Parketnummer : 05/900184-08 en 05/601960-07 (TUL)
Data zittingen : 30 juni 2008, 15 september 2008, 24 november 2008 en 16 februari 2009
Datum uitspraak : 2 maart 2009
de officier van justitie in het arrondissement [woonplaats]
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] 1971 te [woonplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
thans gedetineerd in : HvB Ooyerhoekseweg - Zutphen,
adres : Verlengde Ooyerhoekseweg 21,
plaats : 7207 BJ Zutphen.
Raadsman : mr. S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 15 augustus 2007 tot en met 16 augustus 2007 te Renkum, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een familiegraf(tombe) (gelegen aan de Hartenseweg) heeft weggenomen een gouden (hals)ketting en/of een horloge (merk Geneve), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de erfgena(a)m(en) van [overledene], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming (verschuiven van een betonnen afdekplaat en/of (vervolgens) het binnengaan/klimmen van het graf);
(incident 1 pagina 251-425)
2.
hij op of omstreeks 15 augustus-16 augustus 2008 te Renkum opzettelijk een graf (met registratienummer [nummer]), aan de Hartenseweg, heeft geschonden, althans enig op een begraafplaats, aan de Hartenseweg, opgericht gedenkteken opzettelijk en wederrechtelijk heeft vernield en/of beschadigd;
(Incident 2 pagina 426-463)
3.
hij op of omstreeks 29 januari 2008 te Renkum tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (gelegen aan de [adres]) heeft weggenomen een aantal TV's en/of een aantal computers en/of een aantal laptops en/of een aantal spelcomputers en/of een beamer en/of een geldbedrag (van ongeveer 2700 euro) en/of een fotocamera en/of een een aantal telefoons en/of sieraden en/of een Ipod, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming (forceren van een (klap)raam);
(incident 3 pagina 464-548)
4.
hij op of omstreeks 01 maart 2008 te Arnhem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]) heeft geslagen en/of gestompt, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
(Incident 4 pagina 549-563)
5.
hij op of omstreeks 20 juli 2007 te Arnhem, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 3] van het leven te beroven, opzettelijk die [slachtoffer 3] met een barkruk op en/of tegen het hoofd heeft/hebben geslagen en/of die [slachtoffer 3] met een knuppel op en/of tegen het hoofd heeft/hebben geslagen en of die [slachtoffer 3] met een mes, althans een scherp voorwerp in de borststreek heeft/hebben gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Incident 5 pagina 564-613)
althans, indien het vorenstaande onder 5 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 20 juli 2007 te Arnhem tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer 3], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een gebroken neus en/of een steekwond in de borst), heeft toegebracht, door deze opzettelijk met een barkruk en/of knuppel op en/of tegen het hoofd te slaan en/of met een mes in de borststreek te steken;
hij op of omstreeks 20 juli 2007 te Arnhem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 3]) (met een barkruk) heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer 3] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
6.
hij op of omstreeks 14 maart 2008 te Arnhem, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 4]) op en/of tegen het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of aan de haren heeft getrokken in de auto en/of in een woning, waardoor voornoemde [slachtoffer 4] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
(incident 6 pagina 614-623)
7.
hij in of omstreeks nacht van 28 op 29 november 2007 te Renkum opzettelijk brand heeft gesticht in en/of op een auto (Ford Mondeo), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk op en/of over voornoemde auto olie, althans een brandbare stof, heeft gegooid en/of gesprenkeld en vervolgens die olie, althans een brandbare stof, heeft aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die auto en/of voor de in die auto aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
(incident 7 pagina 624-643)
8.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van medio 2006 tot en met 17 maart 2008 te Arnhem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft vervoerd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan [betrokkene 1] (o.a. pag 943 e.v.) en/of [betrokkene 2] (o.a. pag. 971 e.v.) en/of [betrokkene 3] (o.a. pag. 973 e.v.) en/of [betrokkene 4] (o.a. pag. 975 e.v.) en/of [betrokkene 5] (o.a. pag. 977 e.v.) en/of [betrokkene 6] (o.a. pag.986 e.v.) en/of [betrokkene 7] (o.a. pag.981 e.v.) en/of [betrokkene 8] (o.a. pag. 963 e.v.) en/of [betrokkene 9] (o.a. pag 992 e.v.) en/of [betrokkene 10] (o.a. pag. 997 e.v.) en/of [betrokkene 11] en/of anderen (o.a. pag.954 e.v.), in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(Incident 8 pag 644-999)
1a. De vordering na voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich een vordering na voorwaardelijke veroordeling (parketnummer 05/601960-07).
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 16 februari 2009 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem.
Als benadeelde partijen hebben zich schriftelijk in het geding gevoegd en zijn ter terechtzitting verschenen:
• [slachtoffer 5] (feit 1)
• [slachtoffer 3] (feit 5)
• Europcar Autoverhuur BV (feit 7)
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd:
• [slachtoffer 1] (feit 3)
Strafeis
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 5 primair en subsidiair tenlastelegde.
De officier van justitie heeft voorts geëist dat verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4, 5 meer subsidiair, 6, 7 en 8 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren jaren met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Vordering tenuitvoerlegging
Ten aanzien van de vordering na voorwaardelijke veroordeling heeft de officier van justitie gevorderd de tenuitvoerlegging van 3 (drie) weken gevangenisstraf die door de politierechter Arnhem op 17 oktober 2007 voorwaardelijk is opgelegd.
Benadeelde partijen
De officier van justitie heeft verzocht dat de vorderingen van de navolgende benadeelde partijen worden toegewezen te weten:
• [slachtoffer 5] tot een bedrag van € 2.900,00;
• [slachtoffer 1] tot een bedrag van € 5.600,00;
• [slachtoffer 3] tot een bedrag van € 1.430,00 en
• Europcar Autoverhuur BV tot een bedrag van € 19.060,94.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat er een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot deze bedragen.
Voor het overige heeft de officier van justitie verzocht dat verdachte ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde [slachtoffer 5] en [slachtoffer 1], niet meer tot vergoeding gehouden is indien en voor zover het gevorderde door zijn mededader(s) is of wordt voldaan
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
2a. Ontvankelijkheid van de officier van justitie
2a.1 Ten aanzien van de feiten 1 en 2
2a.1.1 Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren, omdat sprake is van willekeur in de vervolging van verdachte. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er voldoende bewijs voorhanden is dat [slachtoffer 4] als uitlokker dan wel als medepleger kan worden aangemerkt omdat zij verdachte meerdere malen heeft gewezen op de mogelijke aanwezigheid van een grote buit in het graf. Bovendien heeft zij de exacte plaats van het graf aangegeven en zijn verdachte en zijn medeverdachten vanuit haar woning naar het graf vertrokken en aldaar met het gestolene teruggekeerd waarbij [slachtoffer 4] volledig van de plannen van de anderen op de hoogte was. Nu de officier van justitie haar niet heeft vervolgd zou verdachte ook niet moeten worden vervolgd, aldus de raadsman.
