ECLI:NL:RBARN:2009:BH5072

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
18 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
168486
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Contractuele uitsluiting van ontbinding en misbruik van recht in civiele procedure

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem werd behandeld, stond de contractuele uitsluiting van de mogelijkheid tot ontbinding van een overeenkomst centraal. Eiseres Desander B.V.B.A. had een verkoopcontract ondertekend met Stichting Agatha, waarin de mogelijkheid tot ontbinding was uitgesloten. Desander stelde dat deze uitsluiting misbruik van recht inhield, omdat Stichting Agatha haar op bedrieglijke wijze tot het contracteren had gebracht. De rechtbank oordeelde dat de uitsluiting van ontbinding een regelend recht was en dat partijen deze konden uitsluiten. Desander had ingestemd met de uitsluiting door het ondertekenen van het contract, en de rechtbank vond geen bewijs dat Stichting Agatha misbruik had gemaakt van haar bevoegdheid. De rechtbank verwierp ook de stelling van Desander dat zij niet op de hoogte was van de gevolgen van de uitsluiting, aangezien zij had moeten zorgen voor deskundig advies voordat zij het contract ondertekende.

Daarnaast werd de vordering van Desander tot vergoeding van gederfde charterinkomsten afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het enkele feit dat het schip zonder geldig chartercontract was geleverd, geen toerekenbare tekortkoming van Stichting Agatha opleverde. De rechtbank concludeerde dat er geen grondslag was voor de vordering tot schadevergoeding en dat de vorderingen van Desander in conventie werden afgewezen. In reconventie werd Desander veroordeeld tot betaling van liggelden aan Stichting Agatha, maar de proceskosten werden gecompenseerd, aangezien beide partijen in het ongelijk waren gesteld. Het vonnis werd uitgesproken op 18 februari 2009.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 168486 / HA ZA 08-538
Vonnis van 18 februari 2009
in de zaak van
de vennootschap naar het recht van het Koninkrijk België
DESANDER B.V.B.A.,
gevestigd te Gent (België),
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. P.M. Wilmink te Arnhem,
tegen
1. de stichting STICHTING AGATHA,
gevestigd te [woonplaats],
2. [gedaagde]
wonende te [woonplaats],
3. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. A.F.M. van Vlijmen te Arnhem.
Partijen zullen hierna Desander en Stichting Agatha, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] genoemd worden. Stichting Agatha, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] worden gezamenlijk ook Stichting Agatha cs genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 oktober 2008
- de akte van Desander
- de antwoordakte van Stichting Agatha cs.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
in conventie en in reconventie
2.1. De rechtbank verwijst naar wat in het tussenvonnis is overwogen en beslist en zij blijft daarbij.
in conventie
2.2. De rechtbank heeft in dat tussenvonnis de zaak op de rol geplaatst teneinde Desander in de gelegenheid te stellen op diverse onderdelen te reageren.
Desander heeft in die reactie bij akte na het tussenvonnis voor het eerst aangevoerd dat sprake zou zijn van bedrog of dwaling, maar de rechtbank zal aan deze stellingen voorbijgaan reeds omdat Desander geen rechtsgevolg verbindt aan die stellingen aangezien zij zich niet beroept op de vernietiging van het verkoopcontract.
2.3. Desander is in het tussenvonnis van 1 oktober 2008 onder meer in de gelegenheid gesteld om te reageren op het meest verstrekkend verweer van Stichting Agatha dat de door Desander ingeroepen mogelijkheid van ontbinding van het verkoopcontract in artikel 9 is uitgesloten.
2.4. Desander voert allereerst aan dat de noodzaak tot uitsluiting van de ontbinding volgens het geldende burgerlijk recht niet meer bestaat omdat ontbinding, anders dan volgens het vóór 1 januari 1992 geldende recht, naar huidige recht geen terugwerkende kracht meer heeft. Daarom is artikel 9 volgens haar overbodig en mag/kan Stichting Agatha geen beroep meer doen op dat artikel.
2.5. De rechtbank volgt Desander niet in haar standpunt. Artikel 6:265 BW, waarin de mogelijkheid van ontbinding van een overeenkomst is voorzien, bevat voor partijen, niet zijnde consumenten zoals Desander en Stichting Agatha, regelend recht. Dit betekent dat zij bevoegd zijn om de mogelijkheid van ontbinding bij overeenkomst uit te sluiten. Dat de ontbinding naar huidig recht geen terugwerkende kracht heeft, maakt dit niet anders.
