Parketnummer : 05/504131-08
Data zittingen : 27 juni 2008, 17 oktober 2008 en 11 maart 2009
Datum uitspraak : 25 maart 2009
de officier van justitie in het arrondissement [geboorteplaats]
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
Raadsman : mr. R.B.J.G. Baggen, advocaat te Arnhem.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 10 maart 2008 te Westervoort (in een van de kamers van de Basisschool De Schakel, gelegen aan de Steenderens 1), ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, althans opzettelijk (nadat hij, verdachte, die voornoemde [slachtoffer 1] al eerder had bedreigd met fysiek geweld) naar de basisschool De Schakel (waar die [slachtoffer 1] werkzaam is als directeur) is gegaan en/of die [slachtoffer 1] aldaar (opnieuw) heeft bedreigd (Als jij aan mijn zoon komt kom je aan mij en dan gaan we nu zien wat er gebeurt) en/of die [slachtoffer 1] (met zijn handen) bij de keel en/of hals heeft vastgepakt en/of (vervolgens) de keel en/of hals (stevig/met kracht) heeft dichtgeknepen/dichtgedrukt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 10 maart 2008 te Westervoort (in een van de kamers van de Basisschool De Schakel, gelegen aan de Steenderens 1), ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, (nadat hij, verdachte, die voornoemde [slachtoffer 1] al eerder had bedreigd met fysiek geweld) naar de basisschool De Schakel (waar die [slachtoffer 1] werkzaam is als directeur) is gegaan en/of die [slachtoffer 1] aldaar (opnieuw) heeft bedreigd (Als jij aan mijn zoon komt kom je aan mij en dan gaan we nu zien wat er gebeurt) en/of die [slachtoffer 1] (met zijn handen) bij de keel en/of hals heeft vastgepakt en/of (vervolgens) de keel en/of hals (stevig/met kracht) heeft dichtgeknepen/dichtgedrukt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht;
hij op of omstreeks 10 maart 2008 te Westervoort opzettelijk mishandelend een persoon (te weten aan [slachtoffer 1]), (met zijn handen) bij de keel en/of hals heeft vastgepakt en/of (vervolgens) de keel en/of hals heeft dichtgeknepen/dichtgedrukt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 27 juni 2008, 17 oktober 2008 en 11 maart 2009 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte telkens verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. R.B.J.G. Baggen, advocaat te Arnhem.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van de primair tenlastegelegde poging tot moord wordt vrijgesproken en ter zake van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag zal worden veroordeeld tot
- een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde op te leggen reclasseringstoezicht, ook als dit inhoudt begeleiding/behandeling door de forensisch psychiatrische polikliniek Kairos of een soortgelijke instelling,
- alsmede tot het verrichten van 180 uren werkstraf subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 10 maart 2008 was verdachte erg boos op [slachtoffer 1] (aangever), directeur van de basisschool van zijn zoon. Verdachte is naar Westervoort gegaan, is het kantoor van aangever binnengegaan en heeft vervolgens aangever op diens stoel geduwd en met zijn duim en/of vingers aangever bij de keel aangeraakt. Aangever had na het incident rode plekken in de hals, last van de onderzijde van zijn kaak en pijn aan zijn keel met het slikken.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat de verklaringen van aangever en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] goed op elkaar aansluiten en niet strijdig met elkaar zijn.
Voorts heeft de officier van justitie gesteld dat verdachte aangever heeft vastgepakt bij de keel en zijn keel heeft dichtgeknepen. Aangever kreeg een rood hoofd. Getuige [getuige 1] heeft verdachte van aangever afgetrokken. De officier van justitie baseert zich hierbij op de aangifte en de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 1]. Iemand de keel dicht knijpen kan dodelijk letsel opleveren, omdat de zuurstoftoevoer wordt afgeknepen. Wáár of hoe die zuurstoftoevoer precies wordt afgeknepen doet uiteindelijk niet ter zake. Wanneer getuige [getuige 1] de verdachte niet van [slachtoffer 1] had afgetrokken, was er een aanmerkelijke kans op overlijden geweest. Het handelen van verdachte levert dan ook een poging tot doodslag op.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft kort gezegd betoogd dat de verklaringen die aangever bij de politie heeft afgelegd tegenstrijdig zijn en dat de tweede verklaring van aangever onbetrouwbaar is en niet bruikbaar voor het bewijs.
