zaakgegevens 519975 \ CV EXPL 4196-07\343shb en
537453 \ CV EXPL 1137-08\343shb 28 januari 2009
[werknemer]
wonende te [woonplaats]
gemachtigde mr. S.G. Volbeda
eiser in conventie
verweerder in reconventie
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TRANSPORT/LOGISTIEK MIDDEN GELDERLAND B.V.
gevestigd te Ede
gemachtigde mr. P. Willems
gedaagde in conventie
eiseres in reconventie
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VERKEERSCENTRUM MIDDEN GELDERLAND B.V.
gevestigd te Ede,
gemachtigde: mr. P. Willems
eiseres,
[werknemer]
wonende te [woonplaats]
gemachtigde mr. S.G. Volbeda
gedaagde
Partijen worden hierna [werknemer], TLMG en VCMG genoemd.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit
- het tussenvonnis van 11 juni 2008
- de aantekeningen van de griffier van de comparitie van partijen van 20 september 2008
- de akte van [werknemer] in de zaak met rolnummer 4196-07
- de akte van TLMG in de zaak met rolnummer 4196-07
- de akte van VCMG in de zaak met rolnummer 1137-08
- de akte van [werknemer] in de zaak met rolnummer 1137-08
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in beide zaken.
2. De feiten
2.1. De kantonrechter gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
2.2. TLMG houdt zich bezig met rijopleidingen voor beroepschauffeurs. VCMG, een zustervennootschap van TLMG, houdt zich bezig met rijopleidingen voor particulieren.
2.3. [werknemer] is op 1 november 1995 in dienst getreden van VCMG als parttime rijinstructeur voor gemiddeld 10 tot 30 uur per maand. Partijen twisten over de vraag of deze arbeidsovereenkomst is geëindigd in 1999. [werknemer] heeft tot en met februari 2006 op grond van dit dienstverband maandelijks loon ontvangen.
2.3. Op 1 april 1999 is [werknemer] in dienst getreden van TLMG tegen een salaris van € 1.681,69 voor 40 uur per week in de functie van ondernemingsassistent/hoofd automatisering.. [werknemer] heeft deze laatste arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang opgezegd tegen 2 oktober 2006, mede omdat salarisbetaling door TLMG uitbleef.
2.3. [werknemer] stelt zich op 13 maart 2006 te hebben ziekgemeld bij zijn collega de heer [X]. Namens TLMG hebben twee medewerkers [werknemer] op 14 maart 2006 thuis bezocht. Op 17 maart 2006 hebben [werknemer] en TLMG telefonisch contact gehad. TLMG betwist de ziekmelding en weigerde ziekengeld te betalen aan [werknemer]. Bij vonnis van 20 augustus 2006 heeft de kantonrechter Wageningen TLMG bij wijze van voorlopige voorziening veroordeeld het ziekengeld aan [werknemer] te voldoen. TLMG heeft ingevolge het vonnis het ziekengeld aan [werknemer] over de maanden maart tot en met september 2006 voldaan.
2.4. Partijen twisten – kort gezegd - over de ziekmelding en de gevolgen daarvan, de financiele afwikkeling van het dienstverband en de vraag of [werknemer] al dan niet terecht loonbetalingen heeft ontvangen van VCMG na 1 april 1999.
3. De vorderingen en het verweer in de zaak tussen [werknemer] en TLMG (4196-07)
Afwikkeling dienstverband
3.1. [werknemer] vordert, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, TLMG te veroordelen tot betaling van 8% vakantietoeslag over de periode van 1 juni 2006 tot en met 2 oktober 2006, ad € 538,14 bruto. Verder vordert [werknemer] uitbetaling van opgebouwde, niet genoten vakantie- en TVT-dagen ad € 3.015,44 bruto en betaling van de onkostenvergoeding over de periode van 1 maart 2006 tot en met 2 oktober 2006 ad € 1.000,58 netto. Over de gevorderde bedragen vordert [werknemer] de wettelijke verhoging en de wettelijke rente vanaf de respectieve vervaldata tot de dag der algehele voldoening. Tenslotte vordert [werknemer] € 700,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, een en ander met veroordeling van TLMG in de kosten van deze procedure.
