zaaknummer / rolnummer: 131559 / HA ZA 05-1715
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GLOBAL LINKUP B.V.,
gevestigd te Etten-Leur,
2. [eiser],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. A. de Feijter te Arnhem,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ALFA ACCOUNTANTS EN ADVISEURS B.V.,
gevestigd te Wageningen,
2. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. F.J. Boom te Arnhem.
Partijen zullen hierna ook Global Linkup, [eiser sub 2], Alfa en [gedaagde sub 2] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 november 2008 (hierna: het tussenvonnis)
- de akte van Global Linkup en [eiser sub 2]
- de antwoordakte van Alfa en [gedaagde sub 2].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. In het tussenvonnis heeft de rechtbank de voor deze procedure meest relevante data waarop gebeurtenissen hebben plaatsgevonden, genoemd en vervolgens de zorgvuldigheidsnormen geformuleerd die gelden in de verhouding van Alfa en [gedaagde sub 2] tegenover Global Linkup en [eiser sub 2]. Veronderstellenderwijs is de rechtbank er daarbij van uitgegaan dat [gedaagde sub 2] tegenover Global Linkup en/of [eiser sub 2] kon gelden als extern accountant van [betrokkene]/[betrokkene 2]. Deze veronderstelling handhaaft de rechtbank, tenzij anders blijkt, in het navolgende. Vervolgens is de rechtbank voor de door Global Linkup en [eiser sub 2] gestelde situaties nagegaan waar toepassing van deze zorgvuldigheidsnorm toe zou leiden. Op vijf punten bleven vragen bestaan. De desbetreffende overwegingen uit het tussenvonnis, 5.23 tot en met 5.27, laat de rechtbank hier gemakshalve volgen. Cursief geeft de rechtbank hierbij trefwoorden waarnaar zij in het vervolg verwijst.
5.23 [gedaagde sub 2] zou Global Linkup bij de onderhandelingen over de aankoop van het pand aan de [adres] door [betrokkene] hebben meegedeeld dat [betrokkene] in de loop van 1999 de beschikking zou krijgen over ongeveer f. 30.000.000,00 aan liquide middelen uit hoofde van een bijzondere polisconstructie. De lening zou daarom maar van korte duur behoeven te zijn.
5.24 [gedaagde sub 2], zo stellen eisers, zou de onjuiste informatie hebben gegeven dat er een parapluhypotheek zou worden verschaft door SNS-Bank tot zekerheid van een lening waaruit zowel Staal als Global Linkup voldaan zou kunnen worden. De royementsvolmacht zou op grond hiervan zijn gegeven. Deze informatie van [gedaagde sub 2] was onjuist. Volgens SNS-Bank is er door [betrokkene] nooit een aanvraag voor een parapluhypotheek zoals hier bedoeld, gedaan.
De koopoptie; aan het lijntje houden
5.25 De optie van het Begemann Concern voor de aankoop van de panden aan de [adres] had Global Linkup willen uitoefenen met gebruikmaking van de van [betrokkene] ontvangen aflossing van de lening. Het voordeel dat het uitoefenen van de optie haar zou kunnen bieden was het verschil tussen haar koopprijs en de waarde van de zaak, f. 3.300.000,00; het nadeel van niet uitoefenen was het verlies van de aanbetaling van f. 1.000.000,00. [gedaagde sub 2] hield haar steeds aan het lijntje, stellen eisers, door te beweren dat er vertraging ontstaan was, maar dat [betrokkene] wél tijdig zou aflossen.
