zaaknummer / rolnummer: 182645 / KG ZA 09-185
Vonnis in kort geding van 14 mei 2009
de publiekrechtelijke rechtspersoon
PROVINCIE GELDERLAND,
zetelend te Arnhem,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. D.R. Sonneveldt te Arnhem,
1. de maatschap
MAATSCHAP [ ],
gevestigd te [woonplaats],
2. [gedaagde] [ ],
wonende te [woonplaats],
3. [gedaagde] [ ],
wonende te [woonplaats],
4. [gedaagde] [ ],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. A.A. Bos te Zwolle.
Eiseres zal hierna de Provincie en gedaagden zullen gezamenlijk in enkelvoud [gedaagden] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van de Provincie
- de pleitnota van [gedaagden]
- de eis in reconventie.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De navolgende feiten zijn voor een groot deel ontleend aan het tussen partijen gewezen kortgedingvonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 18 november 2008, LJN BG5197.
2.2. De Provincie is krachtens notariële akte van een plan van toedeling in het kader van de ruilverkaveling Overbetuwe-Noord d.d. 16 november 1982 eigenares van een strook cultuurgrond, gelegen tussen Arnhem en [woonplaats], met de kadastrale aanduidingen gemeente [woonplaats], sectie O, nummers 51, 78, 489 en sectie F, nummer 263. Partijen duiden deze percelen aan als de blauwe percelen.
De Provincie legt op deze strook grond een provinciale weg, de N837, aan die de verbinding moet gaan vormen tussen de nieuwe Arnhemse woonwijk Schuytgraaf en de snelweg A 50 ter hoogte van [woonplaats].
[gedaagden] exploiteert een melkveehouderbedrijf op het adres [adres] te [woonplaats].
Ten behoeve van de exploitatie van dat bedrijf heeft [gedaagden] jarenlang gebruik gemaakt van genoemde percelen/strook grond van de Provincie. Hij was voor de ruilverkaveling eigenaar van de blauwe percelen. Na de ruilverkaveling heeft hij het gebruik van de blauwe percelen voortgezet.
2.3. Daarnaast is [gedaagden] eigenaar/pachter van de percelen cultuurgrond, kadastraal bekend gemeente [woonplaats], secties O nr. 267, 569, nr. 570 en nr. 571. Partijen duiden deze percelen aan als de rode percelen.
Onder meer ten behoeve van het perceel O 267 en ten laste van het eveneens op de onder 2.2. genoemde strook grond gelegen perceel O 261 is blijkens deze akte van toedeling de erfdienstbaarheid van weg gevestigd om te komen en te gaan van en naar de bedrijfsgebouwen van [gedaagden] aan de [adres] te [woonplaats].
Het bepaalde onder punt 148 in de akte van toedeling in het kader van de ruilverkaveling Overbetuwe-Noord van 16 november 1982 luidt:
“Ten behoeve van de kavels 07080 (=[woonplaats] 0 268) en (07081 (=[woonplaats] 0 276) en ten laste van de kavels 07003 (= [woonplaats] 0 262), 07002 (=[woonplaats] 0 261) en 7001 (=[woonplaats] 0 261), wordt gevestigd de erfdienstbaarheid van weg om te komen en te gaan van en naar de bedrijfsgebouwen, respectievelijk op de kavels 06039 (=[woonplaats] 0 128, thans [woonplaats] 0 1171 en 1172) en 09036 (=[woonplaats] 0 47, thans [woonplaats] 0 596,570 en 571) naar en van de heersende kavels uit te oefenen over het aan de openbaarheid onttrokken gedeelte van de [straat].
Het onderhoud van de weg komt ten late van de heersende erven. De erfdienstbaarheid eindigt op het moment dat het lijdend erf in gebruik wordt genomen voor de aanleg van de provinciale weg S 101 en de eventuele daaruit voor de heersende erven voortvloeiende schade is vergoed.”
2.4. Over het gebruik door [gedaagden] van de “blauwe percelen” hebben partijen geprocedeerd bij deze rechtbank en vervolgens bij het gerechtshof te Arnhem.
