ECLI:NL:RBARN:2009:BH4860
Rechtbank Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Heffingsrente bij dividenduitkering en de berekeningstermijnen volgens de AWR
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Arnhem op 27 februari 2009, staat de heffingsrente centraal die aan eiser is opgelegd in verband met een voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2007. Eiser, directeur en groot aandeelhouder van een BV, ontving in december 2007 een dividend van € 500.000. De belastinginspecteur legde een voorlopige aanslag op met dagtekening 5 april 2008, waarbij een heffingsrente van € 1.722 werd berekend over de periode van 1 juli 2007 tot 5 april 2008. Eiser betwistte de rechtmatigheid van deze heffingsrente, stellende dat deze pas verschuldigd zou zijn op het moment van indienen van de aangifte dividendbelasting op 31 januari 2008.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsrente terecht is opgelegd, aangezien deze wordt berekend vanaf het midden van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven, in dit geval vanaf 1 juli 2007. De rechtbank wijst erop dat de wetgever heeft gekozen voor een regeling waarbij de heffingsrente over de gehele belastingschuld wordt berekend, ongeacht het moment waarop de inkomsten daadwerkelijk zijn genoten. Dit betekent dat de heffingsrente niet pas kan worden berekend vanaf het moment dat de aangifte is ingediend, maar vanaf het moment van ontvangst van het dividend.
De rechtbank concludeert dat de wetgeving niet in strijd is met de billijkheid en dat zij niet bevoegd is om de innerlijke waarde van de wet te beoordelen. Eiser kan zich in dit geval niet beroepen op een onrechtmatige daad van de wetgever, maar dient zich tot de civiele rechter te wenden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. F.M. Smit, rechter, in aanwezigheid van mr. P.J.G. Tiemessen, griffier.