De koopoptie; stallen bij [betrokkene]
5.26 Toen Global Linkup op 28 december 1999 de koopoptie uitoefende op de zaken aan de [adres] te [woonplaats] en deze voor het ook door haar te betalen bedrag van f. 4.400.000,00 doorverkocht aan [betrokkene], deed zij dit, zo stelt zij, omdat zij over onvoldoende middelen beschikte omdat [betrokkene] de lening betreffende de koopprijs voor [adres] [huisnummer] te [woonplaats] nog niet had afgelost. De financiering van f. 4.800.000,00 door [betrokkene 3] was volgens Global Linkup door [gedaagde sub 2] op het laatste moment geregeld. Daarvoor was het nodig de zaak te ‘stallen’ bij [betrokkene], hetgeen ook gebeurde, zij het dat [gedaagde sub 2] tevens de verkoop aan Excage had geregeld. Dit diende om [betrokkene 3] de indruk van kredietwaardigheid te geven, maar Excage was nooit in staat geweest de zaak te betalen en geleverd te krijgen.
De aankoop in [woonplaats]
5.27 Ook bij de aankoop in [woonplaats] met [betrokkene 2] samen was [gedaagde sub 2] volgens [eiser sub 2] nauw betrokken. Hij zou [eiser sub 2] verzekerd hebben dat [betrokkene 2] en aan hem gelieerde vennootschappen in staat zouden zijn zijn deel van de koopsom te voldoen.
2.2. Op een aantal plaatsen brengen eisers hun centrale stelling naar voren dat ook als het belang van [betrokkene] of [betrokkene 2] op enig punt tegenstrijdig was aan dat van Global Linkup/[eiser sub 2], [gedaagde sub 2] tegenover laatstgenoemden geen verklaringen mocht afleggen die in strijd met de waarheid waren. De rechtbank verwerpt deze stelling in haar algemeenheid om drie redenen.
2.3. In de eerste plaats mocht [gedaagde sub 2] als vertegenwoordiger van [betrokkene 2]/ [betrokkene] hun mededelingen overbrengen. Eventuele onjuistheden daarin komen voor rekening van de vertegenwoordigde (zie tussenvonnis onder 5.5).
2.4. In de tweede plaats heeft de rechtbank voor de gevallen waarin [gedaagde sub 2] als accountant optrad, in het tussenvonnis (5.19-5.21) overwogen welke eisen al naar gelang van de situatie waarin mededelingen werden gedaan, aan hem gesteld mochten worden.
2.5. In de derde plaats geldt dat áls er al sprake is van het doen van onjuiste mededelingen van [gedaagde sub 2] zelf, dit hem alleen dan aansprakelijk zou kunnen maken tegenover eisers, als hij de onjuistheid kende of behoorde te kennen en wist dan wel behoorde te weten dat Global Linkup/[eiser sub 2] daarvan niet op de hoogte was, terwijl bovendien de eis gesteld moet worden dat Global Linkup/[eiser sub 2] in die situatie niet van de onjuistheid op de hoogte behoorde te zijn.
2.6. Bij de onderhandelingen rond de aankoop van het pand aan de [adres] door [betrokkene] zou [gedaagde sub 2] aan Global Linkup/[eiser sub 2] hebben meegedeeld dat [betrokkene] in de loop van 1999 de beschikking zou krijgen over ongeveer f. 30.000.000,00 aan liquide middelen uit een bijzondere polisconstructie, de zogenaamde REFI-constructie. Dit zou Global Linkup mede over de drempel hebben geholpen om tot de verkoop onder de overeengekomen condities over te gaan.
2.7. Wil dit tot aansprakelijkheid wegens het geven van onjuiste informatie door [gedaagde sub 2] kunnen leiden, dan zal ten minste moeten zijn voldaan aan de eisen dat Global Linkup en [eiser sub 2] mochten afgaan op de mededelingen dat de polisconstructie bestond en geld zou opleveren en dat het verhaal door [gedaagde sub 2] anders dan als vertegenwoordiger van [betrokkene 2]/[betrokkene] aan hen gebracht werd.
2.8. Reeds de verklaring van [eiser sub 2] zelf (productie 1 bij comparitie na antwoord) roept wat dit betreft twijfels op. Hij verklaart:
[betrokkene 2] vertelde mij dat hij op korte termijn over erg veel geld zou beschikken (…). Dat geld kwam voort uit een verzekeringsconstructie die hij meende te kunnen realiseren, de zogeheten REFI-constructie. De details daarvan zijn mij niet bekend.