De rechtbank heeft bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 14 juni 2006, LJN AY4144 [gedaagden] op vordering van de Provincie veroordeeld om die percelen binnen 14 dagen na de betekening van het vonnis te ontruimen. Daarbij is het beroep van [gedaagden] op verkrijgende verjaring verworpen. [gedaagden] heeft tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld.
Nadat het gerechtshof bij tussenarrest van 3 juli 2007 het beroep van [gedaagden] op verkrijgende verjaring eveneens had verworpen en vervolgens aan [gedaagden] de gelegenheid had gegeven om aan te tonen dat zij de percelen gedurende de bevrijdende verjaringstermijn van 20 jaar in gebruik hebben gehad, heeft het gerechtshof op 14 oktober 2008, zaaknummer 104.002.438, een eindarrest gewezen. Daarin heeft het gerechtshof geoordeeld dat [gedaagden] in zijn bewijsopdracht is geslaagd en dat de vordering van de Provincie tot ontruiming van de percelen is verjaard, zodat die vordering alsnog moet worden afgewezen. De Provincie heeft beroep in cassatie tegen dit arrest ingesteld, waarop nog niet is beslist.
2.5. Reeds vóór deze uitspraak van het gerechtshof heeft de Provincie – op 13 februari 2008 – het onder 2.4. genoemde vonnis van de rechtbank aan [gedaagden] laten betekenen, nadat zij tevoren bij brief van 6 februari 2008 aan [gedaagden] te kennen had gegeven dat de ontruiming concreet betekende dat [gedaagden] de provinciale medewerkers moet toelaten op de betreffende percelen en hen niet zal hinderen bij de uitvoering van de werkzaamheden aldaar.
2.6. Bij brief van 8 april 2008 heeft de advocaat van de Provincie aan de advocaat van [gedaagden] onder meer medegedeeld dat de Provincie met de betekening van het vonnis van de rechtbank beoogt dat [gedaagden] het gebruik van de betrokken percelen volledig staakt en gestaakt houdt en dat de Provincie enkel uit coulance aan [gedaagden] nog een beperkt gebruik van de percelen toestaat, zolang provinciale medewerkers maar ongehinderd hun werk kunnen doen, en dat dat gebruik direct gestaakt dient te worden zodra de werkzaamheden voor de aanleg van de nieuwe weg dit vergen.
2.7. Bij brief van 16 juni 2008 heeft de advocaat van de Provincie aan de advocaat van [gedaagden] onder meer medegedeeld dat de planuitvoering van de nieuwe provinciale weg N837 inmiddels zover gevorderd is dat de Provincie thans de volledige en vrije beschikking moet krijgen over het gehele tracé van de weg, omdat op 10 juli 2008 de werkzaamheden worden aanbesteed en de aannemer begin september 2008 zal starten met de werkzaamheden. [gedaagden] is daarbij aangezegd ieder gebruik van de percelen met ingang van maandag 23 juni 2008 te staken en gestaakt te houden. [gedaagden] heeft tegen die mededeling niet geprotesteerd.
2.8. Sedert omstreeks juli 2008 worden door/namens de Provincie werkzaamheden uitgevoerd op de blauwe percelen. De grond is op sommige plaatsen bewerkt c.q. omgeploegd, er is gras gemaaid en er zijn piket-/signaleringspalen in de grond geslagen. Daarnaast is op sommige plaatsen folie gelegd en zijn dammen aangelegd tussen de bestaande watergangen teneinde een onbelemmerde toegang tot het gehele tracé te waarborgen. [gedaagden] heeft tegen die werkzaamheden nimmer geprotesteerd en/of medewerkers van/namens de Provincie gehinderd bij de uitvoering van die werkzaamheden.
Omstreeks september 2008 hebben werknemers van de Provincie en de betrokken aannemer een begin gemaakt met grondwerkzaamheden ter plaatse. In of omstreeks het weekend van 18 en 19 oktober 2008 zijn die werkzaamheden gestaakt, omdat de medewerkers van de Provincie en de aannemer het werken door [gedaagden] fysiek onmogelijk werd gemaakt. Sinds enige tijd laat [gedaagden] op de percelen althans gedeelten daarvan zijn koeien grazen.
