Vonnis in kort geding van 23 maart 2009
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: 180054 / KG ZA 09-45 van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. W.H.B.M. Litjens te Elst,
de buitenlandse vennootschap private limited company naar het recht van het Verenigd Koninkrijk
FINANCIAL INSURANCE GROUP SERVICES LIMITED,
h.o.d.n. Financial Insurance Group Services Limited Genworth Financial,
gevestigd te Cardiff (VK) en tevens kantoorhoudende te Arnhem,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. E.J.P. Schothorst-Gransier te Utrecht,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer 180863 / KG ZA 09-91 van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. W.H.B.M. Litjens te Elst,
de buitenlandse vennootschap private limited company naar het recht van het Verenigd Koninkrijk
FINANCIAL INSURANCE COMPANY LIMITED,
h.o.d.n. Financial Insurance Company Limited Genworth Financial
gevestigd te Cardiff (VK) en tevens kantoorhoudende te Arnhem,
gedaagde,
advocaat mr. E.J.P. Schothorst-Gransier te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser], Group Services en Company genoemd worden.
Group Services en Company tezamen zullen gedaagden genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding tegen Group Services
- de dagvaarding tegen Company
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiser]
- de wijziging van eis
- de pleitnota van Group Services en Company
- de eis in reconventie van Group Services,
- de aanhouding ten behoeve van toezending van de ontbrekende medische stukken door mr. Litjens,
- de brief van 24 februari 2009 van mr. Litjens met de ontbrekende medische stukken
- de reactie van mr. Schothorst-Gransier van 6 maart 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] heeft met Genworth Financial een maandlastbeschermings¬verzekering gesloten met ingang van 1 juni 2007 op basis van twee polisbladen met een verzekerd bedrag per polis van € 1.000,00 per maand (hierna: de arbeidsongeschiktheids¬verzekering).
2.2. [eiser] heeft zijn eerste beroep gedaan op de arbeidsongeschiktheids¬verzekering wegens een navelbreuk en heeft over de periode 15 oktober tot en met
13 november 2007 een uitkering ontvangen. Vervolgens heeft [eiser] in december 2007 tweemaal een aanvraag gedaan op grond van een beroerte en op grond van een luchtweginfectie. Deze aanvragen zijn op 11 februari 2008 afgewezen.
2.3. [eiser] heeft met ingang van 9 juni 2008 een beroep gedaan op de arbeidsongeschiktheidsverzekering op grond van ernstige darmklachten.
2.4. Bij brief van 20 november 2008 heeft Genworth Financial de claim van [eiser] afgewezen op grond van artikel 2.5 aanhef en lid d van de polisvoorwaarden.
Deze bepaling luidt als volgt:
“Voor de verzekering bestaat geen recht op uitkering als het volgende het geval is:
d: Voor ziekte waarvan de verzekerde op de hoogte was of op de hoogte had kunnen zijn op het moment dat deze verzekering werd afgesloten.”
2.5. De brief van 20 november 2008 vermeldt onder meer:
“In het advies van ArbeidsDesk komt naar voren dat u sinds 2003 en mogelijk al sinds 2002 problemen heeft door bloedverlies uit de darmen. In de afgelopen jaren is de diagnose agiodysplasie (vaatafwijking in de wanddarmen) gesteld.
Bij recent onderzoek kon geen duidelijke verklaring voor het aanhoudende bloedverlies worden gegeven. Gezien de al langer bekende aanwezigheid van vaatanomalie als oorzaak van het bloedverlies kan verondersteld worden dat u daarvan op de hoogte had moeten zijn bij afsluiting van deze verzekering.”
3. Het geschil in conventie in de zaak 09-45 en het geschil in de zaak 09-91
3.1. [eiser] vordert na wijziging van eis bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om ieder der gedaagden hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen tot betaling van het bedrag van € 2.000,00 bruto per maand vanaf 9 juli 2008 tot de dag dat [eiser] hersteld is van zijn darmklachten c.q. bloedtransfusie, met veroordeling van gedaagden in de kosten van dit geding.
3.2. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag nakoming van de arbeidsongeschiktheidsverzekering door de verzekeraar. Hij maakt aanspraak op de maandelijkse uitkering ingevolge de arbeidsongeschiktheidsverzekering op grond van ernstige darmklachten. Bij gebrek aan inkomen stelt hij een spoedeisend belang te hebben bij uitkering op grond van deze verzekering.