2.9. [eiser sub 2] – en daarmee Global Linkup – beschikte dus uitsluitend over een mededeling van [betrokkene 2] dat een aan [eiser sub 2] niet in detail bekende verzekeringsconstructie ‘erg veel geld’ zou opleveren. Daarmee is niet voldaan aan de onder 2.7 bedoelde minimumeisen. Als [eiser sub 2] op deze mededelingen afging dan kan dat niet anders zijn geweest dan in niet door feiten gerechtvaardigd goed vertrouwen op [betrokkene 2]. Ook de door eisers overgelegde verklaringen van [betrokkene 4] en [betrokkene 5] wijzen slechts op mededelingen van [betrokkene 2] over deze constructie, die bevestigd worden door [gedaagde sub 2]. Dat [gedaagde sub 2] destijds wellicht evenals [eiser sub 2], [betrokkene 4] en [betrokkene 5] [betrokkene 2] op diens woord geloofde, kan op zichzelf niet meebrengen dat hij daardoor voor de gevolgen van het meepraten over deze onjuiste informatie aansprakelijk wordt tegenover eisers. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die dit anders maken.
Ook hetgeen Global Linkup en [eiser sub 2] in hun akte onder 3.3 aanvoeren over de besprekingen die zouden hebben plaatsgevonden, verandert niets aan het voorgaande.
2.10. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat eisers lijken te betogen – geheel duidelijk is dit niet – dat het [gedaagde sub 2] duidelijk moet zijn geweest dat het nooit de bedoeling van [betrokkene 2]/[betrokkene] is geweest om de premies voor de bewuste verzekering te gaan betalen. Dit betoog stuit af op hun eigen betoog onder 6.3 in de akte van 17 december 2008, waar en passant wordt opgemerkt dat de overeenkomst met Excage/Equal Invest – de koop van onroerende zaken van [betrokkene] – vermoedelijk tevens is gebruikt om financiers voor de eerste premiebetaling te vinden. Die premiebetaling was dus ook volgens eisers wel beoogd. Zij onderbouwen niet hun stelling dat [gedaagde sub 2] moet hebben geweten dat de premiebetaling niet mogelijk was.
2.11. Voor zover eisers zich beroepen op ná de aankoop van het pand aan de [adres] op 13 augustus 1999, namelijk in januari 2000, gedane mededelingen, overweegt de rechtbank dat die niet relevant zijn in verband met de vraag wat Global Linkup tot de verkoop onder bepaalde condities, waaronder de lening aan [betrokkene], heeft gebracht.
2.12. Volgens eisers was [gedaagde sub 2] in september 1999 en daarna betrokken bij de aanvraag van de desbetreffende polis. Uit hun stellingen noch uit de overgelegde stukken volgt dat hij dit vóór 13 augustus 1999 is geweest. Zelfs echter als dit wél zo was – onder 2.10 is al aangegeven dat niet steeds duidelijk is wat eisers willen stellen en dat geldt ook hier – blijkt uit de overgelegde stukken niet dat de verzekeraar een bedrag van rond de f. 30.000.000,00 in 1999 zou uitbetalen en evenmin blijkt dat er zekerheid bestond voor de betaling van de zeer aanzienlijke premies. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde sub 2] juist hierover onjuiste mededelingen zou hebben gedaan terwijl hij beter wist. Voor zover uit de stukken en de stellingen van eisers iets blijkt van de verzekering is er slechts sprake van een aanvraag en offerte van ultimo 1999, begin 2000, komt premiebetaling pas in de eerste maanden van 2000 aan de orde en blijkt van uitkering op de verzekering in de loop van enkele jaren, maar niet vóór of in het begin van 2000.