2.9. De Provincie heeft een onteigeningsprocedure jegens [gedaagden] aangevangen. Zij heeft daartoe op 3 november 2008 bij het Ministerie van VROM een verzoek ex artikel 77 jo. artikel 87 Onteigeningswet ingediend.
2.10. In november 2008 heeft [gedaagden] de Provincie in kort geding voor deze rechtbank gedagvaard en (in conventie) gevorderd, kort gezegd, (a) de Provincie te veroordelen om de aanleg van de rijksweg N837 te staken en gestaakt te houden op de blauwe percelen, (b) om het recht van erfdienstbaarheid te respecteren en (c) om binnen een week na betekening van dit vonnis de feitelijke situatie te herstellen en in oude staat te brengen, een en ander op verbeurte van een dwangsom. In reconventie heeft de Provincie onder meer gevorderd om [gedaagden] te veroordelen tot ontruiming van de percelen.
2.11. Bij vonnis van 18 november 2008, LJN BG5197, zijn de vorderingen van [gedaagden] in conventie afgewezen en is de vordering in reconventie toegewezen. Uit dit vonnis worden de r.ov. 5.1/2 geciteerd:
“5.1. Vast staat dat de Provincie na de betekening van het onder 2.5. genoemde vonnis van de rechtbank aan [gedaagden] nog tot juni 2008 een beperkt gebruik van de percelen heeft toegestaan en dat daarbij aan [gedaagden] is medegedeeld dat dat gebruik vanaf juni 2008 definitief en volledig gestaakt diende te worden. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagden] daartegen heeft geprotesteerd. [gedaagden] heeft voorshands evenmin aannemelijk gemaakt dat hij tot de uitspraak van het gerechtshof van 14 oktober 2008 het gebruik van de percelen op de oude voet heeft voortgezet. De enkele omstandigheid dat [gedaagden] – naar hij stelt – in de zomer van 2008 het gras van de percelen heeft gehaald, is voorshands onvoldoende om een dergelijk voortgezet gebruik aan te nemen. Ook de door [gedaagden] als productie 8 overgelegde foto’s tonen een dergelijk gebruik onvoldoende aan.
5.2. Voorts staat vast dat [gedaagden] de medewerkers van de Provincie en de aannemer tot de datum van het arrest niet heeft gehinderd bij de uitvoering van hun werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van de provinciale weg.
Onder de geschetste feiten en omstandigheden mocht de Provincie er terecht van uitgaan dat [gedaagden] zich had neergelegd bij de door de rechtbank bevolen ontruiming en dat hij het gebruik van de percelen heeft prijs gegeven. Dat betekent dat het hernieuwde gebruik van de percelen door [gedaagden] onrechtmatig is. Van enige rechtsverhouding tussen de Provincie en [gedaagden] met betrekking tot dat gebruik is immers geen sprake en door de uitspraak van het gerechtshof van 14 oktober 2008 is dat onrechtmatige gebruik niet ineens rechtmatig geworden. Daar komt bij dat die uitspraak nog niet onherroepelijk is en de Provincie te kennen heeft gegeven dat zij voornemens is daartegen beroep in cassatie in te stellen.”
2.11. [gedaagden] heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. Bij arrest in kort geding van 3 maart 2009, zaaknummer 200.019.440, heeft het hof het vonnis van 18 november 2008 vernietigd en opnieuw rechtdoende, in conventie
a. de Provincie verboden tot het verrichten van alle handelingen die het feitelijk gebruik van [gedaagden] c.s. op de percelen [woonplaats] secties O nrs. 51,78, 489 en sectie F nr. 263 verhinderen, dan wel ertoe leiden dat het aan hen onmogelijk wordt gemaakt om nog langer van de percelen gebruik te kunnen maken;
b. de Provincie veroordeeld om het recht van erfdienstbaarheid van weg, rustende op het erf te [woonplaats], sectie O nr. 261 te respecteren en zich te onthouden van alle handelingen die een inbreuk maken op dit recht dan wel ertoe leiden dat het [gedaagde sub 4] onmogelijk wordt gemaakt om nog langer van dit recht gebruik te kunnen maken;
c. de Provincie veroordeeld om binnen een week na betekening van het arrest de feitelijke situatie in oude staat te herstellen.
