ECLI:NL:RBARN:2009:BH6021

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
17 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/900671-08
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting van een negenjarig meisje door een minderjarige jongen

Op 17 maart 2009 heeft de Rechtbank Arnhem een 15-jarige jongen veroordeeld voor de verkrachting van een 9-jarig meisje. De jongen had het slachtoffer naar het bos gelokt onder het voorwendsel haar boomhut te laten zien, waarna hij haar heeft verkracht. De rechtbank oordeelde dat de jongen enkel gericht was op zijn eigen behoeftebevrediging en geen rekening hield met de gevoelens van het slachtoffer. De rechtbank achtte de verklaringen van het meisje geloofwaardig, mede door de gedetailleerdheid en consistentie van haar verklaringen, en de objectief verifieerbare omstandigheden die zij noemde. De rechtbank verwierp de verdediging van de jongen, die stelde dat het initiatief van het meisje was gekomen en dat er geen dwang was geweest. De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was van dwang en geweld, en dat de jongen het slachtoffer had gedwongen tot seksuele handelingen door haar bij de polsen vast te pakken en te bedreigen met geweld. De rechtbank oordeelde dat het bewezenverklaarde feit, verkrachting, een ernstig delict is dat een grove inbreuk maakt op de lichamelijke integriteit en de seksuele vrijheid van het slachtoffer. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de jongen, waaronder zijn justitiële documentatie en rapportages van deskundigen, die concludeerden dat hij lijdt aan een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. De rechtbank legde een jeugddetentie van 261 dagen op, met de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, en oordeelde dat deze maatregel noodzakelijk was voor de verdere ontwikkeling en behandeling van de jongen.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige Kamer voor kinderstrafzaken
Parketnummer : [nummer]
Datum zitting : 03 maart 2009
Datum uitspraak: 17 maart 2009
TEGENSPRAAK
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te : [woonplaats]
thans gedet. : [plaats]
Als raadsvrouw van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. M.V.J. Fleur, advocaat te [plaats].
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 april 2008 te [plaats], gemeente [gemeente], door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een
andere feitelijkheid [slachtoffer] (een 9 jarig meisje) heeft gedwongen tot
het ondergaan van handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten het brengen
van zijn penis in de vagina en/of anus van dat meisje, welk geweld of andere feitelijkheid en/of welke bedreiging met geweld of
andere feitelijkheid hierin heeft/hebben bestaan dat verdachte opzettelijk het
meisje bij de polsen heeft vastgepakt en tegen dat meisje heeft gezegd dat zij
haar kleding uit moest doen en op de grond moest gaan liggen, en/of (daarbij) meermalen tegen haar heeft gezegd dat hij anders zodanig
geweld zou gebruiken dat zij niet meer naar huis kon lopen;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 7 oktober 2008, 9 december 2008, 6 januari 2009 en 3 maart 2009 ter terechtzitting met gesloten deuren onderzocht. Ter terechtzitting van 7 oktober 2008 en 6 januari 2009 is de verdachte niet verschenen. Op 9 december 2008 en 3 maart 2009 is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. M.V.J. Fleur, advocaat te [plaats].
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot 15 maanden onvoorwaardelijke jeugddetentie, met aftrek, en oplegging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Verdachte en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de dwang niet bewezen kan worden. Zij stelt daartoe het volgende. Verdachte ontkent dat er sprake is geweest van dwang. Verdachte heeft verklaard dat het meisje aan hem vroeg of hij wel eens seks had gehad en zij wilde weten hoe het voelde, zodat het initiatief van haar kwam. Dat verdachte haar bij haar polsen zou hebben vastgepakt, of zou hebben gezegd dat ze moest gaan liggen, omdat hij anders geweld zou gebruiken, wordt alleen door aangeefster verklaard en wordt niet gestaafd door het dossier. De raadsvrouw geeft aan dat het mogelijk zou kunnen zijn dat aangeefster het vervelend vond dat zij de verjaardag van haar zusje had verpest door een eerdere ruzie en dat zij na afloop van de vrijwillige seks erg was geschrokken van wat zij had gedaan. Bang voor de reactie van haar ouders, vooral na de eerdergenoemde ruzie, kan zij het verhaal hebben verzonnen. Nu er geen sprake van dwang is geweest, dient vrijspraak te volgen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Er zijn twee verklaringen van aangeefster, afgelegd tijdens een studioverhoor op 30 april 2008 en op 20 februari 2009, waarin zij gedetailleerd verklaart over de wijze waarop verdachte haar naar het bos heeft gelokt door haar uit te nodigen om naar zijn boomhut te komen kijken en over de wijze waarop verdachte haar door geweld en bedreiging met geweld heeft gedwongen tot het ondergaan van het seksueel binnendringen.