2.6. Desander beroept zich verder op misbruik van recht c.q. bevoegdheid als bedoeld in artikel 3:13 BW. Zij voert daartoe aan dat Stichting Agatha de uitsluiting van de ontbinding in het verkoopcontract heeft opgenomen met geen ander doel dan Desander te schaden. Volgens Desander heeft Stichting Agatha haar op bedrieglijke wijze tot contracteren gebracht en daarbij gebruik gemaakt van valse bescheiden. Doordat Stichting Agatha haar beroep op artikel 9 van het verkoopcontract handhaaft en Desander houdt aan het feit dat de overeenkomst niet kan worden ontbonden, maakt Stichting Agatha ernstig misbruik van haar bevoegdheid c.q. misbruik van recht, aldus Desander.
2.7. Artikel 3:13 BW luidt als volgt:
1. Degene aan wie een bevoegdheid toekomt, kan haar niet inroepen, voor zover hij haar misbruikt.
2. Een bevoegdheid kan onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
3. Uit de aard van een bevoegdheid kan voortvloeien dat zij niet kan worden misbruikt.
2.8. Zoals hiervoor is overwogen, is de wettelijke bepaling over de mogelijkheid van ontbinding van een overeenkomst regelend recht. Die bepaling kan dus door partijen worden uitgesloten. Het standpunt van Desander komt erop neer dat Stichting Agatha misbruik heeft gemaakt van het recht om de wettelijke mogelijkheid van ontbinding van een overeenkomst uit te sluiten met geen ander doel dan Desander te schaden. Voorop staat dat Desander door de ondertekening van het verkoopcontract heeft ingestemd met de uitsluiting van de mogelijkheid van ontbinding van het verkoopcontract. Dat zij zich niet bewust was van de betekenis en strekking van artikel 9 en dat zij een leek is op het gebied van scheepvaart en daarom volledig vertrouwde op de expertise en ervaring van [gedaagde sub 2], komt voor risico van Desander. In dat geval had het namelijk op haar weg gelegen om zich te voorzien van deskundig advies alvorens het verkoopcontract te ondertekenen. Anders dan Desander meent bestond er geen rechtsplicht voor Stichting Agatha om Desander te wijzen op de inhoud en strekking van artikel 9 van het verkoopcontract.
Daar komt nog bij dat Desander niet heeft geconcretiseerd dat het bewuste artikel 9 met geen ander doel is opgenomen dan Desander schade toe te brengen. De omstandigheid dat het chartercontract van Desander met [betrokkene] vals zou zijn, is daarvoor onvoldoende.
2.9. Tot slot voert Desander aan dat het beroep door Stichting Agatha op artikel 9 van het verkoopcontract naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Desander wijst in dit verband op de maatschappelijke positie en de onderlinge verhouding tussen partijen. Desander noemt zichzelf een leek op het gebied van scheepvaart en stelt dat [gedaagde sub 2] op het vlak van de verkoop van allerhande vaartuigen en het contracteren van charterovereenkomsten veel kennis en kunde heeft vergaard.
Desander wijst er verder op dat over het opnemen van artikel 9 in het verkoopcontract geen onderhandelingen zijn gevoerd en dat deze voorwaarde eenzijdig tot stand is gekomen.
Tot slot wijst Desander er op dat zij zich niet bewust was van de strekking en de gevolgen van het bedoelde artikel en dat bij haar niet is opgekomen dat Stichting Agatha ‘uiterst kwade bedoelingen’ met haar had.
2.10. Als uitgangspunt bij de beoordeling van het voormelde op artikel 6:248 lid 2 BW gebaseerde standpunt van Desander geldt dat de rechter bij de toepassing van die bepaling de nodige terughoudendheid zal moeten betrachten. In dat licht bezien zijn de door Desander genoemde en door Stichting Agatha weersproken onderlinge verhouding tussen partijen en het feit dat partijen niet zouden hebben onderhandeld over de opname van artikel 9 in het verkoopcontract onvoldoende om het door Desander ingenomen standpunt te rechtvaardigen.
2.11. Het beroep van Stichting Agatha op artikel 9 van het verkoopcontract zou naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn als de door Desander ingeroepen ontbinding is te wijten aan opzet of bewuste roekeloosheid van Stichting Agatha of van haar bestuurders [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 3]. De rechtbank neemt aan dat de door Desander gestelde ‘uiterst kwade bedoelingen’ van Stichting Agatha in dit kader moeten worden gezien, evenals het verwijt dat het verkoopcontract en het chartercontract op bedrieglijke wijze tot stand zouden zijn gekomen en dat Desander stelt dat zij aangifte heeft gedaan van oplichting en valsheid in geschrifte zijdens Stichting Agatha.
