Parketnummer : 05/519378-08
Datum zitting : 7 april 2009
Datum uitspraak : 21 april 2009
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte],
geboren op : 10 maart 1982 te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
thans gedetineerd in PI Arnhem - De Berg, Arnhem Noord, Wilhelminastraat 16
Arnhem.
Raadsman : mr. C.H. Molenaar, advocaat te Zevenaar.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 30 december 2008 te Dieren, gemeente Rheden,,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk M. van
[slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk bovenop, althans naast,
voornoemde Van [slachtoffer] is gaan zitten en/of (vervolgens) met zijn hand(en)
de keel van voornoemde Van [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of (vervolgens) de
keel van voornoemde Van [slachtoffer] heeft dichtgeknepen/dichtgeduwd (gehouden),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 30 december 2008 te Dieren, gemeente Rheden,,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan M. van [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk bovenop,
althans naast, voornoemde Van [slachtoffer] is gaan zitten en/of (vervolgens) met
zijn hand(en) de keel van voornoemde Van [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of
(vervolgens) de keel van voornoemde Van [slachtoffer] heeft
dichtgeknepen/dichtgeduwd (gehouden),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op of omstreeks 30 december 2008 te Dieren, gemeente Rheden, opzettelijk
mishandelend een persoon (te weten M. van [slachtoffer]), meermalen heeft geduwd
en/of (met beide handen) bij de keel heeft vastgepakt/vastgegrepen en/of
(vervolgens) de keel heeft dichtgeknepen/dichtgeduwd (gehouden), terwijl hij,
verdachte, bovenop die Van [slachtoffer] zat, waardoor deze letsel heeft bekomen
en/of pijn heeft ondervonden;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 7 april 2009 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. C.H. Molenaar, advocaat te Zevenaar.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd en is ter terechtzitting verschenen M. van [slachtoffer], bijgestaan door mr. J.H. Rump, advocate te Zwolle.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde op te leggen reclasseringstoezicht, ook als dit inhoudt behandeling bij Kairos of een soortgelijke instelling, en met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met aangeefster Van [slachtoffer] en voorts met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De officier van justitie heeft voorts verzocht dat de vordering van de benadeelde partij Van [slachtoffer] tot een bedrag van € 2.358,55 wordt toegewezen en heeft gevorderd dat er een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 41 dagen hechtenis. Voor het overige heeft de officier van justitie verzocht dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs , de kwalificatie van het bewezenverklaarde, de strafbaarheid van het feit en van verdachte
Op grond van de bewijsmiddelen staan de volgende feiten, die ook overigens niet zijn betwist, vast.
1. Verdachte en M. van [slachtoffer] hadden vanaf april 2008 een relatie met elkaar, die sindsdien diverse keren is verbroken en weer hersteld .
2. Op 30 december 2008 waren beiden in de woning van verdachte in Dieren .
3. In de slaapkamer van die woning kregen verdachte en M. van [slachtoffer] ruzie. Op een gegeven moment heeft verdachte M. van [slachtoffer] geduwd, waardoor zij op de grond is gevallen . Verdachte heeft M. van [slachtoffer] toen met beide handen bij de keel gegrepen en deze dicht geknepen en –gehouden. M. van [slachtoffer] lag daarbij naast het bed op de grond, dicht tegen de muur aan .
4. Het gezicht van M. van [slachtoffer] is tengevolge van het dichtknijpen van de keel door verdachte blauw aangelopen, er is bloed uit haar neus gelopen en zij heeft bloeduitstortingen in een oog opgelopen. Zij is buiten bewustzijn geweest en ook heeft zij haar ontlasting laten lopen . In haar halsgebied zijn kneuzingen geconstateerd .
5. Verdachte heeft op een gegeven moment de keel van M. van [slachtoffer] losgelaten. Hij heeft uit de badkamer een handdoek gehaald om het bloed van haar gezicht te vegen. Vervolgens heeft hij 112 gebeld om een ambulance te laten komen .
Met betrekking tot het primair ten laste gelegde.
Het standpunt van de officier van justitie:
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte heeft getracht M. van [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven door haar keel dicht te knijpen. De handelingen van verdachte waren immers naar hun aard gericht op de dood van het slachtoffer. Dat M. van [slachtoffer] niet is overleden, valt niet op het conto van verdachte te schrijven.
Het standpunt van de verdediging:
De verdediging heeft aangevoerd dat M. van [slachtoffer] onwaarheden heeft verteld over haar relatie met verdachte. Daarom moet ook worden getwijfeld aan haar verklaring over het gebeuren in de woning van verdachte op 30 december 2008, met name dat verdachte op M. van [slachtoffer] heeft gezeten toen hij haar de keel dichtkneep. Dit wordt door verdachte ook ontkend. In ieder geval heeft verdachte ontkend dat hij de opzet gehad om M. van [slachtoffer] van het leven te beroven; vrijspraak van het primair ten laste gelegde dient te volgen, aldus de raadsman. Wel kan het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen worden.
