RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummers: AWB 07/4958, 08/3073, 08/4766, 08/5805 en 09/517
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 25 maart 2009
[A] en [B], eisers,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. L.M.A. Schrieder,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Overbetuwe, verweerder,
[blh1] en [blh2], partij ex artikel 8:26 van de Awb,
wonende te [woonplaats].
1. Aanduiding bestreden besluiten
Besluiten van verweerder van 10 oktober 2007 (1) 2 juli 2008 (2), 7 oktober 2008 (3),
9 december 2008 (4) en 21 januari 2009 (5)
Bij besluit van 10 oktober 2007 heeft verweerder, beslissend op het bezwaar van eisers, voor zover hier van belang, [blh1] en [blh2] (hierna: [blh1+blh2]) gelast (1) de overtreding van artikel 40 van de Woningwet te beëindigen door datgene wat zij zonder bouwvergunning in, op en/of aan het pand op het perceel [adres] te [plaats] (hierna: het perceel) hebben gerealiseerd, uiterlijk op 1 juli 2008 te hebben gesloopt en vanaf die datum ook gesloopt te houden, alsmede uiterlijk op 1 juli 2008 het pand in de oorspronkelijke staat te hebben hersteld en vanaf die datum ook in de oorspronkelijke staat hersteld te houden, zulks onder oplegging van een dwangsom van € 1000 per dag met een maximum van € 31.000 en (2) het met het ter plaatse van het perceel geldende bestemmingsplan strijdige gebruik, dat wil zeggen het bewonen van het pand, met ingang van 1 juli 2008 te beëindigen en vanaf die datum ook beëindigd te houden, zulks eveneens onder oplegging van een dwangsom van € 1000 per dag met een maximum van € 31.000 (hierna: besluit 1).
Tegen besluit 1 heeft [blh1+blh2] beroep ingesteld (AWB 07/4958).
Bij schrijven van 10 januari 2008 hebben eisers zich gesteld als partij in het betrokken geding.
Bij besluiten van 2 juli 2008, 7 oktober 2008 en 9 december 2008 heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot 14 oktober 2008 respectievelijk 15 december 2008 respectievelijk 24 januari 2009 (hierna: de bestreden besluiten 2 tot en met 4).
Tegen de bestreden besluiten 2 tot en met 4 hebben eisers beroep ingesteld (AWB 08/3073, 08/4766 en 08/5805).
Bij uitspraken van 11 augustus 2008 (AWB 08/3072), 12 december 2008 (AWB 08/4869) en 22 januari 2009 (AWB 08/5806) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de verzoeken van eisers om het treffen van een voorlopige voorziening tegen de bestreden besluiten 2 tot en met 4 afgewezen.
Bij besluit van 21 januari 2009 heeft verweerder besluit 1 gewijzigd, in die zin dat besloten is om met betrekking tot de verbouwing en het gebruik van het pand op het perceel alsnog niet handhavend op te treden. Daarbij heeft verweerder – kort samengevat – overwogen dat sprake is van concreet zicht op legalisatie (hierna: het bestreden besluit 5).
Tegen het bestreden besluit 5 hebben eisers beroep ingesteld (AWB 09/517).
Bij uitspraak van 3 februari 2009 (AWB 09/555) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek van eisers om het treffen van een voorlopige voorziening tegen het bestreden besluit 5 afgewezen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 11 februari 2009 heeft [blh1+blh2] het beroep tegen besluit 1 ingetrokken.
De beroepen van eisers tegen de bestreden besluiten 2 tot en met 5 zijn gevoegd behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 16 februari 2009, alwaar eisers zijn verschenen, bijgestaan door mr. L.M.A. Schrieder, rechtsbijstandverlener te Tilburg. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door [X] en [Y], beide ambtenaren in dienst van de gemeente Overbetuwe, en [Z], lid van verweerder.
Ten aanzien van de bestreden besluiten 2 tot en met 4
3.1. De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of eisers nog procesbelang hebben bij de beoordeling van hun beroepen tegen de bestreden besluiten 2 tot en met 4. Deze vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. Daartoe overweegt zij het volgende.
3.1.1. Eisers stellen dat zij door de verlengingen van de begunstigingstermijn (im)materiële schade hebben geleden. Daartoe voeren eisers aan dat veel tijd en geld is gemoeid met het voeren van procedures tegen de vermeende illegale situatie op het perceel, hetgeen gepaard is gegaan met de nodige spanning en frustratie. Daarnaast stellen eisers dat zij in financiële onzekerheid verkeren voor wat betreft de (toekomstige) uitbreidings- c.q. investeringsmogelijkheden van hun melkrundveehouderij zolang verweerder weigert ter plaatse handhavend op te treden dan wel deze situatie zodanig te legaliseren dat zij daarmee kunnen instemmen.
3.1.2. Deze stelling treft geen doel. Nog daargelaten dat eisers hun stelling niet (met een begin van bewijs) hebben onderbouwd, ziet de rechtbank in hetgeen eisers hebben aangevoerd geen aanleiding om te oordelen dat het aannemelijk is dat zij schade hebben geleden die in rechtstreeks verband staat met de verlenging van de begunstigingstermijn. Derhalve dienen de beroepen van eisers tegen de bestreden besluiten 2 tot en met 4 niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Ten aanzien van het bestreden besluit 5
3.2. Tussen partijen is niet in geschil, en ook de rechtbank gaat daarvan uit, dat [blh1+blh2], zonder over een daartoe benodigde bouwvergunning te beschikken, het pand heeft verbouwd/veranderd en dat hij daarmee in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 40 van de Woningwet. Voorts is niet in geschil, en ook de rechtbank gaat daarvan uit, dat het gebruik door [blh1+blh2] van het pand op het perceel als woning in strijd is met het ten tijde van het bestreden besluit 5 geldende bestemmingsplan “De Pas”, waarin het perceel de bestemming “recreatieve doeleinden” heeft.
