ECLI:NL:RBARN:2009:BH8665

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
5 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/3990
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning en ingangsdatum van bijstandsuitkering in het kader van de WWB

In deze zaak gaat het om de aanvraag van eisers voor bijstand op 19 juni 2007. Het college heeft bijstand toegekend met ingang van 14 september 2007, de datum waarop eisers aan de inlichtingenverplichting voldaan zouden hebben. De rechtbank oordeelt echter dat de ingangsdatum van de bijstand moet worden vastgesteld op 7 juli 2007, de eerstvolgende datum na de aanvraag waarop het recht op bijstand is ontstaan. De rechtbank stelt vast dat eisers na de aanvankelijke afwijzing van hun aanvraag op 20 augustus 2007 geen nieuwe aanvraag hebben ingediend, wat betekent dat de eerdere aanvraag nog steeds geldig was.

Daarnaast is er een maatregel opgelegd aan eiser wegens het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid. De rechtbank oordeelt dat deze maatregel terecht is opgelegd, maar dat de rechtskracht van een eerder besluit, waarbij ook een maatregel was opgelegd, is komen te vervallen. Dit betekent dat de eerdere maatregel niet in de weg staat aan het opnieuw opleggen van een maatregel. De rechtbank vernietigt het besluit van 10 december 2007 voor wat betreft de ingangsdatum van de bijstandsuitkering en herroept het besluit van 23 juli 2008. De rechtbank bepaalt dat aan eisers met ingang van 7 juli 2007 bijstand naar de norm voor gehuwden wordt toegekend en legt een maatregel van 100% voor de duur van één maand op.

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers, die zijn begroot op € 1288, en wijst de gemeente Druten aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden. Tevens dient de gemeente Druten het door eisers betaalde griffierecht van € 39 aan hen te vergoeden. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden binnen 6 weken hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 08/3990
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 5 maart 2009
inzake
[naam], eiser, en [naam], eiseres,
hierna gezamenlijk tevens: eisers,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. M.A. Wellen,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Druten, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluiten
Besluiten van verweerder van 10 december 2007 en van 23 juli 2008.
2. Procesverloop
Op 19 juni 2007 hebben eisers een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) ingediend.
Bij besluit van 20 augustus 2007 heeft verweerder de aanvraag buiten behandeling gesteld. Tegen dit besluit hebben eisers bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 10 december 2007 heeft verweerder laatstgenoemd besluit herzien en aan eisers met ingang van 14 september 2007 een uitkering ingevolge de WWB toegekend. Tevens is met ingang van 14 september 2007 een maatregel opgelegd van 100% voor de duur van een maand. Tegen dit besluit hebben eisers bezwaar gemaakt.
Bij het besluit op bezwaar van 23 juli 2008 heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het besluit van 10 december 2007 ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van
16 december 2008. Eisers zijn aldaar verschenen, bijgestaan door mr. M.A. Wellen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door J.M. van Amerongen.
3. Overwegingen
Allereerst stelt de rechtbank vast, dat verweerder bij besluit van 10 december 2007 - na aanvankelijk de aanvraag van 19 juni 2007 van eisers buiten behandeling te hebben gesteld - alsnog naar aanleiding van de door eisers tijdens de bezwaarprocedure verstrekte gegevens op deze aanvraag inhoudelijk heeft beslist. Naar het oordeel van de rechtbank is dit besluit, voor wat betreft de toekenning van de uitkering, geen nieuw primair besluit, maar een besluit op bezwaar. De rechtbank acht hiervoor doorslaggevend dat het besluit van 20 augustus 2007 is herroepen naar aanleiding van de door eisers in bezwaar verstrekte gegevens zodat sprake is van een heroverweging als bedoeld in artikel 7:11, eerste lid, van de Awb.
Het bezwaarschrift van eisers tegen het besluit van 10 december 2007, voor zover gericht tegen de toekenning van de uitkering, had derhalve door verweerder moeten worden aangemerkt als een beroepschrift. Nu bij het besluit van 23 juli 2008 niettemin door verweerder op dat beroep is beslist, dient dat besluit in zoverre als onbevoegd genomen te worden vernietigd wegens strijd met de wet. Dit betekent dat de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren. De rechtbank zal voorts de beroepsgronden van eisers tegen het besluit van 23 juli 2008 opvatten als nadere gronden gericht tegen het besluit van
10 december 2007.