De rechtbank overweegt en oordeelt als volgt:
1. De verklaring van M. van [slachtoffer] over de gebeurtenissen van 30 december 2008
In de kern komen de verklaringen van verdachte en M. van [slachtoffer] over de aanleiding tot en de fatale gebeurtenis, het dichtknijpen van de keel op 30 december 2008, overeen (zie de vaststaande feiten). Daarom ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de aangifte van M. van [slachtoffer], ook al hebben zij en verdachte een verschillende visie op het verloop van hun relatie en gebeurtenissen binnen die relatie.
Dit betekent met name dat de rechtbank ook bewezen vindt dat verdachte (deels) op M. van [slachtoffer] heeft gezeten toen hij haar de keel dichtkneep. Dit ook omdat de verklaring van M. van [slachtoffer] op dit punt – verdachte ging bovenop haar zitten nadat zij in de slaapkamer op de grond was gevallen – wordt ondersteund door de omstandigheid dat de broekspijp van verdachte nat was geworden . Hij moet derhalve met zijn been in de omgeving van het kruis van M. van [slachtoffer] hebben gezeten, en daarom dus op zijn minst genomen deels bovenop haar.
De vaststaande feiten 3 en 4 en de omstandigheid dat verdachte (deels) bovenop M. van [slachtoffer] zat toen hij haar de keel dichtkneep en de verklaring van verdachte dat M. van [slachtoffer] naar adem snakte toen hij haar losliet , houden in dat de gedragingen van verdachte, te weten: bovenop M. van [slachtoffer] gezeten haar met beide handen de keel dichtknijpen, zo hard en/of zo lang dat zij blauw aanliep, een bloedneus kreeg en bloedingen in haar rechteroog en enige tijd het bewustzijn heeft verloren , naar hun aard gericht waren op en geëigend waren om de dood van M. van [slachtoffer] te bewerkstelligen. En daarmee is de opzet wettig en overtuigend bewezen.
Dat verdachte achteraf haar dood niet heeft gewild en/of dat hij op voorhand daar niet aan gedacht heeft en/of dat hij in (blinde) woede gehandeld heeft, dit alles tot uiting komend in het feit dat hij op een gegeven moment haar keel heeft losgelaten toen hij zag dat ze blauw aanliep en een bloedneus had, brengen niet mee dat hij op het moment van zijn handelen niet het vereiste opzet had.
Gelet op het vorenoverwogene acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 30 december 2008 te Dieren, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk M. van [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk bovenop, voornoemde Van [slachtoffer] is gaan zitten en vervolgens met zijn handen
de keel van voornoemde Van [slachtoffer] heeft vastgepakt en vervolgens de
keel van voornoemde Van [slachtoffer] heeft dichtgeknepen gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
Poging tot doodslag
De vraag of verdachte strafbaar is?
De rechtbank is evenwel van oordeel dat het primair bewezenverklaarde handelen van deze verdachte niet strafbaar is en overweegt daartoe als volgt. Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen heeft verdachte, terwijl hij de keel van het slachtoffer dichtkneep, op enig moment het besef gekregen dat wat hij deed niet juist was. Op het moment dat verdachte de bloedneus van M. van [slachtoffer] zag, heeft hij terstond de keel van het slachtoffer losgelaten, heeft hij het bloed op het gezicht van het slachtoffer met behulp van een handdoek weggepoetst en heeft hij tot tweemaal toe 112 gebeld en de centralist dringend om een ambulance verzocht.
Het is aan deze latere handelwijze (met name het onmiddellijk loslaten van de keel) van verdachte te danken dat het gevolg, dat normaliter zou hebben kunnen intreden door zijn handelen en wat aanvankelijk ook zijn opzet was, nu niet is ingetreden. Verdachte is daarmee vrijwillig teruggetreden. Verdachte is uit eigen beweging overgegaan tot deze handelingen
Er is immers niet gebleken van feiten en/of omstandigheden op grond waarvan aangenomen moet worden dat verdachte de keel heeft losgelaten door een gebeuren van buiten.
Gelet op het vorenoverwogene zal de rechtbank – anders dan waartoe de officier van justitie heeft gerekwireerd – verdachte terzake van het primair ten laste gelegde ontslaan van alle rechtsvervolging.
Met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde
De vaststaande feiten en bovenstaande overwegingen omtrent de geloofwaardigheid van de verklaring van M. van [slachtoffer], alsmede de wettig en overtuigend bewezen geachte omstandigheid dat verdachte (deels) bovenop M. van [slachtoffer] heeft gezeten toen hij haar keel dichtkneep en tenslotte bovenstaande overwegingen omtrent de opzet, leveren eveneens het wettig en overtuigende bewijs op van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het bij M. van [slachtoffer] ingetreden letsel (vaststaande feiten onder 4) kan naar het oordeel niet worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Het is dus bij een poging gebleven.