3.3. Gedaagden voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. Het geschil in (voorwaardelijke) reconventie in de zaak 09-45
4.1. Group Services vordert, naar de voorzieningenrechter begrijpt, voor het geval wordt geoordeeld dat Group Services in deze niet de verzekeraar is, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] te veroordelen tot betaling van de door haar nodeloos gemaakte kosten, begroot op € 3.000,00, althans € 1.356,00 en de proceskosten.
4.2. Group Services legt aan haar vordering ten grondslag dat [eiser] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Zij stelt dat [eiser] onzorgvuldig heeft gehandeld door zijn vordering tegen Group Services door te zetten, ondanks dat hij door haar was gewaarschuwd dat zij niet de verzekeraar is. Hierdoor heeft Group Services nodeloos kosten moeten maken voor dit kort geding.
4.3. [eiser] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling in de zaken 09-45 en 09-91
De bevoegdheid van de voorzieningenrechter
5.1. Nu er sprake is van een internationaal geval dient allereerst de bevoegdheid van de voorzieningenrechter onderzocht te worden. Niet is betwist dat beide gedaagden, die thans gevestigd zijn in het Verenigd Koninkrijk, een filiaal in Arnhem hebben, zodat op grond daarvan de voorzieningenrechter bevoegd is. Afgezien daarvan is op grond van artikel 9 lid 1 aanhef en onder b van de EEX-Verordening in verzekerings¬zaken waarbij de verzekeraar woonplaats heeft in een lidstaat en de verzekerde in een andere lidstaat, de rechter van de woonplaats van de verzekerde bevoegd. Nu de verzekerde [eiser] woonplaats heeft in Nederland is de voorzieningenrechter bevoegd. Uit artikel 16 van de polisvoorwaarden volgt dat het toepasselijke materiële recht het Nederlandse recht is, zodat de voorzieningenrechter Nederlands recht zal toepassen.
5.2. Group Services stelt dat [eiser] in zijn vordering tegen haar niet-ontvankelijk is, dan wel dat die vordering moet worden afgewezen, omdat zij niet de verzekeraar is. Group Services verwijst naar artikel 17 van de polisvoorwaarden waarin staat dat de verzekeraar Genworth Financial opererend onder de licentie van Company is.
Genworth Financial is een handelsnaam, die handelt onder de licentie van Company. Company is dus de verzekeraar. Group Services verleent slechts administratieve diensten in verband met de verzekeringsactiviteiten van Company. Dit blijkt ook uit de bedrijfsomschrijving van Group Services en Company zoals vermeld in de uittreksels van de Kamer van Koophandel (hierna: KvK).
5.3. [eiser] stelt dat het onduidelijk is welke partij als verzekeraar moet worden aangemerkt en dat deze onduidelijkheid door gedaagden zelf is veroorzaakt. Blijkens de polis is de verzekeraar Genworth Financial opererend onder de licentie van Financial Insurance Company Limited, gevestigd aan de Dr. Willem Dreesweg 6 te Amstelveen. Echter, volgens de informatie van de KvK is op dat adres geen maatschappij met een dergelijke naam gevestigd. Uit de afwijzingsbrief van Genworth Financial van 20 november 2008 blijkt dat Genworth Financial gevestigd is in Arnhem. Op het briefpapier staat echter niet vermeld onder welk nummer bij de KvK dit bedrijf aldaar is gevestigd. Na onderzoek heeft [eiser] Group Services gedagvaard als verzekeraar die opereert onder de licentie van Company. Omdat twee dagen voor dit kort geding zitting de advocaat van gedaagden de advocaat van [eiser] heeft medegedeeld dat niet Group Services maar Company de verzekeraar is en dat dus de verkeerde vennootschap is gedagvaard, heeft [eiser] voor de zekerheid ook Company gedagvaard.