2a.1.2 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat hij ontvankelijk is in zijn vervolging. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat [slachtoffer 4] meer dan slechts een beperkte rol had. [slachtoffer 4] ontkent het graf te hebben aangewezen. De twee medeverdachten zijn voorts wel vervolgd en reeds veroordeeld . Er is derhalve geen sprake van een dusdanige willekeur in de vervolging dat deze tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie kan leiden.
2a.1.3 Beoordeling en conclusie
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en acht de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte. Zij overweegt daartoe het navolgende:
Aan het Openbaar Ministerie komt het vervolgingsmonopolie toe. Het heeft op basis van het bepaalde in artikel 167 Wetboek van Strafvordering, het zogenaamde opportuniteitsbeginsel, de vrijheid om de haalbaarheid van de zaak te beoordelen en aan de hand daarvan en na weging van het algemeen belang te beslissen welke strafzaken zich lenen voor vervolging. Daarbij is het Openbaar Ministerie wel gebonden aan de beginselen van een goede procesorde, waaronder het door de verdediging genoemde verbod op willekeur en het gelijkheidsbeginsel.
Verdachte heeft erkend dat [slachtoffer 4] anders dan hijzelf en de twee eerder veroordeelde medeverdachten niet feitelijk aanwezig is geweest bij het schenden van en de diefstal uit het graf en dat zij niet heeft meegedeeld in de buit. De stelling zijdens verdachte dat [slachtoffer 4] op andere punten een belangrijke rol heeft gespeeld bij de voornoemde feiten heeft [slachtoffer 4] bij de politie weersproken, kan niet zonder meer op basis van het dossier als vaststaand feit worden aangenomen en kan overigens in de thans voorliggende strafzaak, waarbij [slachtoffer 4] geen partij is, niet beoordeeld worden. Reeds gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat de situatie van [slachtoffer 4] zozeer overeenstemt met die van verdachte dat onbegrijpelijk is dat de officier van justitie in zijn vervolgingsbeslissingen een onderscheid heeft gemaakt tussen beiden. Het enkele niet vervolgen van eerstgenoemde betekent dan ook niet dat het wel vervolgen van verdachte een inbreuk oplevert van het verbod op willekeur en het gelijkheidsbeginsel.
Het niet-ontvankelijkheidsverweer wordt daarom verworpen.
2a.2 Ten aanzien van feit 4.
2a.2.1 Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren, nu er sprake is geweest van een doelbewuste schending van het recht op een eerlijk proces, dan wel grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte bij zijn recht op een eerlijk proces. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er ontlastend bewijsmateriaal uit het dossier gelaten is, namelijk enkele processen-verbaal van getuigenverhoor en een proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten die verdachte na diens aanvankelijke aanhouding en raadpleging van getuigen direct weer in vrijheid hebben gesteld. Nu het tot de kerntaak van de opsporingsambtenaren behoort om - indien aanwezig - ook ontlastend materiaal aan het dossier toe te voegen en dat in het onderhavige geval is nagelaten, dient de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard, aldus de raadsman.
2a.2.2 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat er geen sprake is van het bewust achterhouden van stukken. Toen de raadsman bij gelegenheid van een eerdere pro-forma zitting om stukken vroeg welke abusievelijk niet in het dossier aanwezig waren, zijn deze meteen gevoegd, aldus de officier van justitie.
2a.2.3 Beoordeling en conclusie
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en acht de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte. Zij overweegt daartoe het navolgende:
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een doelbewuste schending van het recht op een eerlijk proces noch dat de belangen van verdachte bij dat recht op grove wijze zijn veronachtzaamd. Niet is gebleken dat sprake is van onherstelbare verzuimen. Daar waar de verdediging om aanvullend materiaal heeft gevraagd heeft de officier van justitie adequaat aan dat verzoek voldaan. Bovendien is op verzoek van de verdediging de getuige [getuige 1] aanvullend gehoord bij de rechter-commissaris. Daarom is niet aannemelijk geworden dat sprake is van bewust achterhouden van ontlastend materiaal voor verdachte.
2a.3 Ten aanzien van feit 8.
2a.3.1 Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de officier van justitie partieel niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van het onder 8 tenlastegelegde in het bijzonder de toevoeging “en/of anderen” daar er sprake is van een schending van het ne bis in idem beginsel.
De raadsman heeft aangevoerd dat het kan niet anders zijn dan dat de officier van justitie daarbij het oog heeft op zaken in het strafdossier waarvoor verdachte reeds is veroordeeld. Het gaat om het gedeelte in het dossier dat betrekking heeft op de zaken met parketnummer 05-516942-07, 05-601960-07 en 05-516573-07. Dat kan niet anders betekenen dan dat de officier van justitie niet ontvankelijk dient te worden verklaard ten aanzien van de toevoeging “en/of anderen”.
2a.3.2 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat moet worden gewaakt voor een schending van het ne bis in idem beginsel.
2a.3.3 Beoordeling en conclusie
De rechtbank is van oordeel dat het verweer doel treft. Immers de officier van justitie heeft blijkens het verhandelde ter terechtzitting voor zijn toevoeging “en/of anderen” nadrukkelijk aansluiting gezocht bij en bewijs ontleend aan de zich in het procesdossier bevindende “Kopie dossiers” met de nummers 07-006522, 07-00621 en 07-08-000096. De zich in deze “Kopie dossiers” bevindende zaken zijn reeds eerder bij vonnis afgedaan, respectievelijk op 17 oktober 2007 door de politierechter Arnhem onder de parketnummers (na voeging ter terechtzitting) 05-516942-07 en 05-601960-07 en op 23 januari 2008 door eveneens de politierechter Arnhem onder parketnummer 05-516573-07. Uit de documentatie blijkt dat de aan verdachte tenlastegelegde feiten zijn bewezen en dat hij veroordeeld is. De desbetreffende bewezen verklaarde feiten betreffen respectievelijk:
a. “Aanwezig hebben van stof lijst I art. 2 ahf/onder C Opiumwet “ en betrof Heroïne/Cocaïne , gepleegd 2 september 2007 te Renkum (parketnr. 05-516942-07);
b. “Handel/vervoer stof lijst I in vereniging art. 2 ahf/onder B Opiumwet” en betrof Heroïne/Cocaïne gepleegd op 27 september 2007 te Arnhem (parketnr. 05-601960-7);
c. “Aanwezig hebben van stof lijst I in vereniging art. 2 ahf/onder C Opiumwet en betrof Heroïne/Cocaïne op 27 juni 2007 te Arnhem (parketnr. 05-516573-07).
Nu deze bewezen verklaarde feiten qua verweten gedraging en het tijdstip waarop bedoelde gedragingen zijn begaan, alsook dat het om een lijst 1-middel (cocaïne) gaat, samenvallen met hetgeen verdachte thans in de onderhavige procedure is tenlastegelegd, mag verdachte niet voor een tweede maal voor deze feiten worden vervolgd, conform het bepaalde in artikel 68 Wetboek van Strafrecht. De officier zal dan ook ter zake van het onder 8 tenlastegelegde “en/of anderen” niet ontvankelijk worden verklaard.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
3.1 Ten aanzien van feit 1
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
• Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 5], dossierpagina 252-253.