De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] kunnen beiden niet alles hebben gezien. Hun verklaringen roepen te veel twijfel op om voor het bewijs te kunnen worden gebruikt.
Verdachte heeft verklaard dat hij aangever tegen de borst heeft geduwd en dat hij daarbij mogelijk met een duim of vinger tegen de keel van aangever aan is gekomen.
De raadsman heeft gesteld dat verdachte niet de keel heeft dichtgeknepen maar enkel aangever bij de kaak heeft vastgepakt. Krachtig drukken op de kaak kan geen zwaar lichamelijk letsel opleveren.
De raadsman heeft voorts betoogd dat geen sprake was van (voorwaardelijk) opzet op moord, doodslag of zware mishandeling bij verdachte. Verdachte wilde slechts met aangever praten en een schrikreactie teweeg brengen. Zijn cliënt moet daarom worden vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastelegde.
Eenvoudige mishandeling acht de raadsman wel bewezen.
Beoordeling door de rechtbank
Betrouwbaarheid verklaringen
De rechtbank is van oordeel dat weliswaar enige verschillen bestaan in de door de getuigen en aangever afgelegde verklaringen, maar dat dit niet dermate grote verschillen zijn dat aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen getwijfeld moet worden. Het feit dat aangever in zijn verklaring bij de politie meer en op sommige punten anders heeft verklaard dan in zijn aangifte de dag daarvoor, is voor de rechtbank geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van die verklaring. Het ligt voor de hand dat in het kader van een nader verhoor meer aan het licht komt dan in een aangifte die relatief kort na een voor aangever ingrijpend incident is gedaan. De verklaring van aangever past ook bij de verklaringen van de getuigen en de rechtbank heeft daarbij geen enkele reden aan te nemen dat de verklaringen op elkaar zijn afgestemd dan wel zijn voorgehouden door de politie op dusdanige wijze dat men in strijd met de waarheid is gaan verklaren.
Aangever verklaart bij de politie dat hij zag en voelde dat verdachte hem met beide handen bij de keel greep en voelde dat verdachte hevig zijn keel dicht kneep. Hij voelde dat verdachte hem met kracht op de keel drukte. Bij de rechter-commissaris doet aangever bij zichzelf voor hoe verdachte hem bij de keel pakte. De rechter-commissaris ziet dat aangever zijn linkerhand aan de linkerkant van zijn hals/nek brengt waarbij hij de vingers in zijn nek legt en de duim aan de onderkant van zijn kin plaats. Op dezelfde wijze plaatst hij zijn rechterhand aan de rechterzijde. Aangever merkt daarbij op dat het ook net andersom kan zijn geweest, maar dat hij in elk geval twee handen voelde.
De getuige [getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat hij zag dat verdachte voor aangever stond en zijn beide handen om de keel van aangever had. Hij zag dat verdachte de keel van aangever stevig vast had. Hij kon dit zien door de spanning op de vingers en handen van verdachte.
Bij de rechter-commissaris verklaart [getuige 1] dat hij zag dat de duimen van verdachte op het strottenhoofd van aangever zaten. [getuige 1] verklaart dat hij IBT-trainingen heeft gehad in het kader van zijn politieopleiding waarbij hij heeft geleerd om spanning op handen te zien, maar dat hij ook zonder die training die spanning had kunnen waarnemen.
Getuige [getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat zij zag dat verdachte met beide handen aangever bij de keel pakte, op zo’n manier dat de duimen om het strottenhoofd van aangever zaten. Bij de rechter-commissaris verklaart ze dat verdachte aangever bij de keel pakte. Ze zag de handen van verdachte op de keel bij aangever met de duimen aan de voorkant. Zij zag spanning op de handen van verdachte.