De vordering van de Provincie in reconventie heeft het hof afgewezen. Kort gezegd was het hof van oordeel dat [gedaagden] het gebruik van de percelen niet vrijwillig heeft opgegeven, maar dat zij dat hebben gedaan onder de druk van een dreigende tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank van 14 juni 2006, LJN AY4144.
2.12. Het arrest is op 9 maart 2009 aan de Provincie betekend. De Provincie heeft geen beroep in cassatie tegen dit arrest ingesteld.
3. Het geschil in conventie
3.1. De Provincie vordert samengevat - schorsing van de tenuitvoerlegging van het arrest van 3 maart 2009. De Provincie legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagden] geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij tenuitvoerlegging van het arrest en daardoor misbruik van bevoegdheid maakt. De Provincie stelt door de executie onevenredig in haar belangen te worden geschaad. De werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van de weg zijn volgens de Provincie op dit moment in een vergevorderd stadium. Herstel in oude toestand zou zeer ingrijpend en zeer kostbaar zijn. De kosten voor het terugbrengen van de percelen in oude staat (grasland) worden beraamd op circa € 200.000,- en de kosten om, na onteigening, de ongedaan gemaakte werken weer op te bouwen belopen eenzelfde bedrag. Volgens de Provincie heeft [gedaagden], in het vooruitzicht van de onteigening, geen belang bij herstel in oude toestand, in de zin van heringebruikname van de blauwe percelen. Deze zijn na verwijdering van de fundamenten van de aan te leggen weg niet meteen bruikbaar en kunnen in afwachting van de onteigening slechts relatief korte tijd door [gedaagden] worden gebruikt. De Provincie heeft [gedaagden] aangeboden de schade wegens gemist gebruik van deze percelen te vergoeden. Daarnaast zal de erfdienstbaarheid ten laste van het rode perceel kunnen worden gerespecteerd, in die zin dat het voor [gedaagden] mogelijk is gemaakt om via een overgang het tracé over te steken.
Volgens de Provincie beoogt [gedaagden] met de executie van het arrest enkel haar onder druk te zetten om haar te bewegen een viaduct of een tunnel aan te leggen, waardoor [gedaagden] zijn landbouwgronden aan weerszijden van de nieuwe weg kan bereiken zónder om te hoeven rijden. Een dergelijk viaduct of een voor landbouwvoertuigen geschikte tunnel is volgens de Provincie onuitvoerbaar. De kosten belopen ongeveer € 1.400.000,00. Bovendien zijn er ernstige milieuhygiënische bezwaren om in het grondwatergebied ter plaatse een tunnel te graven.
3.2. [gedaagden] heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van misbruik van bevoegdheid omdat aan de daarvoor op grond van vaste rechtspraak geldende criteria niet is voldaan. Volgens [gedaagden] berust het te executeren arrest immers niet op een juridische of feitelijke misslag en is geen sprake van na het arrest voorgevallen feiten of omstandigheden die een noodtoestand aan de zijde van de Provincie zouden doen ontstaan. Evenmin is sprake van een situatie waarin op voorhand aan de veroordeling is voldaan. [gedaagden] betwist dat hij met de executie van het arrest de Provincie wil bewegen om een tunnel aan te leggen om de overliggende percelen te bereiken. Volgens [gedaagden] komt de vordering van de Provincie neer op een verkapt appel van het arrest en dient daarom te worden afgewezen.
3.3. [gedaagden] heeft voorts gesteld dat zijn bedrijfsvoering door de aanleg van de weg in ernstige mate wordt geschaad. Hij wil de rode en de blauwe percelen gebruiken op de wijze zoals dat voorheen ook mogelijk was. Gezien vanuit zijn bedrijf, bevinden zich aan de overkant van de aan te leggen weg 6 hectare grond die, naar zijn zeggen, noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering, onder andere om er koeien op te laten grazen, mest uit te rijden en gewassen op te planten. Ook het recht van overpad is volgens [gedaagden] noodzakelijk voor de bedrijfsvoering. Zonder dit recht kan hij de overliggende (rode) percelen niet met zijn landbouwvoertuigen en dieren bereiken.