Bij het besluit van 10 december 2007 heeft verweerder aan eisers alnog een uitkering toegekend en de ingangsdatum van de uitkering bepaald op 14 september 2007, zijnde de datum waarop het verzuim door eisers is hersteld. Tevens is bij dit besluit aan eisers een maatregel opgelegd wegens het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid door eiser, conform het besluit van 29 januari 2007.
Eisers kunnen zich hiermee niet verenigen. Op hun stellingen zal de rechtbank, voor zover hier van belang, hieronder ingaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ten aanzien van de toekenning van de uitkering
In geschil is de datum met ingang van wanneer aan eisers een uitkering is toegekend.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de WWB heeft iedere Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de WWB, wordt, indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voorzover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel, voor zover hier van belang en zoals dit luidde ten tijde hier in geding, heeft de belanghebbende zich gemeld als zijn naam, adres en woonplaats zijn geregistreerd en hij in staat is gesteld zijn aanvraag in te dienen bij de CWI.
De hierboven vermelde bepaling brengt naar het oordeel van de rechtbank in dit geval mee dat verweerder niet bevoegd is de ingangsdatum van de bijstand vast te stellen op een later tijdstip dan dat waarop het recht op bijstand is ontstaan. Daaraan doet niet af dat eisers de voor de behandeling van de aanvraag noodzakelijke gegevens eerst hangende het bezwaar hebben verstrekt. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel, dat de ingangsdatum van de bijstand moet worden vastgesteld op 7 juli 2007, zijnde de eerstvolgende datum na de aanvraag van 19 juni 2007 van eisers waarop zij gelet op artikel 11, eerste lid, van de WWB in aanmerking kwamen voor een bijstandsuitkering. Ten onrechte heeft verweerder de ingangsdatum van de bijstand dan ook vastgesteld op 14 september 2007. Daarbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking, dat niet is gebleken dat eisers een nieuwe aanvraag om bijstand hebben ingediend.
De rechtbank zal op grond van het vorenstaande het besluit van 10 december 2007, voor zover dit de ingangsdatum van de uitkering betreft, vernietigen. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat aan eisers met ingang van 7 juli 2007 een uitkering ingevolge de WWB naar de norm voor gehuwden wordt toegekend.
Ten aanzien van de maatregel
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB is - voor zover hier van belang - de belanghebbende verplicht om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB stelt de gemeenteraad bij verordening regels met betrekking tot het verlagen van de bijstand, als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van die wet.
De gemeenteraad van de gemeente Druten heeft invulling gegeven aan de in artikel 8 genoemde verplichting door vaststelling van de Afstemmingsverordening WWB (hierna: de Verordening).
Ingevolge artikel 3, vierde lid, van de Verordening wordt een verlaging afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.
Ingevolge artikel 6, aanhef en eerste lid, onder a, van de Verordening ziet het college af van het toepassen van een verlaging indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
Ingevolge het derde lid van dit artikel kan het college afzien van het toepassen van een verlaging, indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.
Ingevolge artikel 7, eerste lid van de Verordening wordt de verlaging toegepast met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het toepassen van de verlaging aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.
Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt, indien verlaging van de bijstand overeenkomstig het eerste en tweede lid van dit artikel niet mogelijk is, de bijstand verlaagd gedurende de eerstvolgende maand(en) nadat aan belanghebbende binnen een jaar na de beëindigingsdatum van de uitkering opnieuw een uitkering is toegekend.
Ingevolge artikel 9, aanhef, vierde lid, onder b, van de Verordening is het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid een gedraging van de vierde categorie.
Ingevolge artikel 10, aanhef en onder d, van de Verordening wordt, onverminderd artikel 3, tweede lid, van deze verordening, bij een gedraging van de vierde categorie de verlaging vastgesteld op honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of verweerder wel bevoegd was aan eisers een maatregel op te leggen voor een gedraging van eiser waarvoor reeds bij besluit van 29 januari 2007 een maatregel is opgelegd.
De rechtbank stelt vast, dat verweerder bij besluit van 3 mei 2007 het recht op bijstand van eisers met ingang van 8 januari 2007 heeft ingetrokken. De rechtbank is van oordeel dat als gevolg hiervan de rechtskracht aan het besluit van 29 januari 2007, waarbij eerder een maatregel is opgelegd, is komen te ontvallen. De eerder opgelegde maatregel staat dan ook niet in de weg aan het opnieuw opleggen van een maatregel.