[werknemer] legt aan zijn vordering ten grondslag dat TLMG uit hoofde van de arbeidsovereenkomst tussen partijen, gehouden is deze bedragen aan [werknemer] te voldoen.
3.4. TLMG heeft hiertegen verweer gevoerd, waarop hierna zonodig zal worden ingegaan.
3.5. TLMG vordert, na wijziging van eis ter comparitie, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [werknemer] te veroordelen tot betaling aan TLMG, ten titel van onverschuldigde betaling, van loon, vakantietoeslag, wettelijke rente, wettelijke verhoging en beslagkosten, buitengerechtelijke kosten en proceskostenveroordeling in kort geding, over de periode maart tot en met augustus 2006 ad € 12.765,55, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging vanaf de dag der opeisbaarheid tot de dag der algehele voldoening. Verder vordert TLMG betaling van een bedrag van € 5.045,07, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, aan gefixeerde schadeloosstelling te vermeerderen met wettelijke rente en wettelijke verhoging. Tenslotte vordert TLMG buitengerechtelijke incassokosten met wettelijke rente, in goede justitie conform Rapport Voorwerk II vast te stellen, een en ander met veroordeling van [werknemer] in de kosten van deze procedure.
3.6. TLMG legt aan haar vordering onder meer ten grondslag dat zij het loon in de periode na de ziekmelding, en in elk geval na 5 september 2006, aan [werknemer] onverschuldigd heeft betaald, omdat [werknemer] in genoemde periode niet ziek was.
3.7. [werknemer] heeft hiertegen verweer gevoerd, waarop hierna zonodig zal worden ingegaan.
4. De vorderingen en het verweer in de zaak tussen VMC en [werknemer] (08-1137)
4.1. VCMG vordert primair, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen [werknemer] en VCMG is geëindigd per 1 juli 1999. Verder vordert VCMG de veroordeling van [werknemer] tot betaling van loon en vakantietoeslag in de periode van 1 juli 1999 tot en met 1 maart 2006 ten bedrage van € 26.501,90, althans een in goede justitie vast te stellen bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en wettelijke verhoging. Daarnaast vordert VCMG betaling van een bedrag van € 3.615,37 aan loon, vakantietoeslag, wettelijke rente, wettelijke verhoging en beslagkosten, buitengerechtelijke kosten en proceskostenveroordeling in kort geding, over de periode van 1 maart tot en met 5 september 2006, eveneens met wettelijke rente en wettelijke verhoging.
4.2. Subsidiair vordert VCMG te verklaren voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen [werknemer] en VCMG is geëindigd per 2 oktober 2006, althans deze te ontbinden ex art. 7:686 BW. Verder vordert VCMG [werknemer] te veroordelen tot betaling, ten titel van onverschuldigde betaling, van loon, vakantietoeslag, wettelijke rente, wettelijke verhoging en beslagkosten, buitengerechtelijke kosten en proceskostenveroordeling in kort geding, over de periode van 1 maart tot 1 september 2006 tot een bedrag van € 3.615,37, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, met wettelijke rente en wettelijke verhoging. Tenslotte vordert VCMG betaling van een bedrag van € 730,35 aan gefixeerde schadeloosstelling, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, met wettelijke rente.
4.3. Zowel primair als subsidiair vordert VCMG [werknemer] te veroordelen tot betaling van € 243,45 ten titel van wanprestatie, een bedrag van € 2.169,18 ten titel van schadevergoeding en buitengerechtelijke kosten, met veroordeling van [werknemer] in de kosten van deze procedure.
4.4. [werknemer] voert verweer tegen deze vorderingen, waarop hierna zonodig zal worden ingegaan.
5. De beoordeling van de stellingen
De ziekmelding en loonbetaling
5.1. De kantonrechter constateert dat een aantal verweren van TLMG en een aantal vorderingen van VCMG gebaseerd zijn op het standpunt van TLMG resp. VCMG dat [werknemer] geen recht had op betaling van loon/ziekengeld na 1 maart 2006. De vordering en (een deel van) het verweer van [werknemer] gaat uit van een ziekmelding en aanspraak op loon daarna. De kantonrechter zal dan ook eerst beoordelen welk standpunt ten aanzien van de ziekmelding en de gevolgen daarvan juist is.