5.4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de onduidelijkheid over wie als verzekeraar moet worden aangemerkt aan gedaagden zelf is te verwijten. Volgens het handelsregister handelen beide bedrijven onder meer onder de naam Genworth Financial. Op hun briefpapier staat hun precieze naamgeving niet vermeld en voorts staat evenmin vermeld onder welk nummer de betreffende bedrijven zijn geregistreerd bij de KvK. Die informatie ontbreekt ook op de polisbladen van Genworth Financial. Op grond van artikel 27 Handelsregisterwet 2007 moeten alle ondernemingen die in het handelsregister zijn ingeschreven in hun correspondentie het KvK-nummer vermelden. Omdat gedaagden dat niet hebben gedaan, valt mede daarom de identiteitsverwisseling [eiser] niet aan te rekenen. Uit artikel 17 van de polisvoorwaarden blijkt dat de verzekeraar is “Genworth Financial opererend onder de licentie van Financial Insurance Company Limited”. Hoewel die frase nogal onduidelijk is, kan daaruit worden afgeleid dat Company de verzekeraar is. Een en ander blijkt mede uit de bedrijfsomschrijving van Company in het handelsregister. Group Services is slechts een intermediair die administratieve diensten verleent in verband met de verzekeringsactiviteiten van Company.
6. De verdere beoordeling in conventie in de zaak 09-45
6.1. Gelet het hierboven overwogene dat Company de verzekeraar is en niet Group Services, zal [eiser] in zijn vorderingen tegen Group Services niet-ontvankelijk worden verklaard.
6.2. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen advocaatkosten toegekend moeten worden, omdat het aan Group Services zelf is te verwijten dat zij als verkeerde gedaagde door [eiser] is gedagvaard. De kosten aan de zijde van Group Services worden begroot op:
- vast recht € 262,00
- overige kosten € 0,00
Totaal € 262,00
7. De verdere beoordeling in reconventie in de zaak 09-45
7.1. Nu de voorwaarde waaronder de vordering in reconventie is ingesteld in vervulling is gegaan, omdat de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat Group Services niet als de verzekeraar aangemerkt kan worden, zal de voorzieningenrechter zijn oordeel moeten geven over de vordering in reconventie.
7.2. Deze vordering strekt tot veroordeling van [eiser] in de door Group Services nodeloos gemaakte kosten voor dit kort geding. Alleen bij misbruik van procesrecht kan een vordering als deze worden toegewezen. Daarvan is hier geen sprake omdat gedaagden zelf voor verwarring hebben gezorgd, zoals reeds hiervoor is overwogen. Dat [eiser] ook Group Services in de procedure heeft betrokken kan hem daardoor niet aangerekend worden. De vordering in reconventie zal dan ook worden afgewezen.
7.3. Group Services zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De reconventionele vordering is niet nodig gemaakt door de vordering in conventie, waardoor de vordering in reconventie van Group Services ook niet daaruit voortvloeit. De voorzieningenrechter ziet hierdoor geen aanleiding om een beperkt salarisbedrag te bepalen en zal daardoor in reconventie 1 punt toekennen als salariskosten advocaat. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- salaris advocaat € 816,00
- overige kosten € 0,00
Totaal € 816,00
8. De verdere beoordeling in de zaak 09-91
De geldigheid van de dagvaarding
8.1. Company heeft bezwaar gemaakt tegen haar dagvaarding en met name tegen de verkorting van de dagvaardingstermijn. Zij stelt dat zij niet wist dat ook zij was gedagvaard en vindt dat daarom eigenlijk een nieuwe zittingsdatum gepland moet worden. De advocaat van Company stelt dat zij niet op de hoogte is gesteld dat verkorting van de dagvaardings¬termijn was toegestaan door de voorzieningenrechter. Naar de voorzieningenrechter begrijpt stelt Company dat de dagvaarding nietig is vanwege het niet acht nemen van de gewone dagvaardingstermijn van een week. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
8.2. Op 10 februari 2009 om 15.43 uur heeft de advocaat van [eiser] per faxbericht de voorzieningenrechter verzocht om Company, op gelijke gronden als Group Services is gedagvaard, verkort te mogen dagvaarden tegen de zitting van 12 februari 2009 om 11.00 uur. Dat verzoek is door de advocaat van [eiser] gedaan omdat de advocaat van gedaagden hem op die dag er op had gewezen dat de verkeerde vennootschap was gedagvaard. De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen en de beslissing is op 10 februari 2009 om 16.40 uur telefonisch doorgegeven aan de advocaat van [eiser].