Voorts is er het relaas van de verbalisanten die aangeefster op 29 april 2008 kort hebben gesproken en aan wie zij heeft verklaard over de dwang.
Als steunbewijs dienen daarnaast de verklaringen van de ouders van aangeefster aangaande de staat waarin zij zich bevond toen zij vlak na het gebeuren thuiskwam alsmede hetgeen zij hen vertelde over hetgeen haar was overkomen. Haar vader verklaart dat zij daarbij heel erg was aangedaan en haar moeder verklaart dat zij huilde.
Het vorenstaande levert voldoende wettig bewijs op van de omstandigheid dat aangeefster gedwongen was de desbetreffende handelingen te ondergaan.
De rechtbank acht dit bewijs eveneens overtuigend. De rechtbank baseert dit op de gedetailleerdheid en de consistentie van de verklaringen van aangeefster, ook al is haar laatste verklaring geruime tijd na de eerste afgelegd. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking de staat waarin aangeefster verkeerde kort na het gebeuren. Tevens betrekt de rechtbank  hierbij de omstandigheid dat diverse door aangeefster genoemde omstandigheden objectief verifieerbaar bleken, hetgeen eveneens de geloofwaardigheid van aangeefster versterkt.
De raadsvrouw heeft voorts aangevoerd dat er geen anale penetratie heeft plaatsgevonden, aangezien de aangeefster hierover niet heeft verklaard. In haar laatste verklaring vertelt zij expliciet over penetreren, maar de anus is daarbij niet genoemd.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op hetgeen door de raadsvrouw is aangevoerd en het feit dat er geen beschadiging van de anus is geconstateerd (ondanks het feit dat een zeer geringe hoeveelheid mannelijk celmateriaal in de anus van aangeefster is aangetroffen) onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is van anale penetratie, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij op 29 april 2008 te [plaats], gemeente [gemeente], door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] een 9 jarig meisje heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten het brengen van zijn penis in de vagina van dat meisje, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin hebben bestaan dat verdachte opzettelijk het meisje bij de polsen heeft vastgepakt en tegen dat meisje heeft gezegd dat zij haar kleding uit moest doen en op de grond moest gaan liggen, en daarbij meermalen tegen haar heeft gezegd dat hij anders zodanig geweld zou gebruiken dat zij niet meer naar huis kon lopen.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Verkrachting.
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- de justitiële documentatie d.d. 11 september 2008, betreffende verdachte;
- een voorlichtingsrapport van de afdeling Jeugdreclassering van de Bureaus Jeugdzorg [regio], d.d. 9 februari 2009, betreffende verdachte;
- een brief van de Raad voor de Kinderbescherming, d.d. 23 februari 2009, waarin het pre-advies van de jeugdreclassering wordt overgenomen;
- Multidisciplinaire pro justitia rapportages, opgemaakt door [naam], psychiater, gedateerd 24 november 2008 en 24 december 2008 en door [naam], GZ psycholoog, gedateerd 20 november 2008 en 23 december 2008.
De rechtbank overweegt verder nog als volgt.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting van een negenjarig meisje. Verdachte was enkel gericht op zijn eigen behoeftebevrediging en hield op geen enkele wijze rekening met de gevoelens van het jonge slachtoffer. Hij heeft daarbij op dwingende en agressieve wijze gehandeld.