De verwijten van Desander, die door Stichting Agatha zijn betwist, zijn door Desander echter onvoldoende geconcretiseerd om te kunnen dienen als grondslag voor de aanname dat de ontbinding is te wijten aan opzet of bewuste roekeloosheid van Stichting Agatha, zodat het beroep op artikel 6:248 lid 2 BW faalt.
2.12. Het vorenstaande betekent dat het beroep van Stichting Agatha op artikel 9 van het verkoopcontract als verweer tegen de gevorderde ontbinding van het verkoopcontract en de daarop gebaseerde restitutie van de koopsom slaagt zodat deze vorderingen van Desander zullen worden afgewezen.
In zoverre komt de rechtbank dan niet meer toe aan een beoordeling van de door Desander gestelde grondslagen voor de gevorderde ontbinding en de overige door Stichting Agatha hiertegen gevoerde verweren. Het in r.o. 4.7 van het tussenvonnis van 1 oktober 2008 genoemde deskundigenonderzoek is in verband hiermee ook niet meer nodig.
2.13. De vordering van Desander tot vergoeding van de gederfde charterinkomsten hangt niet per definitie samen met de gevorderde ontbinding maar kan ook een grondslag vinden in de door Desander gestelde toerekenbare tekortkoming van Stichting Agatha door een schip te leveren zonder een geldig chartercontract voor tien jaar. Volgens Desander blijkt uit het verkoopcontract duidelijk dat het chartercontract daarmee onlosmakelijk was verbonden. Zij wijst in dit verband op artikel 8 van het verkoopcontract, waaruit volgens haar volgt dat Desander het chartercontract tussen [betrokkene] en Stichting Agatha heeft overgenomen. Volgens Stichting Agatha staat het chartercontract los van het verkoopcontract. Zij wijst erop dat in het verkoopcontract expliciet staat vermeld dat zij geen enkele waarde toekent aan het chartercontract en dat zij nooit heeft willen en kunnen garanderen welke eventuele opbrengsten het chartercontract zouden opleveren of zouden kunnen opleveren.
2.14. Artikel 8 van het verkoopcontract luidt als volgt:
8. Verkoper verklaart dat ook het Charter Contract overeengekomen tussen Stichting Agatha als Verkoper van het schip en [betrokkene] als huurder, uitdrukkelijk deel uitmaakt van dit overname contract, zonder dat er een specifieke waarde aan dit Charter Contract is toegekend.
2.15. De rechtbank stelt voorop dat artikel 8 van het verkoopcontract geen grondslag biedt voor de door Desander gestelde contractsovername als bedoeld in artikel 6:159 BW. In dat artikel staat weliswaar dat tussen Stichting Agatha en [betrokkene] een chartercontract is overeengekomen, maar dat is niet juist. Dit chartercontract is niet tot stand gekomen. Het is immers niet door de partijen is ondertekend en Stichting Agatha heeft zich steeds op het standpunt gesteld dat zij niet op eigen naam een chartercontract met [betrokkene] wilde sluiten en ook niet heeft gesloten. Door Desander zijn verder geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat tussen Stichting Agatha en [betrokkene] een chartercontract tot stand is gekomen. Van de door Desander genoemde contractsovername kan dan ook geen sprake zijn.
2.16. De rechtbank begrijpt de stelling van Desander dat het chartercontract onlosmakelijk is verbonden met het verkoopcontract aldus dat Desander aan artikel 8 van het verkoopcontract een garantie of toezegging van de kant van Stichting Agatha verbindt voor de totstandkoming van een chartercontract tussen Desander en [betrokkene].
2.17. De vraag of de op die manier begrepen stelling van Desander juist is, is een vraag van uitleg van het hierboven geciteerde artikel 8 van het verkoopcontract. Daarbij komt het aan op de zin die partijen bij de overeenkomst in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs daaraan mochten toekennen en op hetgeen zij redelijkerwijs te dien aanzien van elkaar mochten verwachten.
2.18. De rechtbank leest in de bewoordingen van het genoemde artikel 8 geen garantie of toezegging van de kant van Stichting Agatha voor de totstandkoming van een chartercontract tussen Desander en [betrokkene]. Uit die bewoordingen volgt naar het oordeel van de rechtbank geen verplichting voor Stichting Agatha om het door Desander gewenste resultaat, namelijk de totstandkoming van een chartercontract met [betrokkene], te verwezenlijken. Dat Stichting Agatha, die in de relatie tussen Desander en [betrokkene] moet worden beschouwd als een derde, een dergelijke verplichting op zich zou nemen ligt ook niet voor de hand, gelet op de zinsnede in artikel 8 dat aan het charter-contract geen waarde wordt toegekend. De bewoordingen van artikel 8 zijn evenwel niet doorslaggevend voor de uitleg van die bepaling. Door Desander zijn echter voor het overige geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat het de bedoeling van partijen was dat Stichting Agatha een dergelijke verplichting op zich zou nemen of dat Desander mocht verwachten dat het schip zou worden geleverd met een geldig chartercontract.