4. Het geschil in reconventie
4.1. [gedaagden] vordert samengevat – de Provincie te veroordelen om binnen één dag na betekening van dit vonnis gevolg te geven aan het arrest van 3 maart 2009, op straffe van een dwangsom van € 50.000,- per overtreding. [gedaagden] verzoekt de voorzieningenrechter expliciet de dwangsommen niet te maximeren, althans zodanig te maximeren dat de financiële prikkel zodanig groot is, dat de Provincie daadwerkelijk gevolg geeft aan het vonnis.
4.2. De Provincie voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling in conventie
5.1. In deze zaak gaat het om de vraag of [gedaagden] zich schuldig maakt aan misbruik van bevoegdheid door over te gaan tot tenuitvoerlegging van het arrest van 3 maart 2009. Maatstaf is hetgeen De Hoge Raad in zijn arrest van 22 april 1983, NJ 1984, 145, heeft overwogen: “In een dergelijk executiegeschil met betrekking tot een ontruimingsvonnis kan de rechter slechts de staking van de tenuitvoerlegging van dat vonnis bevelen, indien hij van oordeel is dat de executant, mede gelet op de belangen aan de zijde van de geexecuteerde die door de ontruiming zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om in afwachting van de uitslag van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de ontruiming op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geexecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.” De voorzieningenrechter dient zijn oordeel af te stemmen op het oordeel van de rechter van wiens uitspraak schorsing wordt gevraagd zonder daarbij de kans van een tegen dit arrest in te stellen rechtsmiddel te betrekken (vgl. HR 19 mei 2000, NJ 2001, 407).
5.2. De kennelijke misslag en de noodtoestand door nieuwe ontwikkelingen zijn categorieën van misbruik van executiebevoegdheid. Denkbaar is dat er andere gevallen zijn waarin de executant geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij tenuitvoerlegging. Een voorbeeld is het geval waarin de geëxecuteerde al aan de veroordeling heeft voldaan (HR 22 december 2006, NJ 2007, 173). Steeds zal echter leidraad zijn dat de voorzieningenrechter niet mag optreden als appelrechter van de uitspraak waarvan schorsing wordt gevraagd.
5.3. De Provincie heeft niet verdedigd dat het arrest van 3 maart 2009 een kennelijke misslag bevat of dat op grond van na het arrest voorgevallen of aan het licht gekomen feiten executie klaarblijkelijk een noodtoestand voor haar doet ontstaan. Zij heeft verdedigd dat een afweging van de betrokken belangen laat zien dat [gedaagden] geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij tenuitvoerlegging van het arrest. Zij heeft haar stellingen toegespitst op de kapitaalvernietiging die ontstaat als zij de aangebrachte werken op de blauwe percelen en ter hoogte van de kruising met de [straat] zou moeten verwijderen. Verder heeft zij gesteld dat de aanleg van de N837 geen verder uitstel kan lijden, omdat de opening ervan is voorzien in 2010.
5.4. Ter zitting heeft de Provincie een tekening van het tracé getoond, waarop is te zien dat op een afstand van ongeveer twee- à driehonderd meter van de bestaande overgang bij de [straat] een overgang over de N837 speciaal voor landbouwwerktuigen is voorzien. Dat betekent dat, als de N837 in gebruik is genomen, er een bruikbaar alternatief voor [gedaagden] is om de gronden ten zuiden van het tracé te bereiken en ook dat er enige omrijschade zal ontstaan. Tijdens de zitting is dus gebleken dat de stellingen dat [gedaagden] na de aanleg van de N837 vijf kilometer de ene kant op moet rijden en vijf kilometer de andere kant, dat hij met landbouwvoertuigen door de bebouwde kom van [woonplaats] moet rijden en dat zijn landbouwgronden worden doorkliefd door het tracé van de N837, waardoor 25 hectare overliggende grond niet of nauwelijks bereikbaar is, niet vol te houden of schromelijk overdreven zijn. Bij het belang bij de aanleg van een privétunnel of -brug voor [gedaagden] kunnen vraagtekens worden gezet.