Een verkrachting is een zeer ernstig feit, waarbij een grove inbreuk wordt gemaakt op de lichamelijke integriteit, de persoonlijke levenssfeer en de seksuele vrijheid van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke feiten vaak langdurige en ernstige psychische schade van deze gebeurtenissen ondervinden. Daarnaast schokken dit soort feiten de rechtsorde in ernstige mate.
Over verdachte is een multidisciplinair rapport opgemaakt door [naam], psycholoog, en [naam], psychiater, waarin zij concluderen dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde feit sprake was van een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, zodat verdachte alstoen wel inzicht had in de wederrechtelijkheid van de begane feiten, maar hij zijn wil (enigszins) verminderd conform een dergelijk besef kon bepalen, zodat hij als (licht) verminderd toerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt.
De psycholoog concludeert in bovengenoemd rapport als volgt.
“Bij betrokkene is sprake van zowel een ziekelijke stoornis als een gebrekkige ontwikkeling in de zin van ADHD; een ernstige gedragsstoornis en zwakbegaafdheid. Daarnaast is er een belaste voorgeschiedenis. De op elkaar ingrijpende ontwikkelingsproblemen maken dat betrokkene zeer krampachtig en zorgelijk functioneert. Hiervan was ook sprake ten tijde van het tenlastegelegde. (…)
Betrokkene is een 'schriftelijk bekennende' verdachte die aan een veelheid van op elkaar ingrijpende ontwikkelingsproblemen lijdt. Ontwikkelingsproblemen die qua impulsiviteit, ontbrekende slachtofferempathie en opvattingen die seks tussen kinderen en jeugdigen goedkeuren rechtstreeks in verband gebracht kunnen worden met het ten laste gelegde
Qua type zedendelinquentie is het van belang de hoeveelheid boosheid/agressie en de mate van seksuele motivatie in kaart te brengen, uitgaande van een bewezenverklaring. Betrokkene lijkt vooral seksueel gemotiveerd en zoveel geweld te hebben gebruikt als nodig om het slachtoffer onder controle te houden. Hoewel betrokkene zeer veel boosheid bij zich draagt, lijkt dit in het ten laste gelegde feit niet de belangrijkste rol gespeeld te hebben. Er lijkt toch het meest sprake van (kille) agressieve seksualiteit en minder van geseksualiseerde agressie. Betrokkene had wel enigermate een plan, hij wilde het meisje zijn hut laten zien, maar geen uitvoerig draaiboek. Betrokkene moet daarmee (nog) gerekend worden tot een opportunistische pleger (Prentky).
De ziekelijke stoornis en de gebrekkige ontwikkeling beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van betrokkene ten tijde van het tenlastegelegde in vrij sterke mate waarbij de impulsiviteit toch vooral in het oog springt.
Hij had ten tijde van het hem tenlastegelegde niet voldoende gedragsalternatieven, waarbij het sowieso de vraag is in hoeverre betrokkene keuzevrijheid heeft in zijn 'voortjakkerend' bestaan. Van de ongeoorloofdheid van zijn handelen lijkt hij zich nauwelijks tot niet bewust. Derhalve kan hij ten tijde van het hem tenlastegelegde als verminderd toerekeningsvatbaar worden aangemerkt.”
De psycholoog concludeert met betrekking tot de kans op recidive als volgt.
“Bij betrokkene is er voortdurend sprake van een aangejaagd worden om psychische draaglast om te zetten in gedrag, negatief, vijandig en impulsief van aard. De algemene geweldrecidive kans wordt door de impulsiviteit, de zeer geringe empathie en het gebrek aan spijt als sterk verhoogd geacht. De seksuele recidivekans wordt door dezelfde factoren ook enigermate verhoogd. Er zijn al langer bestaande opvoedingsproblemen bij betrokkene. Er was reeds voor het huidig ten laste gelegde besloten om betrokkene uithuis te plaatsen. En in 2004 was er al het advies dat ambulante hulp niet toereikend was. Ouders ervoeren wel baat bij bepaalde hulpverleningsvormen maar betrokkene viel steeds terug in gedrag en lijkt het laatste jaar 'helemaal maling' te hebben aan alles.”