Mitsdien dient de vraag te worden beantwoord of verweerder aan eiser op grond van artikel 9, aanhef, vierde lid, onder b, juncto artikel 10, aanhef en onder d, van de Verordening terecht een maatregel van 100% voor de duur van één maand heeft opgelegd wegens het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Vaststaat dat eiser op 20 november 2006 niet op zijn nieuwe werkplek bij Inter Line Meubelen is verschenen op een afspraak om een arbeidsovereenkomst te ondertekenen. Voorts staat vast dat eiser nog diezelfde dag bij Inter Line Meubelen kon beginnen.
Eiser stelt zich op het standpunt dat hij in verband met ziekte niet is verschenen. Naar het oordeel van de rechtbank kan ziekte er weliswaar aan in de weg staan dat eiser op het werk verschijnt, dit ontslaat hem echter niet van zijn verplichting zich in dat geval ziek te melden bij zijn werkgever. De rechtbank is niet gebleken, dat eiser zich op 20 november 2006 bij zijn werkgever of bij verweerder ziek heeft gemeld of doen melden of dat eiser, zoals hij stelt, de volgende dag contact met zijn werkgever heeft opgenomen.
Nu eiser niet is verschenen op zijn eerste werkdag, heeft verweerder deze gedraging terecht gekwalificeerd als het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank voorts niet gebleken dat aan deze gedraging van eiser elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, zodat verweerder gehouden was de bijstand van eisers ingevolge artikel 9, aanhef, vierde lid, onder b, van de Verordening te verlagen.
De rechtbank stelt voorts vast, dat verweerder overeenkomstig het bepaalde in artikel 10, aanhef en onder d, van de Verordening een maatregel van 100% voor de duur van één maand heeft opgelegd. De rechtbank acht de hoogte van de maatregel niet onevenredig aan de ernst van de gedraging, de mate waarin eiser de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.
In aanmerking genomen hetgeen hiervoor ten aanzien van de ingangsdatum van de bijstandsuitkering is overwogen, alsmede gelet op het bepaalde in artikel 7, derde lid, van de Verordening had de maatregel met ingang van 7 juli 2007 moeten worden opgelegd. Dit leidt ertoe dat het besluit op bezwaar van 23 juli 2008 ook in zoverre voor vernietiging in aanmerking komt.
De rechtbank ziet evenwel aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 10 december 2007 te herroepen en te bepalen dat aan eiser met ingang van 7 juli 2007 een maatregel wordt opgelegd van 100% voor de duur van één maand.
Ten aanzien van de proceskosten
Met betrekking tot het verzoek van eisers om de in bezwaar gemaakte kosten te vergoeden, overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, eerste volzin, van de Awb worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
De rechtbank stelt vast, dat het besluit van 20 augustus 2007 door verweerder is herroepen. Verweerder heeft immers de aanvraag om bijstand van eisers alsnog inhoudelijk behandeld en aan eisers een uitkering toegekend. Hiermee staat naar het oordeel van de rechtbank de onrechtmatigheid van het besluit van 20 augustus 2007 vast, welke onrechtmatigheid aan verweerder te wijten is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder eisers binnen de gemelde vakantieperiode een termijn heeft gegeven om gegevens in te dienen en deze termijn ook binnen die periode afliep. Daarmee is gegeven, dat verweerder het verzoek van eiser om vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar, ten onrechte heeft afgewezen. Het bestreden besluit kan dan ook om die reden geen stand houden.
Met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 7:15, tweede tot en met vierde lid, van de Awb zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten in bezwaar, welke zijn begroot op € 644 wegens verleende rechtsbijstand.
De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten in beroep, welke zijn begroot op € 644 aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het besluit van 10 december 2007, voor zover dat betrekking heeft op de ingangsdatum van de bijstandsuitkering
bepaalt dat aan eisers met ingang van 7 juli 2007 bijstand naar de norm voor gehuwden wordt toegekend;
vernietigt het besluit van 23 juli 2008;
herroept het besluit van 10 december 2007, voor zover dat betrekking heeft op de maatregel;
bepaalt dat aan eisers met ingang van 7 juli 2007 een maatregel wordt opgelegd van 100 % gedurende één maand;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats wordt gesteld van de vernietigde besluiten van
10 december 2007 en van 23 juli 2008;
veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten ten bedrage van € 1288 en wijst de gemeente Druten aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
bepaalt dat de gemeente Druten het door eisers betaalde griffierecht ten bedrage van € 39 aan hen vergoedt.
Aldus gegeven door mr. C. van Linschoten, voorzitter, mrs. E. Klein Egelink en G.H.W. Bodt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Azmi, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2009.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 5 maart 2009