2.13. De rechtbank overweegt dat niets dat eisers stellen of overleggen erop wijst dat [gedaagde sub 2] meer of andere gegevens heeft overgebracht aan hen dan daarvóór al door [betrokkene 2] overgebracht waren. Daar staat tegenover dat niet gesteld of gebleken is dat door Global Linkup/[eiser sub 2] iets meer of anders is gedaan dan louter vertrouwen op de woorden van [betrokkene 2]. Deze zijn kennelijk – en hooguit – alleen maar herhaald door [gedaagde sub 2], die daar wellicht ook op vertrouwde. [gedaagde sub 2] trad hierbij niet als accountant op, reeds omdat hij geen mededelingen deed die uit eigen onderzoek voortkwamen. Uit niets blijkt dat [eiser sub 2] of Global Linkup enig onderzoek naar het bestaan van de verzekering en de premiebetaling heeft gedaan, wat bij een dergelijke, uitzonderlijke verzekeringsconstructie die mede tot zekerheid van een miljoenenlening dient, van hen wel verwacht mocht worden.
2.14. De slotsom is dat eisers stellingen op dit punt, mits bewezen, niet tot aansprakelijkheid van [gedaagde sub 2] en/of Alfa kunnen leiden omdat Global Linkup en [eiser sub 2] niet zonder nader onderzoek mochten afgaan op de mededelingen dat de polisconstructie bestond en het geld zou opleveren en omdat niet gebleken is dat [gedaagde sub 2] de bewuste mededelingen, als hij die al gedaan heeft, anders dan als vertegenwoordiger van [betrokkene 2]/[betrokkene] heeft gedaan.
2.15. In verband met deze hypotheek verwijzen eisers naar productie 9 bij de akte overlegging producties. Daarin wordt de parapluhypotheek vermeld. Dit is echter niet de royementsvolmacht waarom het hier gaat. Die royementsvolmacht is bij dezelfde akte als productie 8 overgelegd. Ze dateert van 15 september 1999 en houdt de volgende uitdrukkelijke slotbepaling in.
Ondergetekende (mevrouw [ ], als vertegenwoordiger van Lodewijks Uitzendbureau B.V., die op haar beurt Global Linkup vertegenwoordigde, de rechtbank) is zich ervan bewust dat door ondertekening dezes Global Linkup B.V. geen verhaalsmogelijkheid meer heeft op het registergoed aan de [adres] [huisnummer] te [woonplaats] uit hoofde van de overeenkomst van geldlening op 13 augustus 1999 gesloten tussen Global Linkup B.V. en [betrokkene] Invest B.V.
2.16. Hierop is een onderhandse akte gevolgd (prod. 9) die is ondertekend op 16 september 1999 door mevrouw [eiser sub 2] in dezelfde vertegenwoordigingspositie als onder 2.15 bedoeld, en [betrokkene]. Hierin wordt verklaard dat comparanten – Global Linkup en [betrokkene] – zijn overeengekomen:
Aflossing van gemelde restant-hoofdsom (f. 3.340.000,00, de rechtbank) en uitbetaling van de verschuldigde rente zal in één keer geschieden op het moment dat op het registergoed (…) te [woonplaats], tezamen met overige registergoederen, eigendom van debiteur of de te [woonplaats] gevestigde commanditaire vennootschap [betrokkene] Invest I C.V., een zogenaamde parapluie-hypotheek wordt gevestigd ten behoeve van de SNS-Bank, waarbij de bestaande eerste hypotheek ten behoeve van Staal Bankiers N.V. wordt afgelost.
2.17. Het vestigen van de parapluhypotheek is dus als opschortende voorwaarde bij de verplichting tot aflossing en rentevergoeding genoemd door Global Linkup en [betrokkene]. Gesteld noch gebleken is dat Global Linkup bij SNS-Bank naar het voornemen om de hypotheek te vestigen geïnformeerd heeft of dat er contact tussen Global Linkup, [betrokkene] en SNS-Bank is geweest. Daarmee is in beginsel een gegeven dat Global Linkup geheel afging op informatie van haar wederpartij, [betrokkene]. De feitelijk bestuurder bij [betrokkene] was [betrokkene 2]. Gesteld noch gebleken is dat iemand anders dan hij het beleid en de strategie binnen [betrokkene] bepaalde.