Gelet op het vorenoverwogene acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op of omstreeks 30 december 2008 te Dieren, gemeente Rheden,,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan M. van [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk bovenop,
althans naast, voornoemde Van [slachtoffer] is gaan zitten en/of (vervolgens) met
zijn hand(en) de keel van voornoemde Van [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of
(vervolgens) de keel van voornoemde Van [slachtoffer] heeft
dichtgeknepen/dichtgeduwd (gehouden),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
Poging tot zware mishandeling
De vraag of verdachte strafbaar is?
Ook op deze plaats wordt verwezen naar hetgeen overwogen is over de strafbaarheid van verdachte ten aanzien van het door hem gepleegde feit: poging doodslag.
Het valt geheel op het conto van verdachte te schrijven dat het zwaar lichamelijk letsel niet daadwerkelijk is ingetreden: hij heeft tijdig haar keel losgelaten. Verdachte is derhalve niet strafbaar voor dit feit vanwege zijn vrijwillige terugtred.
Gelet op het vorenoverwogene zal de rechtbank verdachte terzake van het subsidiair ten laste gelegde ontslaan van alle rechtsvervolging.
Met betrekking tot het meer subsidiair ten laste gelegde.
De vaststaande feiten, namelijk het duwen van M. van [slachtoffer], het met beide handen bij de keel van M. van [slachtoffer] vastpakken en het vervolgens dichtknijpen en –houden van die keel houden in dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte M. van [slachtoffer] opzettelijk letsel (bloedneus, bloeduitstortingen in een oog en kneuzingen in haar halsgebied) en pijn heeft toegebracht.
Gelet op het vorenoverwogene acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op of omstreeks 30 december 2008 te Dieren, gemeente Rheden,, opzettelijk
mishandelend een persoon (te weten M. van [slachtoffer]), meermalen heeft geduwd
en/of (met beide handen) bij de keel heeft vastgepakt/vastgegrepen en/of
(vervolgens) de keel heeft dichtgeknepen/dichtgeduwd (gehouden), terwijl hij,
verdachte, bovenop die Van [slachtoffer] zat, waardoor deze letsel heeft bekomen
en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Het meer subsidiair bewezenverklaarde levert op:
Mishandeling
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
4. De motivering van de sanctie(s)
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld wegens poging tot doodslag tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Als bijzondere voorwaarden heeft de officier van justitie verplicht reclasseringstoezicht, inhoudende behandeling, gevorderd en een contactverbod met het slachtoffer.
De raadsman heeft gepleit tot het opleggen van een gevangenisstraf, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd, die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voor wat betreft de duur van het voorwaardelijke deel refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman kan zich verenigen met de door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarden.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank acht verdachte strafbaar voor een minder zwaar feit dan waarvan de officier van justitie bij haar eis is uitgegaan. Dit heeft een strafverminderende invloed op de naar het oordeel van de rechtbank op te leggen straf.
Het feit dat verdachte heeft gepleegd is evenwel gezien de aanvankelijke inzet ervan, een ernstig feit. Verdachte heeft M. van [slachtoffer], toentertijd zijn partner, in zijn woning, een omgeving waar zij zich veilig en vertrouwd zou moeten voelen op een zeer beangstigende wijze aangepakt. Uiteindelijk heeft zij “slechts” een bloedneus opgelopen en kneuzingen in haar halsgebied. Als verdachte niet tijdig tot bezinning was gekomen, zoals hij heeft gedaan, had ernstiger letsel en eventueel zelfs haar dood hebben kunnen intreden. Verdachte heeft het vertrouwen van M. van [slachtoffer] in hem ernstig geschaad. Dit handelen moet het slachtoffer als zeer schokkend hebben ervaren en het zal haar nog lange tijd bijblijven. Gelet hierop past geen andere straf dan een gevangenisstraf.
Bij het bepalen van de duur ervan heeft de rechtbank evenwel ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rapportrice Rinia heeft weliswaar geconstateerd dat bij verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestesvermogen, zij heeft eveneens vastgesteld dat door een te langdurige verhoogde stress-situatie het verdringingsmechanisme van verdachte was gebroken waardoor alle opgestapelde negatieve emoties, woede en frustraties zo massaal en heftig naar buiten zijn gebarsten dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit een vernauwd bewustzijn had en dat hij niet meer wist wat hij deed. De rechtbank neemt de bevindingen van de rapportrice over en maakt ze tot de hare. Deze bevindingen houden volgens de rechtbank in – anders dan dat de rapportrice concludeert – dat het bewezenverklaarde feit aan verdachte slechts verminderd kunnen worden toegerekend. Immers, er was sprake van een kortdurende stoornis die van invloed was op het plegen van het feit.