De rechtbank acht op grond van de hiervoor omschreven verklaringen aannemelijk dat verdachte aangever met twee handen om de hals heeft vastgepakt en met kracht geknepen heeft. Hierbij past niet de lezing van verdachte dat hij aangever enkel tegen de borst heeft geduwd waarbij het mogelijk is dat hij met een duim of vinger de keel van aangever heeft aangeraakt. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte dan ook ongeloofwaardig. De rechtbank acht echter niet duidelijk geworden hoe en waar precies verdachte zijn handen om de hals van aangever heeft geplaatst.
Voorbedachte raad
De rechtbank acht, net als de officier van justitie, poging tot moord niet bewezen nu niet uit het dossier valt af te leiden dat sprake is van voorbedachte raad. Zij spreekt verdachte hiervan vrij.
(Voorwaardelijk) opzet
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of sprake is van poging tot doodslag.
Door de verdediging is betoogd dat verdachte geen opzet had op (poging tot) doodslag dan wel zware mishandeling van aangever.
De officier van justitie heeft betoogd dat er sprake was van opzet in de voorwaardelijke vorm.
Van voorwaardelijk opzet is sprake als de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaardt dat een bepaald gevolg zal intreden als gevolg van zijn handelen. Om te beoordelen of hiervan sprake is, dient bekeken te worden of er een aanmerkelijke kans is, of verdachte zich bewust was van die aanmerkelijke kans en of hij die aanmerkelijke kans heeft aanvaard.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Nog daargelaten of sprake was van een aanmerkelijke kans dat verdachte met zijn handelen uiteindelijk de dood van aangever had kunnen veroorzaken, is uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat verdachte zich van deze eventuele aanmerkelijke kans bewust is geweest en deze zou hebben aanvaard.
Hetzelfde geldt ten aanzien van de vraag naar voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Nu (voorwaardelijk) opzet naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen kan worden, spreekt zij verdachte vrij van het primair en subsidiair tenlastegelegde.
Meer subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de hierboven reeds aangehaalde verklaringen van aangever en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte aangever mishandeld heeft door hem met twee handen bij/om de hals en/of keel vast te pakken en vervolgens met kracht daar te knijpen, waardoor aangever pijn heeft ondervonden.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 10 maart 2008 te Westervoort opzettelijk mishandelend een persoon (te weten aan [slachtoffer 1]), met zijn handen bij de keel en/of hals heeft vastgepakt en (vervolgens) de keel en/of hals heeft dichtgeknepen, waardoor deze pijn heeft ondervonden;
Hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van meer subsidiair:
Mishandeling
4b. De strafbaarheid van het feit
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 18 februari 2009;
• een adviesrapport van Reclassering Nederland, gedateerd 11 maart 2008, betreffende verdachte;
• een voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland, gedateerd 2 juni 2008, betreffende verdachte;
• een pro justitia rapport van drs. J.P.M. van der Leeuw, klinisch psycholoog / psychotherapeut, gedateerd 5 oktober 2008, betreffende verdachte;
• een pro justitia rapport van N. van de Weg, psychiater, gedateerd 6 oktober 2008, betreffende verdachte;
• een adviesrapport van Reclassering Nederland, gedateerd 7 oktober 2008, betreffende verdachte.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een mishandeling met een ernstig karakter. De ernst wordt in deze zaak mede bepaald door de bijzondere context waarin deze is gepleegd. Aangever is de directeur van een basisschool. Verdachte’s enige, destijds 9-jarige, zoon is leerling op die basisschool en heeft leer-en gedragsproblemen waarover verdachte en aangever in het verleden meermalen contact hebben gehad. Op 10 maart 2008 was het zoontje door de leerkracht uit de klas gestuurd en was hij volgens het zoontje hard vastgepakt bij zijn arm door aangever. Verdachte heeft in eerste instantie telefonisch contact gezocht met aangever. Omdat dit gesprek naar zeggen van aangever al snel uitmondde in schreeuwen van de kant van verdachte, verbrak aangever de verbinding. Hoewel de directeur telefonisch desgevraagd heeft ontkend de zoon van verdachte te hebben aangeraakt, is verdachte na dat telefoongesprek desalniettemin verhaal gaan halen bij aangever. Verdachte is, in wat lijkt op blinde woede, naar de school gegaan. Verdachte heeft zich niet laten stoppen door het feit dat de directeur in zijn kantoor een gesprek voerde met een lerares, en is de kamer in gestormd waarna hij de directeur in zijn stoel heeft gedrukt en met kracht bij de keel heeft gepakt. De directeur is al snel ontzet door een toevallig in het schoolgebouw aanwezig zijnde en gewaarschuwde (vrijwillige) politieman, die mogelijk erger heeft weten te voorkomen.