2.18. Het verwijt dat [gedaagde sub 2] wordt gemaakt is thans door eisers nader omschreven. Het houdt in dat [betrokkene 2] c.q. [betrokkene] geen parapluhypotheek heeft aangevraagd en ook nooit van plan is geweest dit te doen. Op zichzelf betekent dit naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat [gedaagde sub 2] iets te verwijten valt, omdat hiermee niet gezegd is dat [gedaagde sub 2] wist of behoorde te weten dat [betrokkene 2] c.q. [betrokkene] nooit van plan is geweest een parapluhypotheek aan te vragen.
2.19. Eisers stellen dat [gedaagde sub 2] én notaris [ ] vertelden dat het plan voor de parapluhypotheek bestond, dat [gedaagde sub 2] wist dat daartoe de hypotheek van Global Linkup gelicht moest worden en dat [gedaagde sub 2] wist dat SNS-Bank een hypotheek op het pand aan de [adres] wilde hebben. Zonder nadere informatie, die niet gegeven is, wijzen deze stellingen er slechts op dat ook [gedaagde sub 2] ervan uitging dat verlening van de parapluhypotheek het voornemen was van [betrokkene 2]/[betrokkene]. Eisers voegen hier aan toe dat [gedaagde sub 2] niet alleen wist dat SNS-Bank een hypotheek op het pand aan de [adres] wilde hebben, maar ook dat [betrokkene]/[betrokkene 2] niet van plan was de financiering van SNS-Bank te gebruiken om de lening van Global Linkup af te lossen. Hiervoor voeren zij echter geen onderbouwing aan. De veronderstelling is kennelijk dat [gedaagde sub 2] alles wist wat [betrokkene 2] uiteindelijk van plan was, maar juist deze veronderstelling wordt niet door eisers onderbouwd, terwijl uit de stukken niet meer of anders blijkt dan dat [gedaagde sub 2] – net als [eiser sub 2] – op mededelingen van [betrokkene 2] afging. Er is dan ook op dit onderdeel onvoldoende gesteld om tot een bewijsopdracht te kunnen leiden.
2.20. Dat [gedaagde sub 2] hierbij de openingsbalans 1999 van [betrokkene], de belastingaangiften van [betrokkene 2], de balans van [betrokkene] per oktober 1999 en de verwachtingen omtrent de REFI-gelden aangevoerd heeft om de gegoedheid van [betrokkene] aan te tonen, acht de rechtbank niet relevant. Dit volgt uit wat de rechtbank heeft overwogen naar aanleiding van deze stukken en de REFI-gelden in het tussenvonnis onder 5.11, 5.14 en 5.15 en hierboven onder 2.6-2.14. Wat de betekenis van de REFI-constructie betreft, geldt voor de periode na 15 september 1999 hetzelfde als hierboven onder 2.14 is overwogen.
2.21. Onder 2.19 heeft de rechtbank overwogen dat [gedaagde sub 2] eventuele kennis van het plan om een parapluhypotheek te vestigen, aan [betrokkene 2] ontleende. Dat er bij het doorgeven van deze kennis – daargelaten, maar dat geldt op vrijwel alle onderdelen van eisers stellingen, dat dit op zichzelf betwist wordt door [gedaagde sub 2] – sprake is geweest van enig gebruik van [gedaagde sub 2]s positie als accountant is niet gesteld of gebleken. Hij heeft hooguit het feitelijke gegeven dat het plan bestond om de parapluhypotheek te vestigen, verschaft dat uiterlijk op 16 september 1999 ook door [betrokkene 2] zelf aan Global Linkup is verschaft. Er zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken waaruit volgt dat [gedaagde sub 2] anders over de parapluhypotheek dan een als tussen [betrokkene] en SNS-Bank bestaand plan heeft gesproken. Dat dit voldoende vertrouwen heeft gewekt bij Global Linkup om tot de royementsvolmacht over te gaan, kan niet aan [gedaagde sub 2] worden verweten. Toen Global Linkup op 15 september 1999 de onder 2.15 geciteerde akte ondertekende, ondertekende zij een stuk waarin zij aangaf zich terdege bewust te zijn van de gevolgen van de royementsvolmacht, namelijk het vervallen van verhaal. Wanneer zij – evenals [gedaagde sub 2] – daarbij slechts afging op informatie van [betrokkene 2] over diens plannen, want van méér is ook in de stellingen van eisers geen sprake, dan komt dat voor haar eigen rekening.