• Proces-verbaal van verhoor van [verdachte], dossierpagina 361, 364, 365 en 366.
3.2 Ten aanzien van feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
• Proces-verbaal aangifte door [slachtoffer 6], dossierpagina 427.
• Proces-verbaal van verhoor van [verdachte], dossierpagina 365-366.
3.3 Ten aanzien van feit 3
Op grond van de bewijsmiddelen worden de navolgende feiten, die verder ook niet ter discussie staan, vastgesteld.
Op 29 januari 2008 te Renkum is uit een woning aan de [adres] het navolgende weggenomen :
• een aantal tv’s;
• een aantal computers;
• een aantal laptops;
• een aantal spelcomputers;
• een beamer;
• een geldbedrag;
• een fotocamera;
• een aantal telefoons;
• sieraden en
• een i-pod.
Deze goederen en het geldbedrag behoren toe aan [slachtoffer 1]. [medeverdachte 1] heeft een klapraam geforceerd en is samen met [medeverdachte 2] in de woning geweest en heeft voornoemde goederen en een geldbedrag weggenomen.
3.3.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat verdachte aan hem had gevraagd of hij meeging. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn naar binnengegaan en verdachte stond buiten op de uitkijk. Dat wordt ook door verschillende getuigen verklaard, die een man in een wit (jogging)pak buiten zien staan met een kind. Getuige [slachtoffer 4] heeft verklaard dat verdachte die dag witte kleding droeg. Bovendien heeft verdachte € 355,00 overgehouden aan de inbraak blijkens de verklaring van [medeverdachte 2].
3.3.2 Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte slechts als medeplichtige kan worden gezien en derhalve van het hem tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. De verklaringen van [medeverdachte 1] bij de politie zijn niet betrouwbaar. De verklaring van [medeverdachte 2] wel, maar uit zijn verklaring kan slechts worden afgeleid dat verdachte tips heeft gegeven en vanuit zijn eigen huis min of meer op de uitkijk heeft gestaan. Dit alles kan echter niet tot meer leiden dan medeplichtigheid en dat is niet tenlastegelegd.
Verdachte heeft bovendien bij de politie verklaard dat hij heeft gezien dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een geldbedrag van ongeveer € 300,00 hadden buitgemaakt en niet de tenlastegelegde € 2.700,00. Voor de diefstal van laatstgenoemd bedrag is onvoldoende bewijs.
3.3.3 Beoordeling en conclusie
De rechtbank verwerpt de verweren van de raadsman en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen voornoemde zaken uit die woning heeft weggenomen.
Uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] blijkt dat hij en verdachte ieder € 355,00 overhielden aan de buit en [medeverdachte 1] € 360,00. Naar het oordeel van de rechtbank wordt de verklaring van [medeverdachte 2] ondersteund door de verklaring van [medeverdachte 1], daar laatstgenoemde onafhankelijk en eerder dan [medeverdachte 2] heeft verklaard dat zij per persoon € 360,00 kregen van de buit. Nu de medeverdachten dit onafhankelijk van elkaar hebben verklaard, heeft de rechtbank geen redenen om te twijfelen aan dit deel van de verklaring van [medeverdachte 1] en zal dat deel van zijn verklaring derhalve bezigen tot bewijs.
Voorts blijkt het volgende uit de verklaring van [medeverdachte 2] :
• Verdachte vertelde dat hij iets wist waar geld te halen viel en dat het in Renkum was en vroeg [medeverdachte 2] om mee te gaan ;
• Verdachte stond toen [medeverdachte 2] samen met [medeverdachte 1] de woning betraden buiten om de boel in de gaten te houden ;
• Verdachte ontving in totaal € 355,00 van de verkochte buit.
Uit de aangifte blijkt dat er een enveloppe met daarin € 2.700,00 en daarnaast nog een geldbedrag van € 300,00 is weggenomen. Hoewel verdachte heeft verklaard dat hij alleen een bedrag van € 300,00 heeft gezien, heeft de rechtbank geen redenen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de aangifte waarin wordt verklaard dat er daarnaast een enveloppe met € 2.700,00 weggenomen is.
Verdachte heeft, gezien het bovenstaande, het plan opgevat om de diefstal te plegen, dit plan met [medeverdachte 2] gedeeld, op wacht gestaan toen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] het raam forceerden en het huis binnen zijn gegaan en uiteindelijk in de buit gedeeld. De rechtbank is van oordeel dat gegeven die feiten en omstandigheden sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking en dat verdachte niet slechts als medeplichtige kan worden aangemerkt. Zij acht bewezen hij de diefstal tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd.
Voorts blijkt uit het dossier dat enkel [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak, te weten het forceren van een klapraam. De rechtbank spreekt verdachte van dat deel van de tenlastelegging vrij, nu tenlastelegging aldus is opgesteld dat juist hij voornoemde braak zou hebben gepleegd en niet (een van) zijn mededaders.
3.4 Ten aanzien van feit 4
3.4.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] in het gezicht heeft geslagen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat aangeefster en getuige [getuige 2] hebben verklaard dat zij hebben gezien dat hij dit heeft gedaan. Voorts heeft [slachtoffer 4] verklaard dat zij het hoofd van aangeefster met een ruk naar achter zag gaan terwijl verdachte vlak bij haar stond.
3.4.2 Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verschillende getuigen hebben verklaard dat verdachte niet heeft geslagen en dat derhalve niet overtuigend bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer 2] heeft mishandeld.
3.4.3 Beoordeling en conclusie
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer 2] in het gezicht heeft geslagen. Hoewel aangeefster en haar zus hebben verklaard dat verdachte heeft geslagen, zijn er tevens getuigen die hebben verklaard dat verdachte niet heeft geslagen, maar slechts heeft geduwd. De recht¬bank acht de visie van de officier van justitie dat die getuigen het incident wellicht vanuit hun positie niet goed gezien hebben, niet aannemelijk.
De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het hem onder 4 tenlastegelegde, daar de overtuiging ontbreekt dat verdachte [slachtoffer 2] daadwerkelijk heeft geslagen.
3.5 Ten aanzien van feit 5
3.5.1 Vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van verdachte van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het onder 5 primair en subsidiair heeft begaan en zal hem daarvan vrijspreken.
3.5.2 Vaststaande feiten ten aanzien van het meer subsidiaire
Op grond van de bewijsmiddelen worden de navolgende feiten, die verder ook niet ter discussie staan, vastgesteld.
Op 20 juli 2007 te Arnhem werd [slachtoffer 3] in café Molenhoek te Arnhem geslagen met een barkruk waardoor hij pijn ondervond.
3.5.3 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 3] met een barkruk heeft geslagen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verschillende getuigen verklaren dat verdachte met een barkruk heeft geslagen en tevens dat verdachte niet consistent heeft verklaard over het in de handen hebben van een barkruk.