Op 11 februari 2009 om 14.49 uur is de beschikking tot verkorting van de dagvaardings¬termijn per faxbericht verzonden aan de advocaat van [eiser]. Het verlof om op verkorte termijn te dagvaarden is verleend onder de voorwaarde dat de dagvaarding uiterlijk op 11 februari 2009 om 16.00 uur aan Company wordt betekend. De dagvaarding is op
10 februari 2009 betekend aan een vestiging van Company in Arnhem. Uit het exploot van dagvaarding blijkt dat de dagvaarding op 10 februari 2009 is afgegeven aan een medewerker van Company op het kantooradres Nieuwe Stationsstraat 10a te Arnhem. Dit is door Company ook niet betwist.
8.3. De voorzieningenrechter stelt vast dat de beschikking van de voorzieningenrechter, waarin aan [eiser] toestemming is verleend om Company met toepassing van een verkorte dagvaardingstermijn te dagvaarden tegen de zitting van 12 februari 2009 om 11.00 uur, niet is vermeld aan het hoofd van het exploot van dagvaarding, zoals artikel 117 Rv dat voorschrijft. Het exploot van dagvaarding vermeldt slechts dat gedagvaard is “krachtens de mij verstrekte mondelinge last van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Arnhem”. De vraag is of dit gebrek gesanctioneerd moet worden met nietigheid van de dagvaarding.
8.4. De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag ontkennend. Daartoe is het volgende van belang. Het aan het hoofd van het exploot van dagvaarding niet vermelden van de beschikking, waarin verlof tot verkorte dagvaardingstermijn is gegeven, is een gebrek dat ingevolge artikel 117 jo artikel 120 lid 1 Rv nietigheid van de dagvaarding oplevert. Echter, nu Company als gedaagde partij ter zitting is verschenen en naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet valt in te zien dat het gebrek Company onredelijk in haar belangen heeft geschaad, is daarmee de nietigheid van de dagvaarding gedekt (artikel 122 Rv). Dat Company niet onredelijk in haar belangen is geschaad blijkt uit de volgende omstandigheden. [eiser] moet als eisende partij er voor zorgen dat Company tijdig weet dat zij op verkorte termijn is gedagvaard. Daaraan heeft [eiser] voldaan. De advocaat van [eiser] heeft aangegeven dat hij per faxbericht van
10 februari 2009 aan de advocaat van Company heeft laten weten dat hij – na verkregen toestemming van de voorzieningenrechter – Company op gelijke datum en tijdstip als Group Services eveneens zou dagvaarden en dat de inhoud van de dagvaarding gelijk zou blijven. De advocaat van Company was er dus van op de hoogte dat Company naast Group Services tegen de zitting van 12 februari 2009 gedagvaard zou worden. Uit de brief van 10 februari 2009 van de advocaat van Company blijkt trouwens ook dat zij door de advocaat van [eiser] in kennis was gesteld van het feit dat ook Company tegen de zitting van 12 februari 2009 zou zijn gedagvaard. Bovendien was de dagvaarding op 10 februari 2009 al betekend aan Company. Dat Company haar advocaat daarvan niet op de hoogte zou hebben gesteld, komt voor eigen rekening van Company. Company en haar advocaat wisten dus al op 10 februari 2009, dus nog op dezelfde dag dat [eiser] door de advocaat van gedaagden op de hoogte was gesteld dat de verkeerde vennootschap was gedagvaard, dat ook Company tegen de zitting van 12 februari 2009 was gedagvaard. Overigens is de dagvaarding tegen Company inhoudelijk identiek aan de veel eerder betekende dagvaarding tegen Group Services, zodat Company ook inhoudelijk daardoor niet overvallen kan zijn. Onjuist is de door de advocaat van Company bij herhaling naar voren gebrachte stelling dat de voorzieningenrechter de beschikking op verkorte termijn te mogen dagvaarden aan de gedaagde partij, Company, had moeten meedelen. Op grond van artikel 117 Rv dient slechts de eisende partij de beschikking te vermelden aan het hoofd van het exploot van dagvaarding. Nu gelet het voorgaande naar het oordeel van de voorzieningenrechter de dagvaardig rechtsgeldig is uitgebracht kan [eiser] worden ontvangen in zijn vorderingen tegen Company.
De inhoudelijke beoordeling
8.5. De voorzieningenrechter is allereerste van oordeel dat het spoedeisend belang van [eiser] in voldoende mate voortvloeit uit zijn stellingen en standpunten.