2.22. Uit hetgeen gesteld is door eisers kan dus niet anders worden afgeleid dan dat [gedaagde sub 2] zijn kennis aan [betrokkene 2] ontleende en tegenover Global Linkup – al aangenomen dat hij de hier bedoelde informatie heeft verschaft – uitsluitend optrad als vertegenwoordiger, zegsman, van [betrokkene 2]. Voor de eventuele gevolgen van het opzettelijk geven van onjuiste informatie is dan niet [gedaagde sub 2], maar [betrokkene 2] aansprakelijk, nog daargelaten de vraag of [eiser sub 2]/Global Linkup zonder eigen onderzoek op de informatie kon en mocht afgaan, welke vraag de rechtbank ontkennend beantwoordt.
De koopoptie; aan het lijntje houden
2.23. In verband met de koopoptie van Begemann verwijten eisers [gedaagde sub 2] dat hij hen aan het lijntje hield door te beweren dat er vertraging ontstaan was, maar dat [betrokkene] wél zou aflossen.
2.24. Wat betreft het tonen van stukken en het wijzen op de REFI-constructie geldt hier hetzelfde als onder 2.20 is overwogen.
2.25. Wat de gelden uit de REFI-constructie betreft voegen eisers op dit onderdeel aan hun betoog toe dat het [gedaagde sub 2] begin 2000 al duidelijk geweest moet zijn dat die gelden er nooit zouden komen omdat de financiering van de premiestorting afgewezen was. Daargelaten dat eisers niet duidelijk stellen wanneer premiebetaling volgens hen moest plaatsvinden – zie daarover 2.12 – en dat eisers niet aangeven hoe [gedaagde sub 2] op de hoogte had moeten zijn van de onmogelijkheid daarvan, is dit gegeven niet relevant in verband met de uitoefening van de op 31 december 1999 aflopende optie.
2.26. Voor zover eisers betogen dat [gedaagde sub 2] mede met verwijzing naar het project in [woonplaats], [woonplaats], aangaf dat [betrokkene 2] er goed voor stond, strandt hun betoog op het gegeven dat ook [eiser sub 2] zelf door de aankoop op 23 oktober 1999 aangegeven heeft winst van dat project te verwachten en vertrouwen te hebben in de samenwerking met [betrokkene 2].
2.27. In het bijzonder ten aanzien van de kwestie van de koopoptie stellen eisers dat ook als het belang van [betrokkene] of [betrokkene 2] op enig punt tegenstrijdig was aan dat van Global Linkup/[eiser sub 2], [gedaagde sub 2] tegenover laatstgenoemden geen verklaringen mocht afleggen die in strijd met de waarheid waren. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij onder 2.2-2.5 heeft overwogen en overweegt dat eisers in verband met de koopoptie niets hebben gesteld dat binnen het daar geschetste kader [gedaagde sub 2] voor de gevolgen van onjuiste mededelingen aansprakelijk doet zijn.