3.5.4 Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit nu niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer 3] met een barkruk heeft geslagen, daar uit de verklaringen niet blijkt dat verdachte hem met de barkruk raakte en geen letsel is vastgesteld dat daarop kan wijzen.
3.5.5 Beoordeling en conclusie
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 3] met een barkruk heeft geslagen.
Verdacht had een barkruk in de handen terwijl die [slachtoffer 3] vóór hem stond. Voorts zag getuige [getuige 3] verdachte een slaande beweging met een barkruk maken in de richting van [slachtoffer 3], maar hij zag niet dat [slachtoffer 3] werd geraakt. [slachtoffer 3] zag, vlak nadat hij voelde dat hij met iets geslagen werd, verdachte met een barkruk in de handen staan, in de richting van uit waar hij geslagen werd. [getuige 4] heeft gezien dat verdachte [slachtoffer 3] met een stoel of kruk heeft geslagen .
Dat [getuige 3] slechts de slaande beweging heeft gezien, maar niet dat aangever geraakt is en dat aangever blijkens zijn eerste verklaring verdachte weliswaar direct na de klap met een kruk heeft zien staan maar niet heeft gezien door wie hij daadwerkelijk is geraakt, is te verklaren uit het feit dat het een onoverzichtelijke vechtpartij was en dat de klap voor aangever onverwacht kwam. Dit staat er dus niet aan in de weg dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het hem meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierna nader omschreven.
3.6 Ten aanzien van feit 6.
Op grond van de bewijsmiddelen worden de navolgende feiten, die verder ook niet ter discussie staan, vastgesteld.
Op 14 maart 2008 te Arnhem hebben verdachte en [slachtoffer 4] als passagier in een auto gezeten. Verdachte zat naast de bestuurder, [medeverdachte 1] en [slachtoffer 4] zat op de achterbank.
3.6.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster in de auto en in een woning aan de haren heeft getrokken en heeft geslagen.
3.6.2 Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit, nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is om het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
3.6.3 Beoordeling en conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [medeverdachte 1] afgelegd bij de politie gebruikt kan worden voor het bewijs. Hoewel hij anders heeft verklaard bij de rechter-commissaris, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan zijn verklaring bij de politie. Immers, deze verklaring is kort na het voorval afgelegd en de rechtbank ziet geen aanleiding om te veronderstellen dat de politie de verklaring verkeerd op schrift heeft gesteld, te meer niet nu [medeverdachte 1] zijn verklaring heeft ondertekend. Bovendien heeft [medeverdachte 1] pas enkele maanden later bij de rechter-commissaris verklaard en niet uitgesloten kan worden dat hij contact heeft gehad met verdachte om zijn verklaring bij te stellen.
[medeverdachte 1] heeft in de achteruitkijkspiegel van zijn auto gezien dat verdachte [slachtoffer 4] in de auto aan de haren trok en hoorde dat zij geslagen werd. [slachtoffer 4] zag en voelde dat verdachte haar sloeg en vervolgens aan de haren trok. Zij voelde dat dit pijn deed.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 4] in de auto geslagen heeft en haar aan de haren heeft getrokken en dat zij daar pijn van heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 4] ook nog in “een woning” heeft geslagen of aan de haren heeft getrokken. De enkele verklaring van aangeefster zelf dat dit gebeurd in de woning van verdachte is daartoe onvoldoende. De volgens haar daarbij aanwezige getuigen [getuige 5] en [betrokkene 8] hebben beiden tegenoverstaan van de rechter-commissaris ontkend dat zij hebben gezien dat aangeefster werd geslagen. De afgelegde verkla¬ring van [getuige 5] dat hij wel heeft gezien dat verdachte aangeefster even aan de haren heeft getrokken in een poging haar rustig te krijgen ondersteunt de verklaring van aangeefster evenmin, nu aangeefster zelf niet verklaard heeft dat zij na de komst van [getuige 5] en [betrokkene 8] nog binnen in de woning aan haar haren is getrokken.
3.7 Ten aanzien van feit 7
Op grond van de bewijsmiddelen worden de navolgende feiten, die verder ook niet ter discussie staan, vastgesteld.
In de nacht van 28 op 29 november 2007 te Renkum is er in of op een auto brand gesticht (Ford Mondeo), terwijl daarvan gemeen gevaar voor die auto en de in de auto aanwezige goederen bestond.
3.7.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte door middel van olie of een brandbare stof de auto in brand heeft gestoken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] beiden hebben verklaard dat zij hebben gezien dat verdachte een flesje olie over die auto heeft gegooid en dat vervolgens heeft aangestoken.
3.7.1 Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat verdachte vrij moet worden gesproken van het tenlastegelegde feit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de getuigenverklaringen van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] feitelijk worden weersproken door het in het dossier aanwezige technische onderzoek en voorts dat de getuigenverklaringen onderling niet consistent zijn.
3.7.2 Beoordeling en conclusie
3.7.2.1 Beoordeling
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. Zij overweegt daartoe dat het technisch onderzoek de door de getuigen weergegeven handelwijze van verdachte niet uitsluit en dat de door de raadsman gestelde tegenstrijdigheden in de getuigenverklaringen niet van dien aard zijn dat zij niet voor het bewijs zouden kunnen worden gebruikt.
In voornoemd technisch onderzoek wordt gesteld dat er op de plaatsen van de inbrandingen geen aanwijzingen gevonden zijn voor een brandversnellend middel. Dat komt overeen met de getuigenverklaringen , immers zij hebben waargenomen dat verdachte olie over de (motorkap van de) auto heeft gegooid en niet in de auto. De aangetroffen inbrandingen zijn aan de binnen¬zijde van de auto aangetroffen. Uit het sporenonderzoek blijkt niet dat er nader onderzoek is gedaan aangaande de mogelijkheid dat het vuur zich van buiten - via de motorkap - naar binnen een weg heeft gebaand. De rechtbank is van oordeel dat dit gemis niet met zich brengt dat die (met de verklaring van getuigen overeenstemmende) mogelijkheid uitgesloten of onaannemelijk is noch dat dit af doet aan de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de desbetreffende getuigenverklaringen.
Dat de getuigen niet consistent verklaren over de kleur van het flesje olie en hoe verdachte zich bij de auto verwijderde, is geen reden om te twijfelen aan de juistheid van hun verklaringen. Immers, zij leggen hun verklaring enkele maanden na het incident af . Dat de verklaringen niet tot in die details overeenstemmen is voor de rechtbank geen reden om aan de juistheid van die verklaringen te twijfelen en zij zal deze verklaringen derhalve tot bewijs bezigen.
