RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 08/3002
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 20 maart 2009
1. de Vereniging Nijmeegse Studenten Roeivereniging Phocas,
2. de Stichting Katholieke Universiteit,
eisers,
beide te Nijmegen, vertegenwoordigd door mr. T.E.P.A. Lam,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ubbergen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 20 mei 2008.
Bij brief van 21 november 2007, verzonden op 3 december 2007, heeft verweerder de Vereniging Nijmeegse Studenten Roeivereniging Phocas (hierna: Phocas) meegedeeld dat het voornemen van Phocas om te gaan roeien op het Meertje in strijd is met het bestemmingsplan Buitengebied 2003.
Hiertegen hebben eisers bij brief van 2 januari 2008 bezwaar gemaakt. Bij brief van 30 januari 2008 zijn de gronden van bezwaar ingediend.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het bezwaar van de Stichting Katholieke Universiteit (hierna: de Universiteit) niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar van Phocas ongegrond.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 10 februari 2009. Eisers werden aldaar vertegenwoordigd door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen. Tevens werd Phocas vertegenwoordigd door [naam] en de Universiteit door [naam]. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mw. C.H. van Marle en mr. M.H.A. Merkus, beiden werkzaam bij de gemeente Ubbergen.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Gelet op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 18 augustus 2004 (LJN: AQ7004), 3 november 2004 (LJN: AR5045) en 27 mei 2005 (LJN: AU0136) overweegt de rechtbank ambtshalve dat het oordeel van een bestuursorgaan, los van een aanvraag om vergunning of vrijstelling, over de vraag of een voorgenomen gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan of voor een voorgenomen activiteit een vergunning nodig is, in de regel niet als een besluit kan worden aangemerkt.
Eisers stellen dat in dit geval een uitzondering op deze regel zou moeten worden gemaakt, omdat het naar hun mening onevenredig bezwarend zou zijn om eerst vergaande investeringen te plegen om het mogelijk te maken te roeien op het Meertje, en vervolgens een handhavingsactie van verweerder te moeten afwachten. Daarbij doen zij een beroep op de uitspraak van de ABRvS van 20 april 2005 (AB 2005/356).
Naar het oordeel van de rechtbank is in de door eisers geschetste omstandigheid geen reden gelegen om een uitzondering op bedoelde regel te maken.
Er is geen aanleiding om aan te nemen dat Phocas de strijdigheid van het voorgenomen gebruik niet anders in rechte beoordeeld zou kunnen krijgen dan door het desbetreffende planvoorschrift te overtreden en de eventuele reactie daarop af te wachten. Phocas kan immers een aanvraag indienen om vrijstelling van het bestemmingsplan en in dat kader de vraag aan de orde stellen of het voorgenomen gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Niet valt in te zien dat het doen van een dergelijke aanvraag voor Phocas onevenredig bezwarend is.
Het beroep van eisers op de uitspraak van de ABRvS van 20 april 2005 kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. In de situatie die in die uitspraak aan de orde was, kon geen vergunning of vrijstelling worden gevraagd van het gestelde verbod. In het onderhavige geval is dat wel mogelijk.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder het bezwaar van Phocas ten onrechte ontvankelijk en ongegrond verklaard, zodat het bestreden besluit in zoverre moet worden vernietigd. Het beroep van Phocas is gegrond. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en, doende wat verweerder had behoren te doen, het bezwaar van Phocas alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
Nu tegen de brief van 21 november 2007 geen bezwaar en beroep openstond, heeft verweerder het bezwaar van de Universiteit terecht niet-ontvankelijk verklaard, daargelaten de vraag of de Universiteit als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt. Het beroep van de Universiteit is ongegrond.
De rechtbank acht geen grond aanwezig voor vergoeding van de door eisers gemaakte kosten in de bezwaarprocedure. Ingevolge artikel 7:15 van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor.
De rechtbank acht wel termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door Phocas gemaakte proceskosten in beroep, welke zijn begroot op € 644 aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep van Phocas gegrond;
vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij het bezwaar van Phocas ontvankelijk en ongegrond is verklaard;
verklaart het bezwaar van Phocas alsnog niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
verklaart het beroep van de Universiteit ongegrond;
veroordeelt verweerder in de door Phocas gemaakte proceskosten in beroep ten bedrage van € 644 en wijst de gemeente Ubbergen aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
bepaalt dat de gemeente Ubbergen het door Phocas betaalde griffierecht ten bedrage van € 288 aan haar vergoedt.
Aldus gegeven door mr. H.J.M. Besselink, rechter, in tegenwoordigheid van mr. G.A. Kajim-Panjer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2009.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 20 maart 2009