5.2. Tussen partijen is in confesso dat [werknemer] op 13 maart 2006 contact heeft gehad met een andere medewerker van TLMG, de heer [X]. [werknemer] heeft een verklaring van [X] van 11 augustus 2006 overgelegd, waarin [X] verklaart dat [werknemer] zich bij hem heeft ziekgemeld op 13 maart 2006 en dat hij die ziekmelding aan mevrouw [Y] (leidinggevende van [werknemer], ktr) heeft doorgegeven. TLMG heeft aangevoerd dat [X] later heeft verklaard dat [werknemer] de verklaring voor hem had opgesteld en dat hij zich niet had gerealiseerd wat de verklaring inhield en wat de gevolgen daarvan waren. Verder heeft TLMG aangevoerd dat [X] vervolgens in dienst is getreden bij het bedrijf van [werknemer]. Een en ander is betwist door [werknemer]. De kantonrechter is van oordeel dat de verklaring van [X], evenals de strekking van die verklaring, helder is. Hetgeen TLMG daaromtrent stelt is onvoldoende onderbouwd om deze verklaring anders uit te leggen of terzijde te stellen. Voor zover TLMG bewijs heeft aangeboden door het horen als getuige van [X], zal de kantonrechter haar niet toelaten tot dat bewijs. Het had op de weg van TLMG gelegen haar betwisting ter zake – gelet op de verklaring van [X] zoals die door [werknemer] is overgelegd – nader te onderbouwen met een (tweede) verklaring van [X] of van degene die de ziekmelding in ontvangst heeft genomen. Dat heeft TLMG evenwel nagelaten. De kantonrechter gaat er dan ook vanuit dat [werknemer] zich op 13 maart 2006 heeft ziekgemeld.
5.3. Art. 7:629 BW e.v. gaat ervan uit dat de werknemer aanspraak kan maken op betaling van loon tijdens ziekte en dat de werkgever gerechtigd is de aanspraak van de werknemer op dat loon vast te stellen. Dat brengt met zich dat het aan de werkgever is om de ongeschiktheid tot werken van de werknemer te doen controleren, waarvoor de werkgever een arbodienst of bedrijfsarts dient in te schakelen. TLMG heeft [werknemer] door haar arbodienst niet eerder laten oproepen dan voor het spreekuur van 5 september 2006. De arbodienst heeft [werknemer] op die datum als arbeidsgeschikt aangemerkt en [werknemer] is door TLMG bij brief van 25 september 2006 opgeroepen om zijn werkhervatting te bespreken op 27 september 2006. Uit een en ander volgt naar het oordeel van de kantonrechter dat [werknemer] van 13 maart tot 5 september 2006 arbeidsongeschikt was en op grond van art. 7:629 BW aanspraak kon maken op betaling van loon bij ziekte. Hetgeen TLMG aanvoert in verband met het bepaalde in het ziekteverzuimreglement doet daaraan niet af, nu niet vast staat dat [werknemer] voor 5 september 2006 reeds in staat kon worden geacht zijn werkzaamheden te hervatten, nu dit niet eerder door de arbodienst is beoordeeld en ook anderszins daarvan niet is gebleken.
5.4. Voorts blijkt uit de brief van TLMG van 25 september 2006 dat [werknemer] zijn werk nog niet hoefde te hervatten tot het daarin genoemde gesprek op 27 september 2006. Dit brengt naar het oordeel van de kantonrechter met zich dat [werknemer] van 5 september 2006 tot 27 september 2006 aanspraak kon maken op doorbetaling van loon, op grond van art. 7:628 BW. In redelijkheid komt het feit dat [werknemer] geen arbeid heeft verricht in deze periode immers voor rekening van TLMG.