De rechtbank ziet onvoldoende steun voor de stelling van verdachte dat voornoemde getuigen samenspannen en dat beiden een valse verklaring afleggen om verdachte ten onrechte zwart te maken. De verklaring van [getuige 6] tegenoverstaan van de rechter-commissaris dat [slachtoffer 4] haar zou hebben gevraagd een valse aangifte te doen jegens verdachte wegens verkrachting en mishandeling is daartoe onvoldoende. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de betrouwbaarheid van die verklaring wordt beperkt doordat [getuige 6] verklaart een lage dunk van [slachtoffer 4] te hebben. Zij verklaart dat zij denkt dat [slachtoffer 4] niet goed bij haar hoofd is, dat zij niet de enige is die daar zo over denkt, dat [slachtoffer 4] alleen maar negatief was over verdachte, dat [slachtoffer 4] de dag voor het verhoor was bevallen en dat haar schoonmoeder heeft gezien dat het een donker kind was. Die laatste twee opmerkingen zijn evident onjuist nu de rechter-commissaris blijkens dat verhoor [slachtoffer 4] diezelfde dag nog in zwangere toestand heeft verhoord , hetgeen ook afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de rest van haar uitlatingen over [slachtoffer 4].
3.7.2.2 Conclusie
[slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] hebben verdachte een flesje olie zien pakken en hem horen zeggen dat hij de auto van aangever in brand zou steken. [slachtoffer 4] heeft verdachte vervolgens olie over de auto zien gooien en hem de olie zien aansteken, waarna de auto in brand geraakte.
De rechtbank acht derhalve tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 7 tenlastegelegde heeft begaan.
3.8 Ten aanzien van feit 8
8.1.1 Vaststaande feiten.
Op grond van de bewijsmiddelen worden de navolgende feiten, die verder ook niet ter discussie staan, vastgesteld.
Verdachte kan gemakkelijk aan cocaïne komen. Hij schaft het niet alleen voor zichzelf aan maar ook voor een vaste vriendenclub. Hij heeft op tijdstippen in de periode medio 2006 tot en met 17 maart 2008 op meerdere plaatsen in Nederland opzettelijk verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan [betrokkene 1], en [betrokkene 8] en [betrokkene 10] een hoeveelheid materiaal bevattende cocaïne.
8.1.2 Standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 8 tenlastegelegde. Hij voert ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde personen het navolgende aan:
a. [betrokkene 11] heeft verklaard dat verdachte in cocaïne dealde en altijd 50 wikkels in voorraad had. Daarbij wordt door [betrokkene 11] de periode mei-juni 2007 genoemd. Ook heeft [betrokkene 11] verklaard dat hij door verdachte voor zijn geleverde diensten werd betaald in cocaïne. [betrokkene 11] noemde de cocaïne van goede kwaliteit.
b. De verklaring van de getuige [slachtoffer 4]. Verdachte verkocht verdovende middelen aan haar familie. Iedereen die bij haar thuis was (in Renkum) kon gratis cocaïne krijgen van verdachte.
c. De verklaring van de getuige [betrokkene 2]. De getuige heeft verklaard bij verdachte drie maal in het afgelopen anderhalve jaar gekocht te hebben.
d. De verklaring van de getuige [betrokkene 3]. Zij heeft verklaard in de periode van december 2006 tot en met februari 2007 een relatie te hebben gehad met verdachte. In die periode heeft zij ongeveer 8 keer gratis cocaïne van verdachte gekregen.
e. De verklaring van de getuige [betrokkene 4]. De getuige kent verdachte al een jaar of 15 en heeft in 2006 een lijntje van verdachte gekregen.
f. De verklaring van de getuige [betrokkene 5]. Zij kocht haar drugs altijd in de woning van verdachte. Zij heeft het afgelopen jaar ongeveer 10 keer bij verdachte gekocht.
g. De verklaring van de getuige [betrokkene 6]. De getuige heeft verklaard 2 keer bij verdachte te hebben gekocht en één keer een gratis lijntje te hebben gekregen van verdachte. De eerste keer was in april 2007 en de tweede keer eind juli van dat jaar.
h. De verklaring van [betrokkene 7]. Hij heeft ooit een keer een pakje cocaïne van verdachte gekregen. Hij heeft dit niet gebruikt maar weggegooid.
i. De verklaring van de getuige [betrokkene 9]. De getuige heeft verklaard wel eens een snuif van verdachte te hebben gekregen.
8.1.3 Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke vrijspraak van het onder 8 tenlastegelegde. Hij heeft daartoe het navolgende aangevoerd:
[betrokkene 2]
Zij heeft zelf nooit bij verdachte gekocht, maar [betrokkene 12] zou dat gedaan hebben. Nu hij hieromtrent niet is gehoord, kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte cocaïne aan [betrokkene 2] heeft verstrekt.
[betrokkene 3]
Mevrouw [betrokkene 3] verklaart een aantal malen gratis cocaïne te hebben gekregen. Deze verklaring vindt geen steun in enig ander bewijsmiddel.
[betrokkene 4]
Niet kan worden bewezen dat hij cocaïne heeft gekregen van verdachte in de periode medio 2006 tot en met 17 maart 2008.
[betrokkene 5]
Het kan niet worden bewezen dat [betrokkene 5] cocaïne ontving van verdachte, er is immers geen steunbewijs dat het daadwerkelijk om cocaïne ging.
[betrokkene 6]
Er is geen wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig dat [betrokkene 6] daadwerkelijk cocaïne van verdachte heeft ontvangen. Bovendien verklaart hij niet dat het ontvangen materiaal de gebruikelijke effecten van cocaïne had.
[betrokkene 7]
Niet kan worden vastgesteld dat [betrokkene 7] cocaïne ontving van verdachte daar hij het pakje direct weggooide en niet heeft gebruikt.
[betrokkene 9]
Niet bewezen kan worden dat [betrokkene 9] de cocaïne van verdachte betrok, zij kocht het immers bij een ander dan verdachte. Niet duidelijk is waar zij haar verklaring op heeft gebaseerd dat de cocaïne waarvan zij in de woning van [voornaam] een snuifje had gehad daadwerkelijk van verdachte afkomstig was.
8.1.4 Beoordeling en conclusie voor het overige.
8.1.4.1 Vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte ten aanzien van de navolgende personen cocaïne verkocht, afgeleverd of verstrekt heeft en zal verdachte daarvan vrijspreken:
• [betrokkene 4]; niet is vast komen of één en ander in de tenlastegelegde periode plaatsvond;
• [betrokkene 6]; niet kan worden vastgesteld of hij daadwerkelijk cocaïne ontving van verdachte aangezien de werking volgens zijn verklaring nihil bleek;
• [betrokkene 7]; niet kan worden vastgesteld dat hij daadwerkelijk cocaïne heeft ontvangen van verdachte, daar het door verdachte afgegeven pakje niet is gebruikt maar weggegooid;
• [betrokkene 9]; Zij heeft verklaard éénmaal in een woning van een derde een snuifje cocaïne te hebben gehad waarvan volgens haar verklaring “duidelijk” was dat het afkomstig was van verdachte. Zij verklaart daarbij niets over het effect van dit snuifje en ook overigens is er geen bewijs dat het daadwerkelijk om cocaïne ging.