8.6. Ter beoordeling staat vervolgens de vraag of Company op grond van de arbeidsongeschiktheids¬verzekering dekking dient te verlenen voor de darmklachten van [eiser].
8.7. Company meent van niet en beroept zich daarbij op verschillende uitsluitingsgronden in de polisvoorwaarden en op schending van [eiser] van de mededelingsplicht van artikel 7:928 lid 3 BW.
8.8. Company beroept zich allereerst op de uitsluitingsgrond van artikel 2.5 sub d van de polisvoorwaarden waarin is geregeld dat geen recht op uitkering bestaat voor een ziekte waarvan de verzekerde op de hoogte was of had kunnen zijn op het moment dat de arbeisongeschiktheidsverzekering werd afgesloten. Zij stelt dat uit het medische dossier van [eiser] blijkt dat hij ten tijde van het aangaan van de arbeidsongeschiktheids¬verzekering op 11 juni 2007 op de hoogte was of had kunnen zijn van de darmlekkage c.q. het bloedverlies. Daartoe stelt Company dat [eiser] al jaren diverse klachten aan zijn darmen heeft, waarvoor hij verscheidene ingrijpende diagnostische onderzoeken heeft gehad. In toenemende mate was sprake van chronisch bloedverlies en stond [eiser] jarenlang onder frequente controle (bloedgehalte-onderzoek) en gebruikte hij ijzertabletten. Dat de darmklachten van [eiser] in april en/of juni 2007 wellicht korte tijd minder hevig waren, doet niets af aan zijn bekendheid met de aanwezigheid van darmklachten ten tijde van het afsluiten van de verzekering. Het betreft een ernstig chronisch probleem, waarvoor [eiser] regelmatig zijn huisarts en specialisten heeft bezocht en nog steeds bezoekt. Verder beroept Company zich op de uitsluitingsgrond van artikel 2.5 sub c van de polisvoorwaarden, waarin is geregeld dat geen recht op uitkering bestaat voor een ziekte waarvoor de verzekerde in de periode van 12 maanden vóór de ingangdatum van deze verzekering een huisarts of specialist heeft geraadpleegd. Dit geldt ook voor een ziekte die het gevolg is van een ziekte waarvoor de verzekerde in de periode van 12 maanden een huisarts of specialist heeft geraadpleegd. Company stelt dat uit het medisch dossier kan worden opgemaakt dat [eiser] voor de darmlekkage c.q. het bloedverlies in de periode van 12 maanden voor de ingangdatum van de arbeisongeschiktheidsverzekering een huisarts of specialist heeft geraadpleegd, dan wel dat sprake is van een ziekte die het gevolg is van een ziekte waarvoor hij in die periode een huisarts of specialist heeft geraadpleegd.
Tevens beroept Company zich op de uitsluitingsgrond van artikel 2.6 sub b van de polisvoorwaarden, waarin staat dat bij opeenvolgende claims alleen dekking wordt verleend als de verzekerde eerst 30 dagen volledig en aaneengesloten heeft gewerkt. Company stelt dat het haar niet bekend is of [eiser] tussen zijn onderhavige vierde en zijn eerdere derde claim wel 30 dagen volledig en aaneengesloten heeft gewerkt, zodat ook op deze grond uitkering geweigerd kan worden. Voorts heeft Company een beroep gedaan op schending van de mededelingsplicht van artikel 7:928 BW door [eiser], op grond waarvan ex artikel 7:930 BW [eiser] uitkering van de verzekering kan worden geweigerd. Company stelt dat bij [eiser] een zodanig omvangrijk ziekteverleden speelde dat hij wist, althans had moeten weten, dat een dergelijk verleden voor een arbeisongeschiktheidsverzekeraar als Company van belang is om te bepalen of, en zo ja op welke voorwaarden, zij de verzekering met [eiser] zou afsluiten. Bij kennis van de ware stand van zaken zou Company nooit een verzekering met [eiser] hebben afgesloten.
8.9. [eiser] brengt daartegen in dat zijn klachten begin 2003 anders waren, te weten buikklachten, dan de klachten in juni 2008, te weten bloedverlies en bloedtransfusie op grond waarvan hij is uitgevallen. Hij stelt dat uit de rapportage het UMC Rotterdam van 23 september 2008 blijkt dat hij lijdt aan bloedverlies waarvoor geen verklaring is vast te stellen. Er kan derhalve geen duidelijke diagnose worden gesteld over zijn huidige klachten.
