ECLI:NL:RBARN:2009:BH9677

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
2 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
180344
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • I. de Waal-van Wessem
  • J. Barrau
  • J.W.M. van de Sande
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot erkenning van een adoptie in Pakistan wegens onvoldoende waarborgen

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 2 april 2009 uitspraak gedaan over een verzoek tot erkenning van een 'Adoption Deed' die in Pakistan was opgemaakt. De verzoekers, een echtpaar dat in Pakistan woont, vroegen de rechtbank om de adoptie van een minderjarige te erkennen, die volgens hen op 24 juni 2003 ter adoptie aan hen was afgestaan door de biologische ouders. De rechtbank overwoog dat Pakistan geen lid is van het Haags Adoptieverdrag 1993 en dat de Wet Conflictenrecht Adoptie niet van toepassing was, omdat de 'Adoption Deed' dateert van voor de inwerkingtreding van deze wet. Hierdoor moest de rechtbank het ongeschreven recht toepassen dat gold voor de inwerkingtreding van de wet.

De rechtbank stelde vast dat de procedure tot adoptie in Pakistan niet met voldoende waarborgen was omkleed. Uit onderzoek bleek dat Pakistan adoptie door moslims verbiedt en dat de adoptie niet was getoetst door een bevoegde autoriteit. De rechtbank concludeerde dat de verzoekers niet konden aantonen dat de adoptieprocedure voldeed aan de vereisten van het ongeschreven recht. Bovendien was er geen inhoudelijk onderzoek gedaan voorafgaand aan de opmaak van de 'Adoption Deed'.