8.1.4.2 Beoordeling van het overige
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat getuigen in strijd met de waarheid belastende verklaringen over verdachte hebben afgelegd, daartoe al dan niet aangezet door politiefunctionarissen. De rechtbank heeft daartoe onvoldoende aanknopingspunten gevonden. In ieder geval acht de rechtbank hiertoe onvoldoende de door [betrokkene 8] afgelegde verklaring dat “[slachtoffer 4] berichtjes stuurde om [verdachte] zwart te maken”. Eveneens onvoldoende acht de rechtbank de verklaring van [betrokkene 1]: “De politie wilde van mij een verklaring loskrijgen die ik ze niet kon geven. Je zegt soms dingen die de politie graag wil horen. In mijn verklaring zijn echter geen dingen opgenomen die niet kloppen. Ik heb mijn verklaring voordat ik hem ondertekende doorgelezen.” Dat de getuige in hetzelfde verhoor aangeeft dat desondanks een belastende verklaring in het politieverhoor niet klopt en daaraan toevoegt dat dit dus de dingen zijn die de politie graag wilde horen leidt de rechtbank niet tot een andere zienswijze. De rechtbank houdt het ervoor dat de getuige wellicht op andere gronden tot laatstgenoemde uitspraak is gekomen. In dat verband wijst de rechtbank op de verklaring van [slachtoffer 4] ten overstaan van de rechter-commissaris dat - zij het voor een ander feit op de dagvaarding te weten feit 7 - [verdachte] haar gevraagd heeft of zij in die zaak een andere - hem ontlastende - verklaring wilde afleggen. Ook kent de rechtbank ten aanzien van dit aspect betekenis toe aan de verklaring van de getuige [getuige 6] bij de RC dat de verdachte haar gevraagd heeft om op haar verklaringen over het dealen terug te komen dan wel anders te verklaren en om zelfs onwaarheden te verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat het overige van het onder 8 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen is en overweegt daartoe het navolgende:
a. [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij wist dat verdachte dealde in harddrugs. Zij heeft in de periode van november 2006 tot 17 maart 2008 drie keer cocaïne bij hem gekocht en [betrokkene 12] haalde de cocaïne bij verdachte. Hij ging daarvoor naar de woning van verdachte. Ze werd vrolijk van het gebruik van de cocaïne.
b. [betrokkene 3] heeft verklaard dat zij in de periode december 2006 tot en met februari 2007 een relatie gehad met verdachte. Zij heeft in die periode een stuk of vier keer gratis cocaïne van verdachte gekregen in café Spoorzicht. Tevens heeft ze bij verdachte thuis vier of vijf keer cocaïne gebruikt. Ze bleef lang wakker door de cocaïne.
c. [betrokkene 5] heeft verklaard dat hij in april 2007 voor het eerst cocaïne bij verdachte kocht. Verdachte heeft [betrokkene 5] ongeveer 10 keer cocaïne verstrekt of verkocht. [betrokkene 5] ondervond de gebruikelijke effecten van het gebruik van die cocaïne. Van donderdag tot zondag kon je bij hem thuis terecht.
d. [betrokkene 11] heeft verklaard dat verdachte dealde in cocaïne en dat hij altijd ongeveer 50 seals in voorraad had. Hij verkocht vanuit zijn woning en vanuit cafe klein Royal en café Spoorzicht in Arnhem. [betrokkene 11] heeft verdachte in de periode vanaf mei 2007 tot 17 maart 2008 enkele malen naar café Royal en café Spoorzicht in Arnhem gebracht . Verdachte betaalde hem met cocaïne Omstreeks juni of juli 2007 verstrekte verdachte hem enkele pakjes met cocaïne. Verdachte verstrekte meestal goede kwaliteit cocaïne. [betrokkene 11] bleef naar eigen zeggen twee dagen wakker door het gebruik van de cocaïne.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat in onderhavige gevallen niet objectief kan worden vastgesteld dat verdachte daadwerkelijk cocaïne verstrekte. De rechtbank is van oordeel dat uit de onderlinge samenhang van de verschillende verklaringen blijkt dat de getuigen effecten ondervonden van het gebruik van het door verdachte verstrekte materiaal, zoals hiervoor beschreven.
Voorts is de rechtbank op basis van de onderlinge samenhang en de veelheid van de verklarin¬gen en processen-verbaal van bevindingen, waaronder ook de in voetnoot 31 tot en met 35 genoemde bewijsmiddelen die zien op de onder 8.1.1. aangehaalde vaststaande feiten, van oordeel dat de verschillende verklaringen elkaar ondersteunen. De rechtbank verwerpt daarmee het verweer van de verdediging dat onvoldoende steunbewijs in het dossier aanwezig zou zijn.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5 meer subsidiair, 6, 7 en 8 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij in de periode van 15 augustus 2007 tot en met 16 augustus 2007 te Renkum, tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een familiegraf(tombe) (gelegen aan de Hartenseweg) heeft weggenomen een gouden (hals)ketting en een horloge (merk Geneve), toebehorende aan de erfgena(a)m(en) van [overledene], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van inklimming (verschuiven van een betonnen afdekplaat en vervolgens het binnengaan/klimmen van het graf);
2.
hij op of omstreeks 15 augustus 2007 te Renkum opzettelijk een graf (met registratienummer [nummer]), aan de Hartenseweg, heeft geschonden;
3.
hij op 29 januari 2008 te Renkum tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning (gelegen aan de [adres]) heeft weggenomen een aantal TV's en een aantal computers en een aantal laptops en een aantal spelcomputers en een beamer en een geldbedrag van 2700 euro en een fotocamera en een aantal telefoons en sieraden en een Ipod, toebehorende aan [slachtoffer 1];
5 meer subsidiair.
hij op 20 juli 2007 te Arnhem, opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer 3] met een barkruk heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer 3] pijn heeft ondervonden;
6.
hij op 14 maart 2008 te Arnhem, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 4]) tegen het lichaam heeft geslagen en aan de haren heeft getrokken in de auto, waardoor voornoemde [slachtoffer 4] pijn heeft ondervonden;
7.
hij in de nacht van 28 op 29 november 2007 te Renkum opzettelijk brand heeft gesticht in of op een auto (Ford Mondeo), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk op of over voornoemde auto olie, althans een brandbare stof, gegooid en/of gesprenkeld en vervolgens die olie, althans een brandbare stof, heeft aangestoken ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die auto en voor de in die auto aanwezige goederen te duchten was;
8.
hij op tijdstippen in de periode van medio 2006 tot en met 17 maart 2008 in Nederland, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 5] en [betrokkene 8] en [betrokkene 10] en [betrokkene 11] een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
“diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming”
Ten aanzien van feit 2:
“het opzettelijk schenden van een graf”
Ten aanzien van feit 3:
“diefstal door twee of meer verenigde personen”
Ten aanzien van feit 5 meer subsidiair en feit 6, telkens:
“mishandeling”
Ten aanzien van feit 7:
“opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is”
Ten aanzien van feit 8:
“opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd”
4b. De strafbaarheid van de feiten
4b.1 Noodweer ten aanzien van feit 5 meer subsidiair.