Gelet hierop, was verweerder op grond van artikel 125 van de Gemeentewet in samenhang met artikel 5:32 van de Awb bevoegd om ter zake handhavend op te treden.
3.3. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van het optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
3.4. Op 10 oktober 2007 heeft verweerder tot handhaving strekkende besluit 1 genomen. Thans staat de vraag ter beantwoording of verweerder bij het bestreden besluit 5 alsnog kon afzien van handhavend optreden, omdat concreet zicht op legalisatie bestaat. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
3.4.1. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder onder de tot 1 juli 2008 geldende Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO oud) heeft geoordeeld, onder meer in de door verweerder aangehaalde uitspraak van 2 februari 2005 in zaak nr. 200404732/1, is in elk geval sprake van concreet zicht op legalisatie als een ontwerp van een bestemmingsplan ter inzage is gelegd en in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) 1985 door de provincie geen opmerkingen zijn gemaakt waaruit moet worden afgeleid dat van de kant van het provinciebestuur bezwaren tegen het bestemmingsplan bestaan, en dat voorts niet is gebleken van feiten of omstandigheden die aanleiding geven voor de verwachting dat het plan desondanks geen rechtskracht zal verkrijgen.
3.4.2. De rechtbank stelt vast dat verweerder naar aanleiding van door [blh1+blh2] op 21 mei 2007 en 31 mei 2007 ingediende bouwaanvragen voor een verbouwing van de voormalige agrarische bedrijfswoning tot burgerwoning respectievelijk voor het oprichten van een garage/schuur bij deze woning, het voorontwerpbestemmingsplan “[adres], [plaats]” heeft opgesteld. Volgens verweerder valt het verbouwen en het gebruik van de woning niet onder het overgangsrecht van het geldende bestemmingsplan, zodat (ex artikel 3.1 van de thans geldende Wet ruimtelijke ordening) een partiële herziening van dit plan nodig was. Deze herziening beoogt de illegale situatie te legaliseren door de bestemming van het perceel te wijzigen van een recreatieve bestemming in een woonbestemming, aldus verweerder.
De rechtbank stelt voorts vast dat uit de brief van de VROM-Inspectie van 4 september 2008 expliciet blijkt dat in het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening inzake het voorontwerpbestemmingsplan is geadviseerd, in die zin dat zowel de rijksdiensten die lid zijn van de Provinciale Commissie Fysieke Leefomgeving als de inspecteur geen opmerkingen over het plan hebben. Daarnaast hebben gedeputeerde staten van Gelderland bij brief van 8 september 2008 aan verweerder meegedeeld – in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Bro – dat zij het voorontwerpbestemmingsplan een plan van lokale aard achten en dat zij vanuit hun provinciale verantwoordelijkheid geen redenen zien om hierover advies uit te brengen.
Tot slot stelt de rechtbank vast dat het gemeentebestuur in de door eisers ingebrachte inspraakreactie op respectievelijk ingediende zienswijze tegen het (voor)ontwerpbestemmingsplan geen aanleiding heeft gezien om dit plan aan te passen. Ten aanzien van het tijdstip van vaststelling van het nieuwe bestemmingsplan heeft verweerder ter zitting verklaard dat deze geagendeerd stond voor de vergadering van de raad van verweerders gemeente op 3 maart 2009, maar dat de besluitvorming in afwachting van de uitkomst van deze beroepsprocedure tot een nader te bepalen tijdstip is uitgesteld.
3.4.3. In aanmerking genomen de hiervoor aangehaalde Afdelingsjurisprudentie met betrekking tot de WRO (oud) en de huidige status van het nieuwe bestemmingsplan “[adres], [plaats]”, is de rechtbank van oordeel dat verweerder (met de vermoedelijk aanstaande vaststelling van dit plan) zich bij het bestreden besluit 5 terecht en op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van concreet zicht op legalisatie. Daarbij neemt zij in aanmerking dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden die aanleiding geven voor de verwachting dat het nieuwe bestemmingsplan uiteindelijk geen rechtskracht zal verkrijgen. In dit verband overweegt de rechtbank dat de discussie tussen verweerder en eisers over de categorie-indeling van het pand op het perceel in het kader van het Besluit landbouw milieubeheer (object categorie III of IV) thuishoort in de (lopende) bestemmingsplanprocedure. In ieder geval levert dit aspect naar het oordeel van de rechtbank niet een zodanig feit of een zodanige omstandigheid op dat op voorhand moet worden aangenomen dat het nieuwe bestemmingsplan geen rechtskracht zal verkrijgen. Ook het beroep dat eisers in dit verband hebben gedaan op de uitspraak van deze rechtbank van 6 april 2005 (AWB 04/2054), treft geen doel. Onjuist is dat daaruit moet worden afgeleid dat legalisatie nimmer mogelijk is.
3.5. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat hetgeen eisers tegen het bestreden besluit 5 hebben aangevoerd, geen doel treft. Het beroep tegen dit besluit dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
3.6. De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
- verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten 2 tot en met 4 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 5 ongegrond.
Aldus gegeven door mr. A.G.A. Nijmeijer, voorzitter, mr. M. Groverman en mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg als rechters, en door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2009 in tegenwoordigheid van mr. P. van der Stroom, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 25 maart 2009