De koopoptie; stallen bij [betrokkene]
2.28. Was volgens eisers op 10 december 1999 ‘[gedaagde sub 2]s verhaal dat [betrokkene] gewoon zou aflossen’, later is hij volgens eisers met mededelingen gekomen waarmee hij hen aan het lijntje hield (zie hierboven onder 2.23-2.27). Daarbij is de stalling van het pand aan de [adres] bij [betrokkene], gecombineerd met de doorverkoop aan Excage en de lening van [betrokkene 3] aan de orde gekomen. Deze combinatie als zodanig wordt door eisers niet in het verwijt aan [gedaagde sub 2] betrokken – zij hadden hem door een kettingbeding kunnen voorkomen, overweegt de rechtbank hierbij –, maar zij stellen dat [gedaagde sub 2] wist dat Excage niets voorstelde en dat Global Linkup op basis van twee assumpties met de stalling bij [betrokkene] akkoord ging. De stelling dat [gedaagde sub 2] wist dat Excage niets voorstelde wordt onvoldoende feitelijk onderbouwd. Daarom passeert de rechtbank haar. De hier bedoelde assumpties hielden in dat [betrokkene] op korte termijn haar lening bij Global Linkup zou aflossen en in staat was om de financiering van de aankoop van het pand aan de [adres] ook zonder de REFI-gelden te dragen. Een aantal onjuiste mededelingen van [gedaagde sub 2] zou eisers tot deze aannames hebben gebracht.
2.29. In de eerste plaats zou aflossing van de lening van Global Linkup aan [betrokkene] vóór 31 december 1999 nooit reëel zijn geweest. Dit onderwerp heeft de rechtbank al behandeld. Bij de kwestie van de stalling bij [betrokkene] van het pand aan de [adres] is dit niet van belang omdat overduidelijk is dat Global Linkup als zij wél had verwacht dat de lening werd afgelost, de stallingconstructie niet had moeten kiezen.
2.30. In de tweede plaats kwamen de REFI-gelden niet beschikbaar en wist [gedaagde sub 2] volgens eisers dat de initiële premie niet kon worden gestort. Over het niet gerechtvaardigde vertrouwen van Global Linkup/[eiser sub 2] op [betrokkene 2]s verhaal over de REFI-constructie heeft de rechtbank al geoordeeld onder 2.14. Dat [gedaagde sub 2] zou hebben geweten dat de initiële premie niet gestort kon worden verdraagt zich voorts niet met eisers onder 2.10 bedoelde betoog. Daarin geven zij aan dat aan de zijde van [betrokkene] werd gezocht naar financiering van de premiebetaling. Alle vaststaande feiten duiden hier ook op. Dat [betrokkene 2] wellicht beter wist wil nog niet zeggen dat ook [gedaagde sub 2] beter wist en er is niets gesteld of gebleken waaruit zou volgen dat [gedaagde sub 2]s kennis aan die van [betrokkene 2] gelijk te stellen is. Overigens merkt de rechtbank op dat geen van de overgelegde gegevens over de REFI-constructie op uitbetaling in het begin van 2000 duidt (zie 2.12), zodat áls hier al over gesproken is, deze informatie van [betrokkene 2] moet zijn gekomen. Dat zij van [gedaagde sub 2] kwam, wordt door eisers geïmpliceerd, maar die stelling is niet onderbouwd en strookt niet met hun betoog dat [gedaagde sub 2] zijn kennis van de REFI-constructie aan de aanvraag- en polisstukken ontleende.
2.31. In de derde plaats noemen eisers wederom de Duitse jaarrekening. Dit onderwerp beschouwt de rechtbank als afgedaan met de overwegingen 5.16 en 5.17 van het tussenvonnis.
De aankoop in [woonplaats]
2.32. Ten aanzien van de koop in [woonplaats], waarvoor de koopovereenkomst op 23 oktober 1999 en een aanvullende overeenkomst die een betalingsregeling inhield, op 28 januari 2000 is gesloten, betogen eisers dat [gedaagde sub 2] ten onrechte de indruk bleef wekken dat [betrokkene 2] kon betalen terwijl hij dat niet kon. Het resultaat was dat de koopovereenkomst is ontbonden omdat het tweede deel van de koopsom niet werd betaald. Had [gedaagde sub 2] [eiser sub 2] tijdig gewaarschuwd, dan had deze de samenwerking verbroken, andere partijen bij het project betrokken of financiering bij een bank geregeld en het tweede deel van de koopsom op tijd voldaan.