4b.1.1 Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft aangevoerd dat hij een barkruk in zijn handen heeft gehad om zich te verdedigen tegen een aanval van [slachtoffer 3]. Hij verklaart dat [slachtoffer 3] na de eerste schermutseling het café werd uitgezet en vervolgens terugkwam met een barkruk in zijn handen en hem aanviel.
4b.1.2 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie betwist dat sprake was van een noodweersituatie.
4b.1.3 Beoordeling en conclusie
Verdachte is de enige die de gebeurtenissen op voornoemde manier voorstelt. Zijn verklaring wordt niet ondersteund door de overige in het dossier aanwezige verklaringen en wordt daarom als onvoldoende aannemelijk gepasseerd. Dit brengt met zich dat van een noodweersituatie geen sprake was en dat het noodweerverweer wordt verworpen.
De feiten zijn derhalve strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 28 januari 2009 en
• een voorlichtingsrapport van de Reclassering, betreffende verdachte, gedateerd 23 juni 2008.
6.1 Standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte een gevangenisstraf van zes jaar opgelegd krijgt. Hij heeft bij zijn strafeis het navolgende in aanmerking genomen:
• Het onder 1 en 2 tenlastegelegde is een weerzinwekkend misdrijf, dat juridische en ethische grenzen ver overschrijdt;
• Het leven van de slachtoffers wordt tot dit moment nog steeds door die feiten beheerst;
• Verdachte was de initiator van het onder 1 en 2 tenlastegelegde;
• Verdachte heeft gedurende twee jaar op grote schaal in harddrugs gedeald. Het is algemeen bekend dat de handel in harddrugs grote risico’s voor de volksgezondheid met zich meebrengt, bovendien is de maatschappelijke schade groot doordat gebruikers dagelijks strafbare feiten moeten plegen om in hun verslaving te kunnen voorzien;
• Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting, waarvan de aanleiding een wraakactie lijkt te zijn;
• Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een woninginbraak, waarbij men tot twee keer toe in de woning is geweest. Zulke feiten grijpen fors in op het veiligheidsgevoel van de bewoners;
• Verdachte heeft zich driemaal schuldig gemaakt aan mishandeling,
• Verdachte heeft een enorm strafblad van 44 pagina’s met veelal veroordelingen voor vermogensdelicten.
6.2 Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft geconcludeerd tot een gevangenisstraf voor de duur gelijk aan de tijd doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis. Hij heeft daartoe aangevoerd dat slechts feit 8 deels bewezen kan worden verklaard en voor het overige vrijspraak of niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie dient te volgen.
6.3 Beoordeling en conclusie
De rechtbank is, gelet op de bewezenverklaring, van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zeer ernstige feiten. De rechtbank zal daarom een onvoorwaardelijke gevangenis¬straf opleggen die fors hoger ligt dan de straf waartoe de raadsman geconcludeerd heeft.
De rechtbank zal evenwel niet de officier van justitie volgen in zijn eis aangezien de rechtbank niet alle door de officier tenlastegelegde feiten bewezen acht en niet van oordeel is dat vast staat dat verdachte bij het onder 1 en 2 tenlastegelegde een leidersrol had die zou moeten resulteren in een zwaardere straf dan die zijn mededaders opgelegd hebben gekregen, te weten 18 maanden gevangenisstraf. Voorts acht zij de op te leggen gevangenisstraf in overeenstemming met die welke doorgaans gebruikelijk is, afgezien van feit 1.
De rechtbank houdt bij de oplegging van de straf rekening met navolgende:
Het handelen van verdachte en diens medeverdachten zoals bewezen verklaard als feiten 1 en 2 heeft voor grote maatschappelijke beroering gezorgd. Er is sprake van een totaal gebrek aan respect jegens de overledene en diens nabestaanden. Doordat verdachte en zijn medeverdachten de afdekplaat van het geopende graf niet terug hebben geschoven werden de weduwe en haar dochter tijdens hun bezoek aan het graf geheel onverwacht geconfronteerd met het stoffelijk overschot dat ruim twee maanden geleden was begraven. Dit moet voor hen een afschuwelijke en ingrijpende gewaarwording zijn geweest. Bij ieder bezoek aan het graf zullen zij en overige familieleden aan deze traumatische gebeurtenis worden herinnerd.
Verdachte heeft zich gedurende een zeer ruime periode ingelaten met de handel in cocaïne. De handel in verdovende middelen is een zeer ernstig feit. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik en de handel in verdovende middelen niet zelden gepaard gaan met overlast voor de omgeving waarin het gebruik en de handel plaatsvinden. Door zijn handelen heeft verdachte de afhankelijkheid van zijn afnemers gevoed.
Verdachte heeft tezamen en in vereniging met anderen een woninginbraak gepleegd. Zulke feiten zorgen voor een gevoel van onveiligheid en voor vermogensschade bij de benadeelden.
Verdachte heeft opzettelijk een auto in brand gestoken met het doel de gebruiker van de auto te treffen. Hierdoor is de auto en een groot deel van de daarin aanwezige goederen verloren gegaan. Brandstichting is een ernstig delict waarbij hoge gevangenisstraffen passen, gezien de gevaarzetting voor personen en goederen Temeer nu verdachte welbewust heeft gehandeld om een ander aanzienlijk te duperen is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een ernstig feit.
Bovendien heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een tweetal mishandelingen. Zulke feiten zorgen voor gevoelens van onveiligheid bij omstanders in het algemeen en de slachtoffers in het bijzonder.
Verdachte is reeds vele malen eerder veroordeeld, met name ter zake van vermogensdelicten en laat zich kennelijk niets gelegen liggen aan de in die eerdere veroordelingen gelegen waarschuwingen.
De rechtbank zal bij de strafoplegging tevens rekening houden met hetgeen in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is bepaald.
Verdachte heeft een groot aantal ernstige strafbare feiten gepleegd van verschillende aard maar waaruit steeds een groot disrespect naar voren komt voor de goederen, lichamelijke integriteit of de gevoelens van anderen.
Gezien het voorstaande en de veelheid van feiten is de rechtbank van oordeel dat slechts een gevangenisstraf van meerdere jaren een passende strafrechtelijke reactie is.
6a. De gevorderde tenuitvoerlegging
6a.1 Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vordering na voorwaardelijke veroordeling (parketnummer 05/601960-07) heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging van 3 weken voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf gevorderd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte na die voorwaardelijke veroordeling wederom de Opiumwet heeft overtreden.
6a.2 Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet vast te stellen is dat de door hem bewezen geachte handel na de voorwaardelijke veroordeling heeft plaats gevonden.
6a.3 Beoordeling en conclusie
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en zal de vordering tenuitvoerlegging toewijzen. Blijkens de bewezenverklaarde periode heeft verdachte zich na de oplegging van de voorwaardelijke straf en ingang van de daaraan gekoppelde proeftijd schuldig gemaakt aan een overtreding van de Opiumwet.
6b. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
6b.1 [slachtoffer 5] (feit 1)
De benadeelde heeft een bedrag van € 2.900,00 gevorderd, onderverdeeld in:
• € 750,00 immateriële schade;
• € 2.150,00 materiële schade.