De rechtbank wees het verzoek af, omdat de adoptie niet kon worden erkend op basis van de gebrekkige procedurele waarborgen. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie kinderrechters, en werd openbaar uitgesproken. De verzoekers kregen de mogelijkheid om binnen drie maanden hoger beroep aan te tekenen tegen deze beschikking.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ARNHEM
Sector Familie en Jeugd
Zaakgegevens: [nummer]
Datum uitspraak:
beschikking adoptie
naar aanleiding van het verzoek van
[naam] (nader te noemen: verzoekster),
wonende te [plaats], en haar echtgenoot,
[naam] (nader te noemen: verzoeker),
wonende te [plaats] (Pakistan),
advocaat: mr. drs. E.M. Hoorenman te Hoorn.
Gezien de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift (met bijlagen), ingekomen op 07 januari 2009,
- de brief van 20 januari 2009 van mr. drs. E.M. Hoorenman waarbij de originele stukken zijn overgelegd;
- de verklaring van het Openbaar Ministerie van 30 maart 2009.
Gehoord ter terechtzitting van 18 februari 2009:
- verzoekster, ter terechtzitting bijgestaan door mr. drs. E.M. Hoorenman.
De feiten
Verzoekers zijn op 24 april 2000 te [plaats] in Pakistan met elkaar gehuwd.
Op [geboortedatum] is te [plaats] in Pakistan geboren de minderjarige
[naam] (hierna te noemen de minderjarige). Hij is geboren uit het huwelijk tussen mevrouw [naam] en de heer [naam], die een broer is van verzoeker. Op 24 juni 2003 is er een ‘Adoption Deed’ opgemaakt tussen de biologische ouders van de minderjarige en verzoekers, waarin zij overeenkomen dat de biologische ouders van de minderjarige de minderjarige ter adoptie aan verzoekers afstaan. In de Adoption Deed worden alle partijen als moslim aangeduid.
Het verzoek
Verzoekers verzoeken thans die adoptie te erkennen en te bepalen dat de naam van de minderjarige zal worden geschreven zoals in het verzoekschrift wordt gespeld, te weten: [naam].
Subsidiair hebben verzoekers zich er ter zitting op beroepen dat er naar de Adoption Deed is geleefd en dat de adoptie met het oog op het IVRK (het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind) in het belang van de minderjarige dient te worden erkend.
Door en namens verzoekers is daartoe aangevoerd dat de moeder de minderjarige uit vrije wil aan verzoekers heeft afgestaan, om aan de kinderwens van verzoekers tegemoet te komen. Zij stellen dat de minderjarige op 24 juni 2003 – daags na zijn geboorte –door hen is geadopteerd blijkens een bij Pakistaanse notariële akte opgestelde ‘Adoption Deed’ die vervolgens is gelegaliseerd. Voorafgaand aan het opstellen van de Adoption Deed heeft geen onderzoek plaatsgevonden. De broer van verzoeker en zijn echtgenote wonen in Pakistan tegenover hen.
Anders dan de bedoeling was is verzoekster in september 2007 naar Nederland gekomen, omdat voor haar als Nederlandse de situatie in Pakistan onhoudbaar werd. Verzoeker en de minderjarige hebben in de periode van 14 november tot 26 december 2007 op basis van een visum kort verblijf bij verzoekster in Nederland verbleven, en zijn daarna naar [plaats] teruggekeerd. Zij zijn vervolgens op 16 oktober 2008 op basis van een visum kort verblijf opnieuw naar Nederland gekomen. Verzoeker is, anders dan de bedoeling was, alleen naar Pakistan teruggegaan, omdat de minderjarige, angstig geworden door al het geweld in Pakistan, aangaf bij verzoekster te willen blijven. De minderjarige verblijft sindsdien bij verzoekster in Nederland. Verzoekster heeft in Nederland een woning en een baan gevonden en kan niet zonder levensgevaar naar Pakistan terugkeren. Verzoekers zijn bezig te regelen dat ook verzoeker op termijn naar Nederland kan komen.
De beoordeling
Vooropgesteld wordt dat de (Islamitische Republiek) Pakistan geen lid is van het Haags Adoptieverdrag 1993.
Voorts is, gelet op de artikelen 10 en 11 van de Wet Conflictenrecht Adoptie die wet niet van toepassing, nu de Adoption Deed dateert van voor de inwerkingtreding van die wet. Hieruit volgt dat op de verzochte erkenning van de adoptie het ongeschreven recht van voor de inwerkingtreding van die wet dient te worden toegepast. Op grond van dit ongeschreven recht kan de rechter, kort gezegd, een in het buitenland uitgesproken adoptie erkennen, indien hij tot de overtuiging komt, dat de procedure tot adoptie met voldoende waarborgen omkleed is geweest.
Uit openbare bronnen blijkt dat Pakistan als staat met een islamitische rechtstraditie adoptie door Moslims (dwingend) verbiedt. Dit was ten tijde van de door verzoekers overgelegde Adoption Deed d.d. 24 juni 2003 niet anders.
Hoewel het Pakistaanse gewoonterecht de adoptie als rechtsfiguur mogelijk wel (er)kent, sluit de Pakistaanse wetgever in artikel 2 van de ‘West Pakistan Muslim Personal Law (Shariat) Application Act van 31 december 1962’ uit dat het gewoonterecht prevaleert boven het Islamitische recht wanneer partijen moslim zijn. Hieruit, alsmede uit het feit dat verzoekers moslim zijn, volgt dat het beroep namens verzoekers ter zitting op het van de hoofdregels afwijkende clangerelateerde gewoonterecht ter zake van adoptie faalt.
Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat er geen inhoudelijk onderzoek heeft plaatsgevonden voorafgaand aan dan wel in het kader van het opmaken van de Adoption Deed. Uit de tekst van de Adoption Deed leidt de rechtbank af dat er sprake is van een overeenkomst tussen verzoekers enerzijds en broer/zwager en schoonzus anderzijds, die is vastgelegd in een notariële akte. De op de Adoption Deed geplaatste stempels en handtekeningen maken dit niet anders.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank niet tot de overtuiging gekomen dat de gevoerde procedure met voldoende waarborgen omkleed is geweest, zodat de Adoption Deed niet als een in Pakistan uitgesproken adoptie kan worden erkend.
Het subsidiaire ter zitting gedane verzoek dat er naar de Adoption Deed is geleefd en dat de adoptie met het oog op het IVRK (het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind) in het belang van de minderjarige dient te worden erkend, kan naar het oordeel van de rechtbank in het licht van het voorgaande evenmin tot een andere beslissing leiden.
Immers, nog daargelaten de vraag of aan artikel 21 aanhef en sub a van genoemd verdrag dat zowel door Nederland als Pakistan is geratificeerd, rechtstreekse werking toekomt, vereist genoemde bepaling dat de Staten die partij zijn en die de methode van adoptie erkennen en/of toestaan, waarborgen dat het belang van het kind daarbij de voornaamste overweging is, en waarborgen dat de adoptie van een kind slechts wordt toegestaan mits daartoe bevoegde autoriteiten, in overeenstemming met de van toepassing zijnde wetten en procedures en op grond van alle van belang zijnde en betrouwbare gegevens, bepalen dat de adoptie kan worden toegestaan gelet op de verhoudingen van het kind met zijn of haar ouders, familieleden en wettige voogden, en mits, indien vereist, de betrokkenen, na volledig te zijn ingelicht, op grond van de adviezen die noodzakelijk worden geacht, daarmee hebben ingestemd. Aan deze waarborgen kan in het onderhavige geval niet worden voldaan, nu Pakistan adoptie verbiedt, de adoptie ook niet anderszins inhoudelijk is getoetst door een daartoe bevoegde autoriteit en de huidige mening van de biologische ouders van de minderjarige onbekend is.
Op grond van het voorgaande wordt het verzoek afgewezen.
De beslissing
De rechtbank
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I. de Waal-van Wessem (voorzitter), J. Barrau en J.W.M. van de Sande, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. Y.H.M. Marijs als griffier en in het openbaar uitgesproken op
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof te Arnhem.