Hij stelt dat hij op het moment van het sluiten van de arbeidsongeschiktheidsverzekering niet op de hoogte was of had kunnen zijn van het ontstaan van darmklachten in juni 2008 ten gevolge waarvan hij is uitgevallen en op grond waarvan hij thans een beroep doet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Voor hem was er geen voorzienbaar gevolg op het moment van het sluiten van de arbeidsongeschiktheids¬verzekering dat hij wegens darmklachten zou uitvallen.
8.10. De voorzieningenrechter merkt op dat hij op 12 februari 2008 na beëindiging van de zitting de verdere behandeling van de zaak heeft aangehouden in afwachting van toezending door de advocaat van [eiser] van de in het dossier ontbrekende stukken van het beschikbare medische dossier van [eiser], zijnde het huisartsenjournaal en de brieven van de behandelende specialisten. Die stukken heeft de advocaat van [eiser] op 24 februari 2009 aan de voorzieningenrechter doen toekomen. Daarnaast heeft hij een geheel nieuwe medische rapportage van 23 februari 2009 van drs. S. Weggelaar meegezonden. Bij faxbrief van 26 februari 2009 heeft de advocaat van Company bezwaar gemaakt tegen het overleggen van de rapportage van Weggelaar. Dat bezwaar is gehonoreerd door de voorzieningenrechter, nu de advocaat van [eiser] enkel in de gelegenheid was gesteld om de bestaande medische stukken, waarvan melding werd gemaakt in het dossier, maar die ontbraken in het dossier, te overleggen. Het was hem derhalve niet toegestaan om een geheel nieuw medisch stuk te overleggen, zoals de rapportage van Weggelaar. Om die reden heeft de voorzieningenrechter die rapportage uitgesloten van zijn beoordeling.
8.11. De voorzieningenrechter overweegt vervolgens dat uit het medisch dossier van
[eiser], waaronder het zeer omvangrijke huisartsenjournaal en de brieven van de behandelende medische specialisten, blijkt dat [eiser] sinds 2002 chronisch last
heeft van bloedverlies via de ontlasting. Hij is daarvoor onder behandeling geweest bij verschillende medische specialisten. Ook slikte hij gedurende vele jaren in verband met een laag ijzergehalte ijzertabletten. [eiser] was er dus van op de hoogte of had dat moeten zijn dat hij al jaren kampte met diverse met elkaar samenhangende klachten aan
zijn darmen en met bloedverlies, waardoor hij in slechte gezondheid verkeerde. De mededelingsplicht ex artikel 7:928 BW brengt mee dat hij dat vóór het sluiten van de arbeidsongeschiktheids¬verzekering had moeten mededelen aan Company. Aan het relevantievereiste is voldaan, omdat de arbeidsongeschiktheid van [eiser] veroorzaakt is door bloedverlies uit de tractus digestivus. Voorlopig oordelend komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat [eiser], nu hij zijn mededelingsplicht in de zin van artikel 7:928 BW heeft geschonden, ingevolge artikel 7:930 BW geen recht heeft op uitkering van de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Nu reeds om deze reden de vordering van [eiser] voor afwijzing gereed ligt, behoeven de overige uitsluitingsgronden waar Company zich op beroept geen bespreking.
8.12. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Company worden begroot op:
- vast recht € 262,00
- salaris advocaat € 816,00
Totaal € 1.078,00
9. De beslissing
De voorzieningenrechter
in de zaak 180054 / KG ZA 09-45
in conventie
9.1. verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen,
9.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Group Services tot op heden begroot op € 262,00,
9.3. verklaart dit vonnis in conventie in deze zaak wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
9.4. wijst de vorderingen af,
9.5. veroordeelt Group Services in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 816,00, te voldoen aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 19.23.25.752 ten name van Arrondissement 533 Arnhem onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer,
9.6. verklaart dit vonnis in reconventie in deze zaak wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de zaak 180863 / KG ZA 09-91
9.7. wijst de vorderingen af,
9.8. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Company tot op heden begroot op € 1.078,00,
9.9. verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. de Vries en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. H. Siragedik op 23 maart 2009.