Het feit heeft een enorme impact gehad op de directeur en daarnaast ook op alle andere in het gebouw aanwezige leraren en andere aanwezigen. Maar een dergelijk gewelddadig en dreigend optreden van - nota bene- een ouder op een basisschool heeft ook impact op de ouders van andere leerlingen en leerkrachten, die weliswaar niet tijdens het incident op school waren maar er achteraf wel kennis van hebben genomen. Het incident heeft bij hen voor gevoelens van angst en onzekerheid gezorgd, hetgeen te begrijpen is gelet op de toename van (redeloos) geweld - in diverse vormen - op scholen en tegen mensen met een maatschappelijke functie in het algemeen. Een basisschool moet tijdens en na schooltijd een veilige werk- en leeromgeving zijn.
De rechtbank houdt rekening met hetgeen door drs. J.P.M. van der Leeuw, klinisch psycholoog/psychotherapeut en N. van de Weg, psychiater in hun rapporten naar voren is gebracht, waaraan respectievelijk het volgende wordt ontleend:
‘Betrokkene is lijdende aan een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Er is sprake van een stoornis in de impulsbeheersing NAO en van ouder- kind relatieproblematiek bij een man met een onderliggende narcistische persoonlijkheidsstoornis met antisociale- en afhankelijke trekken. Ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde waren bovengenoemde ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens aanwezig. (…) Betrokkene is op grond van de beschreven pathologie niet geheel vrij in het bepalen van zijn wilsbesluiten maar hij heeft wel voldoende besef van zijn neiging tot agressieve acting-out. Tezamen leidt dit tot de conclusie dat betrokkene licht verminderd toerekeningsvatbaar te houden is t.a.v. het tenlastegelegde. (…) De onderzoeker adviseert de rechtbank (…) om betrokkene binnen het kader van een bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel te verplichten tot een behandeling bij een forensisch psychiatrische polikliniek. (…) Betrokkene verklaart zich wel behandelbereid maar er dient te worden opgemerkt dat aan de behandelgeschiktheid van betrokkene getwijfeld mag worden. Ultimo vindt betrokkene namelijk dat niet zoveel met hem aan de hand is en zijn gebrek aan zelfkritiek en zijn narcistische afweer van eigen tekorten en gebreken, belemmeren een behandeling. Niettemin is een serieuze behandelpoging te overwegen waarbij het voor betrokkene wellicht van belang is te weten dat een fors voorwaardelijk deel als een stok achter de deur kan fungeren.’