2.19. Het vorenstaande betekent dat het enkele feit dat het schip is geleverd zonder geldig chartercontract, zoals Desander stelt, geen toerekenbare tekortkoming van Stichting Agatha oplevert zodat er ook geen grondslag is voor de vordering van Desander tot vergoeding van gederfde en nog te derven charterinkomsten. Dit onderdeel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
2.20. Als gevolg hiervan komt de rechtbank niet meer toe aan een beoordeling van de overige standpunten van partijen.
2.21. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen worden afgewezen omdat een grondslag voor deze vordering ontbreekt.
2.22. Desander zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Stichting Agatha cs worden tot op heden begroot op:
- vastrecht € 4.784,--
- salaris advocaat € 8.027,50 (2 ½ punt x tarief VIII € 3.211,--)
Totaal € 12.811,50.
in reconventie
2.23. In het tussenvonnis van 1 oktober 2008 heeft de rechtbank Desander in de gelegenheid gesteld betalingsbewijzen over te leggen waaruit blijkt dat de liggelden vanaf november 2007 door haar zijn voldaan, zoals namens haar op de comparitie was verklaard.
In de akte na het tussenvonnis stelt Desander zich in afwijking van haar verklaring op de comparitie op het standpunt dat zij volgens afspraak met Stichting Agatha de liggelden vanaf 1 februari 2008 voor haar rekening zou nemen. Desander legt ter onderbouwing van dit gewijzigde standpunt betalingsbewijzen over van de liggelden voor de periode februari tot en met juni 2008 en facturen gericht aan Desander van de liggelden voor de maanden juli tot en met oktober 2008.
2.24. De rechtbank stelt vast dat Desander geen betalingsbewijzen heeft overgelegd van de door Stichting Agatha gevorderde liggelden voor de periode november 2007 tot en met januari 2008, zodat niet is komen vast te staan dat zij die liggelden heeft voldaan. Dit onderdeel van de vordering van Stichting Agatha (€ 720,82) zal daarom worden toegewezen. Desander heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde wettelijke handelsrente zodat deze eveneens zal worden toegewezen.
2.25. Dat Desander de liggelden vanaf 1 juli 2008 aan Stichting Agatha zou moeten voldoen is door Stichting Agatha in het licht van het geconcretiseerde verweer van Desander niet komen vast te staan zodat de hierop betrekking hebbende vordering van Stichting Agatha niet toewijsbaar is.
2.26. Met betrekking tot de door Stichting Agatha en [gedaagde sub 2] gevorderde en door Desander weersproken immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank het volgende.
Partijen verwijten elkaar over en weer bescheiden te hebben vervalst en in verband hiermee heeft Desander tegen Stichting Agatha en [gedaagde sub 2] aangifte gedaan van oplichting en valsheid in geschrift. In het licht van de over en weer geuite verwijten is door Stichting Agatha en [gedaagde sub 2] onvoldoende geconcretiseerd dat zij door die aangifte in hun eer en goede naam zijn aangetast in een zodanige mate dat dit een vordering voor immateriële schade zou rechtvaardigen. Stichting Agatha en [gedaagde sub 2] hebben evenmin geconcretiseerd dat zij door een mededeling namens Desander aan derden, dat [gedaagde sub 2] gebruik zou maken van valse bescheiden, in een zondanige mate in hun eer en goede naam zijn aangetast dat dit een vordering tot immateriële schade zou rechtvaardigen. Dit onderdeel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
2.27. Omdat partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld zullen de proceskosten worden gecompenseerd.
3. De beslissing
De rechtbank
in conventie
wijst de vorderingen af,
veroordeelt Desander in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van Stichting Agatha cs begroot op € 12.811,50,
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
veroordeelt Desander om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Stichting Agatha te betalen een bedrag van € 780,82 (zevenhonderdtachtig euro en tweeëntachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over het niet betaalde gedeelte van dit bedrag vanaf de dag van de conclusie van eis in reconventie (4 juni 2008) tot aan de algehele voldoening,
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Vanhommerig, mr. S.H. Bokx-Boom en
mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2009.
Coll:MV