5.5. Met betrekking tot de loonbetaling van 27 september tot 2 oktober 2006 is de kantonrechter van oordeel dat [werknemer] gerechtigd was tot opschorting van zijn plicht arbeid te verrichten. Uit de stellingen van TLMG en VCMG blijkt immers dat aan [werknemer] op 28 september 2006 niet het gehele bedrag aan achterstallig salaris was voldaan. TLMG heeft pas eind november 2006 een substantieel bedrag aan achterstallig salaris via de deurwaarder aan [werknemer] voldaan. Naar het oordeel van de kantonrechter is ook het salaris over deze periode op de voet van art. 7:628 BW verschuldigd. Daaraan doet niet af dat TLMG naar eigen zeggen niet eerder kon betalen omdat een berekening van het verschuldigde door de deurwaarder uitbleef. Het is immers niet aan de deurwaarder een berekening te maken van de in een arbeidsrelatie verschuldigde loonbetalingen. De werkgever dient daarvoor, zoals zij ook steeds tijdens het dienstverband tot maart 2006 heeft gedaan, zorg te dragen.
5.6. Nu ook een aantal vorderingen en verweren van partijen berust op hun standpunten omtrent de opzegging van de arbeidsovereenkomst door [werknemer], zal de kantonrechter vervolgens beoordelen of [werknemer] gerechtigd was de arbeidsovereenkomst op grond van een dringende reden op te zeggen.
5.7. [werknemer] heeft de opzegging van de arbeidsovereenkomst, zo blijkt uit zijn opzeggingsbrief van 28 september 2006 (door TLMG ontvangen op 2 oktober 2006), gegrond op art. 7:679 lid 1 sub a en c. De opzegging op grond van de sub a vermelde grond, grovelijke belediging van [werknemer] door zijn werkgever, heeft [werknemer] niet nader onderbouwd. Deze grond kan de opzegging dan ook niet dragen. De sub c vermelde grond, het niet op tijd betalen van het loon, acht de kantonrechter wel voldoende om de opzegging op te baseren. Zoals hiervoor reeds is overwogen, is vast komen te staan dat TLMG een substantieel deel van het salaris ten onrechte onbetaald liet tot in elk geval november 2006. Daarmee staat vast dat is voldaan aan de door [werknemer] ingeroepen grond voor het onverwijld opzeggen van de arbeidsovereenkomst. De arbeidsovereenkomst is dan ook rechtsgeldig geëindigd en van een onregelmatige opzegging is geen sprake. Ter comparitie heeft [werknemer] zijn standpunt dat de arbeidsovereenkomst met VCMG na 2 oktober 2006 nog zou voortduren herzien, in die zin dat de opzegging beide arbeidsovereenkomsten heeft betroffen. Hierna zal worden beoordeeld of het dienstverband met VCMG op 2 oktober 2006 nog bestond.
Het dienstverband bij VCMG
5.8. Ter zitting is namens TLMG en VCMG gezegd dat de verwevenheid van TLMG met VCMG groot is. Verder is ter zitting vast komen te staan dat [werknemer] ook werkzaamheden verrichtte voor VCMG, mede in verband met die verwevenheid, ook na april 1999. Ter zitting is voorts gebleken dat de salarisbetalingen tot 2005 door mevrouw of de heer [Y] werden gedaan en dat [werknemer] de salarisbetalingen sinds 2005 verrichtte, na goedkeuring van de urenstaten door mevrouw [Y]. VCMG betwist dit laatste en stelt dat [werknemer] de betalingen na 2005 zonder verdere controles verrichtte. Wat van dit laatste ook zij, tussen partijen staat vast dat de loonbetalingen tot 2005 niet door [werknemer] zelf werden verricht. Dat [werknemer] de betalingen al die jaren ‘buiten het zicht van de directie’, zoals VCMG stelt, heeft gedaan is dan ook niet gebleken. VCMG heeft nog gesteld dat [werknemer] zijn dienstverband buiten een reorganisatie in 2005 heeft gehouden, door zijn naam niet op de lijst van werknemers te vermelden in de ontslagprocedure bij de CWI. [werknemer] heeft niet ontkend dat hij een dergelijke lijst heeft opgesteld, maar heeft onbetwist aangevoerd dat [Y] deze lijst heeft goedgekeurd en dat ook de dienstverbanden met de heer en mevrouw [Y] daar niet op vermeld stonden. Ook dit kan dan ook niet leiden tot de conclusie dat [werknemer] het dienstverband verborgen heeft gehouden.