‘Bij betrokkene is sprake van een persoonlijkheidsstoornis met narcistische, paranoïde en antisociale trekken en mogelijk van matige intellectuele begaafdheid. Ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde was er ook sprake van een geagiteerd depressieve stoornis (…). Hoewel er zeker ook antisociale aspecten een rol spelen (neiging het eigen standpunt dwingend op te leggen aan anderen, beperkt schuldgevoel, overtuiging toch grotendeels in zijn recht te staan) hebben de combinatie van persoonlijkheidsproblematiek en geagiteerd depressieve klachten zijn wilsvrijheid zodanig beïnvloed dat het tenlastegelegde hem verminderd kan worden toegerekend. (…)Het zou wenselijk zijn als betrokkene bereid zou zijn tot een poliklinische behandeling waarbij in een individueel gesprekscontact (in een groep zal betrokkene zich zeker ‘overschreeuwen’) met name gekeken zou worden naar een delictanalyse, mogelijk in combinatie met psychomotore therapie waarin betrokkene geleerd zou kunnen worden signalen van boosheid eerder te herkennen en gedragsalternatieven te overwegen. (…) Echter het ontbreken van intrinsieke behandelmotivatie maakt de vooruitzichten van inhoudelijk behandeling somber. Door het ontbreken van bereidheid terug te kijken naar het delict of te reflecteren op zijn eigen gedrag is de kans groot dat behandeling weinig zal opleveren.’
De rechtbank neemt deze conclusies over en gaat, in het voordeel van verdachte, uit van verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Door de officier van justitie is een straf geëist zoals vermeld onder punt 2 van dit vonnis.
Door de raadsman is bepleit dat bij bewezenverklaring van mishandeling een voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht passend is en daarbij opgemerkt dat zijn cliënt een werkstraf daarnaast niet passend vindt, onder meer omdat hij kostwinner is en voor zijn zoontje moet zorgen.
De rechtbank neemt bij het bepalen van de strafmaat de eis van de officier van justitie als uitgangspunt. Zij zal hier echter fors naar beneden van afwijken, nu zij verdachte vrijspreekt van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling.
De rechtbank is van oordeel dat het het bewezenverklaarde feit een zeer ernstig feit betreft en dat met de straf een signaal moet worden afgegeven niet alleen naar verdachte maar ook naar de maatschappij dat gedrag zoals dat van verdachte niet getolereerd kan en mag worden. Een ieder, kinderen, leraren én ouders moeten zich veilig kunnen voelen op school. Door het handelen van verdachte is deze vanzelfsprekendheid ernstig doorkruist, zo blijkt ook uit de slachtofferverklaring van aangever.
Daarnaast beoogt de rechtbank met de straf te voorkomen dat verdachte opnieuw een dergelijk feit zal plegen. Daarom acht zij een fors voorwaardelijk strafdeel, met daaraan gekoppeld een bijzondere voorwaarde, noodzakelijk. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte al eerder is veroordeeld ter zake van een geweldsdelict en dat deze eerdere veroordeling hem er niet van heeft weerhouden opnieuw in de fout te gaan.
Verdachte heeft betoogd dat het uitvoeren van een werkstraf erg lastig is voor hem omdat hij een eigen klusbedrijf heeft en voor zijn zoontje moet zorgen. De rechtbank acht het feit echter te ernstig om te kunnen volstaan met enkel een voorwaardelijke straf. Zij zal daarom ook een werkstraf van na te noemen duur opleggen aan verdachte.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het primair en subsidiair tenlastegelegde
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet tenuitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit dan wel navolgende bijzondere voorwaarde niet is nagekomen:
Veroordeelde dient zich gedurende de proeftijd te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die hem door of namens de (stichting) Reclassering Nederland zullen worden gegeven, ook indien deze zullen inhouden dat veroordeelde meewerkt aan begeleiding/behandeling door forensische psychiatrische polikliniek Kairos te Arnhem of een andere vergelijkbare instelling voor zover en voor zolang dat door genoemde instelling nodig wordt geacht.
Geeft opdracht aan de (stichting) Reclassering Nederland om aan veroordeelde bij de naleving van voornoemde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
het verrichten van een werkstraf gedurende 60 (zestig) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen één (1) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 30 (dertig) dagen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht geheel in mindering wordt gebracht, te weten 6 (zes) uren, zijnde 3 (drie) dagen hechtenis.
mr. M.A.E. Somsen, als voorzitter,
mr. J.H.M. Westenbroek, rechter,
mr. G. Perrick, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. G.L.M. Verstegen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 maart 2009.