2.33. Eisers onderbouwen de stelling dat als [gedaagde sub 2] [eiser sub 2] tijdig had gewaarschuwd, deze de samenwerking met [betrokkene 2] had kunnen verbreken, andere partijen bij het project had kunnen betrekken of financiering bij een bank had kunnen krijgen, niet. Het is dus nog maar de vraag of hij het tweede deel van de koopsom tijdig had kunnen voldoen. Daarmee ontbreekt in de redenering van eisers het causaal verband. De rechtbank zal echter – gelet hierop eigenlijk ten overvloede – de gemaakte verwijten toch inhoudelijk bespreken.
2.34. Zij overweegt dan dat het [eiser sub 2] in oktober 1999 reeds duidelijk was dat hij voor een deel afhankelijk was van de financieringsmogelijkheden van [betrokkene 2]. De rechtbank heeft al meerdere malen overwogen dat [eiser sub 2] ten aanzien hiervan uiteindelijk alleen op mededelingen door of namens [betrokkene 2] gedaan en op nietszeggende stukken is afgegaan. Toen in januari 2000 de betalingsregeling werd overeengekomen deed zich opnieuw een moment voor waarop [eiser sub 2] zich van het hier bedoelde risico – nog sterker; toen was immers bekend dat de financieringsovereenkomsten ten aanzien van de [woonplaats]se onroerende zaken niet stipt werden nagekomen – bewust moet zijn geweest en zich hetzij terzake beter had moeten informeren hetzij ter beperking van zijn schade had kunnen terugtrekken bij gebreke van informatie.
2.35. Hier wordt uiteindelijk alleen maar tegenover gesteld dat [gedaagde sub 2] in overleg met [eiser sub 2]s adviseur [betrokkene 6] de indruk bleef wekken dat [betrokkene 2] aan zijn betalingsverplichtingen zou kunnen voldoen.
2.36. De onder 2.5 verworpen stelling dat [gedaagde sub 2] geen onjuiste mededelingen mocht doen speelt in dit verband een bijzondere rol. De positie van [gedaagde sub 2] zoals die door eisers wordt geschetst – maar door [gedaagde sub 2] ontkend – houdt immers in dat hij sprak met [betrokkene 6] die als adviseur voor [eiser sub 2] optrad in een situatie waarin [betrokkene 2] moest voorkomen dat [eiser sub 2] zich uit het [woonplaats] project terugtrok. Juist in die situatie mocht [gedaagde sub 2], sprekend als adviseur tot adviseur, nu geen feiten zijn gesteld of gebleken waaruit volgt dat hij te dezen als accountant optrad, zijn best doen [eiser sub 2] voor het project te behouden. Reeds daarom moet het onder 2.35 bedoelde betoog worden verworpen.
2.37. Alles overziend komt de rechtbank tot de slotsom dat vele feiten zijn gesteld door eisers die steeds opnieuw onvoldoende zijn onderbouwd om – mits bewezen – de conclusie te kunnen dragen dat [gedaagde sub 2] in een positie die hem aansprakelijk voor de gevolgen maakte onjuiste mededelingen jegens [eiser sub 2] en/of Global Linkup heeft gedaan en dat laatstgenoemden steeds weer of onderzoek hebben nagelaten of onverschoonbaar lichtvaardig op mededelingen van [betrokkene 2] en/of [gedaagde sub 2] zijn afgegaan. Hun vorderingen moeten dan ook worden afgewezen.
2.38. Global Linkup en [eiser sub 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. . De rechtbank zal de eigen kosten van het vrijwaringsincident, waaraan kennelijk geen vervolg is gegeven, voor rekening van Alfa en [gedaagde sub 2] laten. De overige kosten aan hun zijde worden begroot op:
- vast recht € 4.584,00
- salaris advocaat 16.055,00 (5,0 punten × tarief € 3.211,00)
Totaal € 20.639,00
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. wijst de vorderingen af,
3.2. veroordeelt Global Linkup en [eiser sub 2] in de proceskosten, aan de zijde van Alfa en [gedaagde sub 2] tot op heden begroot op € 20.639,00,
3.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar, mr. M.M. Vanhommerig en mr. D.T. Boks en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2009.