5.9. Het is mogelijk dat VCMG, zoals zij stelt, zich niet heeft gerealiseerd dat nog een dienstverband bestond tussen haar en [werknemer] en dat op grond daarvan maandelijks loonbetalingen werden gedaan. Gelet op het voorgaande had het echter op de weg van VCMG gelegen om zich hiervan bewust te zijn, nu zij toegang had tot alle informatie waar dit uit blijkt en het in beginsel voor haar rekening en risico komt als zij geen correcte administratie voert. Nu voorts is gebleken dat [werknemer] ook na 1 april 1999 werkzaamheden voor of ten behoeve van VCMG heeft verricht, acht de kantonrechter de loonbetalingen niet onverschuldigd betaald.
5.10. Tussen partijen is in confesso dat de arbeidsovereenkomst met VCMG op 2 oktober 2006 is geëindigd.
5.11. De kantonrechter zal hierna de vorderingen die partijen jegens elkaar hebben ingesteld beoordelen aan de hand van hetgeen hiervoor is overwogen.
6. De beoordeling van de vorderingen
in de zaak tussen [werknemer] en TLMG
6.1. Nu, zoals hiervoor is overwogen, vast staat dat het loon op grond van art. 7:629 BW door TLMG aan [werknemer] doorbetaald had moeten worden tot 2 oktober 2006, geldt hetzelfde voor de overige salarisbestanddelen. [werknemer] heeft uitbetaling van vakantiebijslag, niet genoten vakantiedagen, tijd-voor-tijd-dagen en onkostenvergoeding gevorderd over de periode van 1 juni (vakantiebijslag) of 1 maart (onkostenvergoeding) tot 2 oktober 2006. De vordering ter zake de vakantiebijslag zal worden toegewezen. Met betrekking tot de vakantiedagen heeft TLMG aangevoerd dat het aantal dat door [werknemer] ter zake wordt opgegeven onjuist is, doch heeft geen eigen administratie van die vakantiedagen overgelegd. Volgens vaste rechtspraak dient dan te worden uitgegaan van het door de werknemer opgegeven aantal vakantiedagen, zodat ook dit deel van de vordering zal worden toegewezen. Ter zitting is aan de hand van de verlofkaarten vastgesteld dat 144 vakantie-uren voor uitbetaling in aanmerking komen. Dat komt op een bedrag van (144 x (€ 1.681,69 / 21,75) / 8) € 1.391,74 bruto. Volgens vaste rechtspraak komen tijd-voor-tijd-uren niet voor uitbetaling in aanmerking, zoals TLMG terecht heeft aangevoerd, en zal de uitbetaling daarvan dan ook niet worden toegewezen.
6.2. Met betrekking tot de onkostenvergoeding constateert de kantonrechter dat in de arbeidsovereenkomst niet is bepaald dat deze tijdens ziekte niet wordt uitbetaald. Verder is niet gebleken dat de onkostenvergoeding wordt betaald ter bestrijding van door [werknemer] gemaakte onkosten, nu TLMG haar standpunt ter zake niet nader heeft onderbouwd. Deze vergoeding kan dan ook, zoals [werknemer] heeft gesteld, gezien worden als een loonbestanddeel dat ook bij ziekte betaald dient te worden. Ook deze vordering zal aan [werknemer] worden toegewezen. De wettelijke verhoging en de wettelijke rente zullen over deze bedragen eveneens worden toegewezen. De kantonrechter ziet geen aanleiding de wettelijke verhoging te matigen, nu de te late betaling valt toe te rekenen aan TLMG op de voet van art. 6:75 BW en geen overmacht is gesteld of gebleken. De wettelijke verhoging is ook verschuldigd over de onkostenvergoeding, nu dit naar het oordeel van de kantonrechter een loonbestanddeel is. Nu aannemelijk is dat [werknemer] kosten heeft moeten maken om zijn vordering buiten rechte te verhalen en de ter zake gevorderde kosten redelijk zijn, zal de kantonrechter ook deze kosten toewijzen.