Voorts heeft verdachte er blijk van gegeven dat hij doordrongen is van de ernst van het door hem gepleegde feit en wat het met het slachtoffer heeft gedaan en nog doet. Hij heeft zelf het initiatief genomen hulp te zoeken en heeft reeds contact gelegd met Kairos.
Voorts geldt dat verdachte geen strafblad had.
Een en ander brengt de rechtbank tot het oordeel dat voor de afdoening van het bewezenverklaarde een gevangenisstraf dient te worden opgelegd, die – aanzienlijk – korter van duur is, zowel onvoorwaardelijk als voorwaardelijk, dan door de officier van justitie is geëist. Het voorwaardelijk deel dient ter voorkoming van recidive, in het bijzonder door verdachte te verplichten zich te houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dat inhoudt het volgen van een ambulante behandeling bij Kairos of een soortgelijke instelling. Anders dan de officier van justitie heeft geëist, zal de rechtbank niet als bijzondere voorwaarde een contactverbod met M. van [slachtoffer] opleggen. Beiden hebben aangegeven geen contact meer met elkaar te willen; de rechtbank acht verdachte in staat zijn voornemen op dat punt waar te maken.
4a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade. Deze bedraagt € 2.498,80 aan materiële en immateriële schade plus € 300,00 aan materiële schade, zoals ter zitting nader gevorderd.
Anders dan de raadsman ter zitting heeft betoogd is de rechtbank van oordeel dat de vordering tot vergoeding van de reiskosten in verband met bezoeken aan het politiebureau, het ziekenhuis, de psycholoog, de huisarts en het Bureau Slachtofferhulp ten bedrage van € 124,80 door de benadeelde partij voldoende aannemelijk is. Niet noodzakelijk is het om alle posten met schriftelijk bewijs te onderbouwen. De rechtbank zal de civiele vordering van M. van [slachtoffer] dan ook tot een bedrag van € 124,80 aan materiële schade toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering bestaande uit de vergoeding van materiële schade, te weten wegens gederfde inkomsten uit arbeid bij [naam] en de kosten van het gebruik van de auto voor het bezoeken van haar school. Ter zitting zijn deze schadeposten gemotiveerd betwist en heeft de benadeelde partij, na enig doorvragen, duidelijk gemaakt dat de gevorderde inkomensderving minder hoog uitvalt. Daarmee zijn er teveel twijfels over de gegrondheid van de vordering, zodat deze niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. De benadeelde partij kan deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank acht voldoende bewezen dat M. van [slachtoffer] door hetgeen haar is aangedaan immateriële schade heeft geleden en dat zij uit dien hoofde terecht aanspraak maakt op vergoeding van die schade. Zij is van oordeel dat in ieder geval een bedrag van € 1.000,00 aan schadevergoeding op zijn plaats is zodat zij dit bedrag bij wijze van voorschot zal toewijzen aan het slachtoffer. De vordering is voorzover zij strekt tot vergoeding van een hoger bedrag wegens immateriële schade niet van eenvoudige aard zodat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk is. Ook dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
5. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36f, 45, 46b, 287, 302 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Ontslaat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde van alle rechtsvervolging.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Ontslaat verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde van alle rechtsvervolging.
Verklaart bewezen dat verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het meer subsidiair bewezenverklaarde oplevert het strafbaar feit zoals vermeld onder punt 3.
Verklaart verdachte voor het meer subsidiair tenlastegelegde strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het meer subsidiair bewezenverklaarde tot
Een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 6 (zes) maanden niet tenuitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit dan wel navolgende bijzondere voorwaarde niet is nagekomen:
Veroordeelde dient zich gedurende de proeftijd te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die hem door of namens Reclassering Nederland zullen worden gegeven, ook indien dit zal inhouden het volgen van een ambulante behandeling bij Kairos of een andere vergelijkbare instelling voor zover en voor zolang dat door genoemde instelling nodig wordt geacht.
Geeft opdracht aan de (stichting) Reclassering Nederland om aan veroordeelde bij de naleving van voornoemde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij M. van [slachtoffer].
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan M. van [slachtoffer], wonende te [adres], te betalen € 1.124,80 (zegge duizendhonderdvierentwintig euro en tachtig eurocent)
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding ad € 1.124,80, subsidiair 22 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer M. van [slachtoffer], wonende te [adres], te betalen € 1.124,80, (zegge duizendhonderdvierentwintig euro en tachtig eurocent), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 22 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
mr. F.J.H. Hovens, als voorzitter,
mr. J.P. Bordes, rechter,
mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.T.P.M. van Aarssen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 april 2009.