De psycholoog adviseert met betrekking tot de op te leggen straf als volgt.
“Betrokkene moet nog beschouwd worden als een gedragsproblematische, impulsieve, waarschijnlijk zwakbegaafde, onrijpe jongen die gebaat is bij een structuurvolle residentiële behandeling, niet exclusief gericht op jeugdige zedendelinquenten. Echter er moet binnen de instelling wel know how zijn op gebied van zedendelinquentie. Immers betrokkene is nog jong en zal zich volgens onderzoek en risico taxatie instrumenten waarschijnlijk meer ontwikkelen richting algemene recidive en niet exclusief seksuele recidive. (…)
Qua orthopedagogische behandeling gingen de gedachten in eerste instantie uit naar [inrichting] in OTS kader met machtiging gesloten uithuisplaatsing met een voorwaardelijk PIJ maatregel als stok achter de deur. Immers er is indien bewezen sprake van een ernstig delict, er is sprake van zeer ernstige psychopathologie en een sterk verhoogd algemeen recidiverisico en een verhoogd seksueel recidive risico. Echter bij nader onderzoek bleek dit praktisch moeilijk realiseerbaar. Door de strikte scheiding van strafrechtelijke en civiele jeugdigen heeft [inrichting] de zedengroep en expertise dienaangaande af moeten bouwen en lijkt een strafrechtelijke plaatsing geboden juist om OTS jeugdigen niet in aanraking te laten komen met strafrechtelijke jeugdigen.(…)
E.e.a. overziend is betrokkene derhalve gebaat bij een onvoorwaardelijke PIJ maatregel om hem spoedig geplaatst te krijgen en de behandeling te kunnen laten aanvangen.(…)
Betrokkene is door de aard en ernst van het ten laste gelegde gecombineerd met zijn psychopathologie niet meer goed behandelbaar in civiel kader. Hij zal daar gedwongen
zijn te liegen over zijn delict terwijl openheid nu juist geboden is bij betrokkene in het kader van verantwoordelijkheid nemen over het seksuele aspect van het ten laste gelegde, indien bewezen. Qua inrichting gaan de gedachten uit naar [inrichting] alwaar men zowel orthopedagogisch als op gebied van zwakbegaafde zedendelinquenten know how heeft. Of betrokkene ook in een specifieke zedengroep behandeld moet worden qua leefklimaat zal aan de instelling overgelaten moeten worden. Betrokkene zou misschien in een wat zachtere categorale zedengroep wat minder geldingsdrang hoeven te vertonen, aan de andere kant als hij groepsgenoten gaat plagen of uitschelden is een meer generieke groep te verkiezen waarbij hij wel individueel therapeutisch op zeden behandeld moet worden.”
De rechtbank verenigt zich met die conclusie en maakt die tot de hare.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en mede gelet op het feit dat verdachte een feit heeft gepleegd waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, en voorts in aanmerking genomen dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen eist en dat de maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte is en de noodzakelijke behandeling kan bieden, het opleggen van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen noodzakelijk is.
De rechtbank overweegt hierbij nog dat gelet op het grote belang van de continuïteit bij de door de deskundigen geadviseerde behandeling een voorwaardelijke pij-maatregel en een behandeling in een civielrechtelijk kader gecontraïndiceerd zijn.
Nu uit de rapportage blijkt dat snelheid bij de aanvang van de behandeling geboden is zal de rechtbank de officier van justitie niet volgen in zijn eis met betrekking tot de duur van de op te leggen jeugddetentie.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 27, 77a, 77g, 77h, 77i, 77s, 242 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
* een jeugddetentie voor de duur van 261 (tweehonderdeenenzestig) dagen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Legt tevens op
* de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen
Aldus gewezen door:
mr. C.M. Vinck, kinderrechter, als voorzitter,
mr. M. Keppels, kinderrechter,
mr. A. Tukker, rechter,
in tegenwoordigheid van E. Terlouw-Boeijink, griffier.
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 maart 2009.