening en de gevraagde vergoeding voor de kosten van aangepast vervoer over de jaren 2007-2008 en 2008-2009 op goede gronden heeft kunnen afwijzen.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de beroepen ongegrond dienen te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
Beslissing
De rechtbank
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gegeven door mr. J.A. van Schagen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Bolzoni, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2009.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 15 april 2009