5.5. De Provincie heeft de onteigeningsprocedure van de blauwe percelen aangevangen. Zij verwacht dat eind van dit jaar het Koninklijk Besluit bekend zal worden gemaakt, waarna onteigening van de blauwe percelen in 2010 wordt verwacht. Ter zitting heeft [gedaagden] geen argument kunnen noemen, waarom de onteigening geen doorgang zou vinden. Aangenomen mag daarom worden dat de Provincie in de loop van 2010 weer de beschikking krijgt over de blauwe percelen en dat de erfdienstbaarheid zal vervallen. Zij zal dan de werkzaamheden aan het tracé van de N837 kunnen hervatten.
5.6. Ter zitting heeft de Provincie aangegeven de veroordeling uit het arrest van 3 maart 2009 om de werkzaamheden aan het tracé te staken, te eerbiedigen. Zij heeft verder aangeboden om het voor [gedaagden] tot de onteigening mogelijk te maken om het tracé over te steken ter hoogte van de [straat] door de aanleg van stalen platen en om [gedaagden] schadeloos te stellen voor de oogstschade die hij lijdt doordat hij tot de onteigening geen gebruik kan maken van de blauwe percelen. Zij heeft het aanbod gedaan om te voorkomen dat zij de aangelegde werken op het tracé weer moet verwijderen en een jaar later weer opnieuw kan aanbrengen. De kosten schat zij op ongeveer € 400.000,00. [gedaagden] heeft deze voorstellen niet aanvaard.
5.7. Deze omstandigheden zijn echter onvoldoende om schorsing van de tenuitvoerlegging van het arrest van 3 maart 2009 te kunnen dragen. Zij zijn niet nieuw en leiden ook niet tot de conclusie dat er sprake is van een misslag. Zoals overwogen heeft de Provincie dat niet verdedigd. De omstandigheden zijn of hadden kunnen worden aangevoerd in de procedure die tot het arrest heeft geleid, maar hebben niet tot een ander oordeel geleid. Het staat de voorzieningenrechter niet vrij op basis van deze omstandigheden een hernieuwde beoordeling van het geschil uit te voeren. De omstandigheden dat de Provincie financieel ernstig wordt getroffen door de tenuitvoerlegging van het arrest, dat het belang van een goede verkeersafwikkeling vanuit Schuytgraaf in gevaar komt en dat bij het belang van [gedaagden] vraagtekens kunnen worden gezet, brengen nog niet mee dat [gedaagden] geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij tenuitvoerlegging van het arrest.
5.8. Wel heeft de Provincie er terecht op gewezen dat de termijn van zeven dagen voor verwijdering van de werken veel te kort is. De vordering zal daarom aldus worden toegewezen dat de in r.ov. 6.4 uitgesproken veroordeling geschorst wordt tot 1 september 2009. Voor het overige zal de vordering in conventie worden afgewezen.
5.9. De Provincie zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- vast recht EUR 262,00
- salaris 816,00
Totaal EUR 1.078,00
6. De beoordeling in reconventie
6.1. De Provincie heeft de veroordelingen in het arrest nageleefd, met uitzondering van het bevel in r.ov. 6.4 om de feitelijke situatie in de oude staat te herstellen. Vooral voor dit bevel heeft zij bepleit dat de tenuitvoerlegging van het arrest wordt geschorst. In 5.8 is beslist dat deze vordering ten dele kan worden toegewezen. Op deze gronden is er geen aanleiding de door het hof uitgesproken veroordelingen thans wel te voorzien van dwangsommen.
6.2. De vordering zal dus worden afgewezen. [gedaagden] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Provincie zullen in verband met de verwevenheid met het geschil in conventie op nihil worden gesteld.
7. De beslissing
De voorzieningenrechter
in conventie
7.1. schorst de tenuitvoerlegging van rechtsoverweging 6.4 van het arrest van 3 maart 2009 tot 1 september 2009,
7.2. veroordeelt de Provincie in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op EUR 1.078,00,
7.3. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.4. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
7.5. wijst de vorderingen af,
7.6. veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van de Provincie tot op heden bepaald op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. de Vries en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.S.M. Daamen op 14 mei 2009.