6b.1.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat de gehele vordering toegewezen kan worden nu deze eenvoudig van aard en voldoende onderbouwd is.
6b.1.2 Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, nu deze onvoldoende is onderbouwd met bewijsstukken en derhalve niet van eenvoudige aard is.
6b.1.3 Beoordeling en conclusie
De rechtbank is van oordeel dat het materiele gedeelte van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat behandeling van die vordering zich leent voor de behandeling in deze strafzaak. De rechtbank overweegt daartoe dat op basis van de vordering noch uit het bewezenverklaarde eenvoudig is vast te stellen hoe de nalatenschap van [overledene] geregeld is en dat [slachtoffer 5] de enige erfgename is aan wie het horloge en de ketting toebehoren, terwijl zij de enige is namens wie het voegingsformulier benadeelde partij is ingediend. Het valt niet uit te sluiten dat er meerdere erfgenamen zijn die gerechtigd zijn tot de desbetreffende goederen.
De rechtbank acht voldoende bewezen dat [slachtoffer 5] door hetgeen haar is aangedaan immateriële schade heeft geleden en dat zij uit dien hoofde terecht aanspraak maakt op vergoeding van die schade. De rechtbank kan in deze strafrechtelijke procedure niet exact vaststellen welk bedrag aan vergoeding voor de geleden immateriële schade juist is. Zij is echter van oordeel dat in ieder geval toekenning van een bedrag van € 500,00 (vijfhonderd euro) aan schadevergoeding op zijn plaats is. De vordering is voor zover zij strekt tot vergoeding van een hoger bedrag wegens immateriële schade en van andere schade niet van eenvoudige aard zodat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk is en de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Het bewezenverklaarde is gepleegd tezamen met anderen. Gelet hierop zal de verdachte niet tot vergoeding zijn gehouden indien en voor zover de toegewezen vordering door zijn mededaders is voldaan c.q. wordt voldaan.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht toepassen zoals gevorderd.
6b.2 [slachtoffer 1]. (feit 3)
De benadeelde heeft een bedrag van € 5.600,00 gevorderd.
6b.2.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat de gehele vordering toegewezen kan worden nu deze eenvoudig van aard en voldoende onderbouwd is.
6b.2.2 Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft tot vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde geconcludeerd.
6b.2.3 Beoordeling en conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de niet eenvoudig is vast te stellen wat de hoogte is van de schade die nog resteert na ontvangst door benadeelde van verzekeringsgelden. De benadeelde heeft te kennen gegeven dat hij zijn vordering ter terechtzitting nader zou onderbouwen, maar heeft dat niet gedaan. De vordering is niet van dien eenvoudige aard dat deze zich leent voor een behandeling in de strafzaak. De rechtbank verklaart de benadeelde derhalve niet-ontvankelijk in zijn vordering.
6b.3 [slachtoffer 3] (feit 5)
De benadeelde heeft een bedrag gevorderd van € 4.680,00, onderverdeeld in:
• € 330,00 materiële schade;
• € 4.250,00 immateriële schade.
6b.3.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat de geleden materiële schade volledig kan worden toegewezen en dat de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,00 kan worden toegewezen, nu deze voldoende onderbouwd en eenvoudig van aard is.
6b.3.2 Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte is van mening dat de vordering van de benadeelde partij niet kan worden toegewezen, nu hij vrijspraak van het onder 5 tenlastegelegde heeft bepleit.
6b.3.3 Beoordeling en conclusie
De rechtbank is van oordeel dat het causaal verband tussen de gevorderde materiële schade en het bewezenverklaarde ontbreekt althans niet eenvoudig is vast te stellen. Immers, niet is gebleken dat de benadeelde letsel heeft ondervonden van de klap met de barkruk. Tevens is er geen direct causaal verband gebleken tussen de klap met de barkruk en de schade aan de kleding van het slachtoffer.
Voorts is de benadeelde in het betreffende café en op 20 juli 2007 door verschillende mensen geslagen en/of gestoken is. Dat de gevorderde immateriële schade door het toedoen van verdachte veroorzaakt is, kan derhalve niet eenvoudig worden vastgesteld.
De rechtbank zal [slachtoffer 3] derhalve niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
6b.4 Europcar Autoverhuur BV (feit 7)
De benadeelde heeft een bedrag gevorderd van € 19.060,94.
6b.4.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat de gehele vordering toegewezen kan worden nu deze eenvoudig van aard en voldoende onderbouwd is.
6b.4.2 Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte is van mening dat de vordering van de benadeelde partij niet kan worden toegewezen, nu hij vrijspraak van het onder 7 tenlastegelegde heeft bepleit.
6b.4.3 Beoordeling en conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de vordering voldoende is onderbouwd en van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in de strafzaak. De rechtbank zal derhalve de vordering tot het gehele bedrag toewijzen.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht toepassen zoals gevorderd.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen:
• 10, 14g, 14h, 14i, 14j, 24c, 27, 36f, 57, 63, 91, 149, 157, 300, 310, 311 van het Wetboek van Strafrecht,
• 2, 10 en 13 van de Opiumwet.
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van de onder 4, 5 primair en 5 subsidiair tenlastegelegde feiten.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder tenlastegelegde 1, 2, 3, 5 meer subsidiair, 6, 7 en 8, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
Een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaar.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling
Gelast de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) weken voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de Politierechter te Arnhem, d.d. 17 oktober 2007, onder parketnummer 05-601960-07.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5]. (feit 1)
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde - met dien verstande dat indien en voorzover zijn medeverdachten betalen ook veroordeelde daardoor zal zijn gekweten - tegen kwijting aan [slachtoffer 5], wonende te [adres], [woonplaats] te betalen € 500,00 (vijfhonderd euro) te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 16 augustus 2007.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk.
Maatregel van schadevergoeding ad € 500,00 subsidiair 10 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde - met dien verstande dat indien en voorzover de mededader(s) betaalt/betalen ook veroordeelde daardoor tegenover [slachtoffer 5] zal zijn gekweten - de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 5], wonende te [adres], [woonplaats] te betalen € 500,00 (vijfhonderd euro) te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 8 december 2008, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening aan de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]. (feit 3)
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]. (feit 5)
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij Europcar Autoverhuur BV. (feit 7)
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan Europcar Autoverhuur BV, wonende te [adres], [woonplaats] te betalen € 19.060,94 (negentienduizend en zestig euro en vierennegentig cent) te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 29 november 2007.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding ad € 19.060,94 subsidiair 130 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer Europcar Autoverhuur BV, wonende te [adres], [woonplaats] te betalen € 19.060,94 (negentienduizend en zestig euro en vierennegentig cent) te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 29 november 2007, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 130 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening aan de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
mr. T.P.E.E. van Groeningen, voorzitter,
mr. A.T.M. Vrijhoeven, rechter,
mr. B.F.M. Klappe, rechter,
in tegenwoordigheid van S.P. Visser, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 maart 2009.