6.2. Nu, zoals hiervoor is overwogen, de kantonrechter van oordeel is dat TLMG gehouden was het loon aan [werknemer] te betalen in de periode van 13 maart 2006 tot 2 oktober 2006 en de opzegging door [werknemer] rechtsgeldig en regelmatig is gedaan, zullen de reconventionele vorderingen van TLMG worden afgewezen.
in conventie en in reconventie
6.3. TLMG wordt zowel in conventie als in reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten, zowel in conventie als in reconventie, dragen.
In de zaak tussen VCMG en [werknemer]
6.4. Zoals hiervoor is overwogen, is de kantonrechter van oordeel dat de arbeidsovereenkomst tussen [werknemer] en VCMG niet reeds per 1 juli 1999 is geëindigd. De gevorderde verklaring voor recht zal dan ook niet worden gegeven. Het loon is aan [werknemer] niet onverschuldigd betaald, zoals de kantonrechter eveneens hiervoor heeft overwogen. Nu de kantonrechter van oordeel is dat het loon aan [werknemer] van 13 maart 2006 tot 2 oktober 2006 diende te worden voldaan, geldt dat – gezien de verwevenheid van beide werkgevers en de beide arbeidsrelaties - ook in de relatie tussen [werknemer] en VCMG. De primaire vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.
6.5. VCMG heeft ter zitting de subsidiaire vordering ingetrokken, nu tussen partijen vast staat dat de overeenkomst met ingang van 2 oktober 2006 is geëindigd. De gefixeerde schadeloosstelling zal niet aan VCMG worden toegewezen, nu de opzegging door [werknemer] rechtsgeldig en regelmatig heeft plaatsgevonden.
6.6. De vorderingen met betrekking tot de bedrijfseigendommen, uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking, wanprestatie dan wel onrechtmatige daad, zijn door [werknemer] bestreden. [werknemer] stelt onbetwist het magnetisch daknaambord te hebben teruggegeven. De vordering ter zake vervanging van een magnetisch daknaambord komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking. Met betrekking tot de overige door VCMG gevorderde bedragen heeft [werknemer] ter zitting aangevoerd dat hij niet in gebreke is gesteld. VCMG heeft hem bij brief van 2 oktober 2006 slechts verzocht de bedrijfseigendommen in te leveren als hij zijn eigen spullen zou komen halen en hem geen redelijke termijn gesteld waarbinnen hij dit diende te doen. Voorts heeft VCMG [werknemer] niet aangekondigd hem aansprakelijk te stellen voor de vertraging of vervanging. De brief van VCMG van 2 oktober 2006 kan naar het oordeel van de kantonrechter, gelet hierop en gelet op het bepaalde in art. 6:82 BW, niet als ingebrekestelling gelden. Van ongerechtvaardigde verrijking of onrechtmatig handelen is geen sprake, nu een en ander de nakoming van het bepaalde in de arbeidsovereenkomst betreft. De vordering met betrekking tot de bedrijfseigendommen zal dan ook worden afgewezen.
6.7. VCMG wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen.
In de zaak tussen [werknemer] en TLMG
7.1. veroordeelt TLMG tot betaling aan [werknemer] van een bedrag van € 538,14 bruto aan vakantiebijslag, € 1.391,74 bruto aan vakantiedagen, 1.000,58 netto aan onkostenvergoeding, te vermeerderen met € 1.465,23 bruto aan wettelijke verhoging en de wettelijke rente vanaf de respectieve vervaldata tot de dag der algehele voldoening;
7.2. veroordeelt TLMG tot betaling aan [werknemer] van een bedrag van € 700,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
7.3. wijst het meer of anders gevorderde af;
7.4. wijst de vorderingen af;
In conventie en in reconventie:
7.5. veroordeelt TLMG in de kosten aan de zijde van [werknemer] tot op heden begroot op € 199,00 aan vast recht, € 84,31 aan dagvaardingskosten en € 750,00 aan salaris gemachtigde;
in de zaak tussen VCMG en [werknemer]
7.5. wijst de vorderingen af;
7.6. veroordeelt VCMG in de kosten, aan de zijde van [werknemer] tot op heden begroot op € 800,00 aan salaris gemachtigde;
7.7. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. S.H. Bokx-Boom en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2009.