RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 08/2974
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 19 februari 2009
[X], eiser,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. M.P.M. Fruytier,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Buren, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 19 mei 2008.
Bij besluit van 17 oktober 2007 heeft verweerder het verzoek van eiser om met toepassing van de in het bestemmingsplan "Buitengebied Buren 1997" opgenomen wijzigingsbevoegdheid een nieuw agrarisch grondgebonden bouwperceel aan te wijzen aan de [adres] te [plaats] afgewezen.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 16 februari 2009. Eiser is aldaar verschenen, bijgestaan door [Z], juridisch adviseur te Amsterdam. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door [A], ambtenaar van de gemeente.
Ingevolge artikel 7, lid 5.3, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied Buren 1997", voor zover hier van belang, kunnen burgemeester en wethouders de plankaart wijzigen ten aanzien van de gronden met de bestemming "Agrarisch gebied B", waarbij de vestiging van een nieuw grondgebonden agrarisch bedrijf mogelijk wordt gemaakt.
Het verzoek van eiser, dat door verweerder is afgewezen, heeft betrekking op toepassing van deze bevoegdheid.
Ingevolge artikel 11, eerste lid van de voormalige Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), zoals dat nog luidde ten tijde van het bestreden besluit en voor zover hier van belang, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat burgemeester en wethouders volgens bij het plan te bepalen grenzen het plan kunnen wijzigen.
De WRO is met ingang van 1 juli 2008 vervallen. Sinds die datum is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) van kracht. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de bij het plan te geven regels binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kunnen wijzigen.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder c van de Wro, voor zover hier van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep instellen tegen een besluit omtrent wijziging van een bestemmingsplan overeenkomstig artikel 3.6, eerste lid.
Ingevolge artikel 9.1.4, eerste lid, van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening (verder: de Invoeringswet) wordt een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 10 van de WRO gelijkgesteld met een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wro.
Ingevolge artikel 9.1.5, eerste lid, van de Invoeringswet, voor zover hier van belang, wordt een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 11 van de WRO gelijkgesteld met een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a, van de Wro.
Ingevolge het tweede lid, blijft het recht zoals dat gold vóór 1 juli 2008 van toepassing ten aanzien van een wijzigingsplan, waarvan het ontwerp binnen een jaar na dat tijdstip ter inzage is gelegd.
De rechtbank overweegt dat, mede gelet op artikel 9.1.4, eerste lid, van de Invoeringswet, toepassing van de voornoemde wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan "Buitengebied Buren 1997" vanaf 1 juli 2008 van rechtswege geacht moet worden een toepassing te zijn van de bevoegdheid zoals gegeven in artikel 3.6, eerste lid, van de huidige Wro. Gelet op artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder c van de Wro, is niet de rechtbank, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevoegd om kennis te nemen van een beroep tegen een dergelijk besluit. Uit de redactie van het artikel volgt dat ook besluiten die strekken tot het weigeren om gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid hieronder moeten worden begrepen.
Ten tijde van de indiening van het (pro-forma) beroepschrift was de oude WRO van kracht. Onder de werking van die wet was de rechtbank wel bevoegd om kennis te nemen van een beroep tegen een weigering om gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 11 van die wet. De rechtbank stelt echter vast dat in de Invoeringswet niet is voorzien in een overgangsbepaling, op grond waarvan de rechtbank thans nog steeds bevoegd is om te oordelen over het beroep tegen het onderhavige, onder vigeur van artikel 11 van de WRO tot stand gekomen weigeringsbesluit. Artikel 9.1.5, tweede lid, van de Invoeringswet ziet immers, anders dan artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wro, uitsluitend op in procedure zijnde wijzigingsplannen waarvan een ontwerp ter inzage is (of vóór 1 juli 2009 wordt) gelegd, en dus niet op de weigering een zodanig plan in procedure te brengen.
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat zij per 1 juli 2008 onbevoegd is om van het beroep kennis te nemen. Het beroep zal met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Awb worden doorgezonden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen;
bepaalt dat de griffier het door eiser betaalde griffierecht ad € 145 aan hem restitueert.
Aldus gegeven door mr. M. Groverman als voorzitter, mr. A.G.A. Nijmeijer en mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg als rechters, en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2009 in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 19 februari 2009